Advents-Zondageen dankbaar aan te grijpen gelegenheid nm zich rustig bezig te houden inet de advents-vraagHoe zal IK Hein ontvangen? Roomsch of Protestant? FEUILLETON. Maar zalig allen, die den strijd niet ontwijken, omdat ze het einddoel niet prijs geven den vrede Gods. Zalig allen, die den moed hebben om de zonde „zonde" te noemen en hem, die de zonde doet, een slaaf der zonde. Zalig allen, die liever heel de wereld in rep en roer brengen, dan ook maar voor één oogenblik de Waarheid te verloochenen. ^Zulke menschen hebben geen gemakkelijk leven. De wereld kent hen niet, gelijk zij Hèm niet gekend heeft. En „de vromen maken hen op allerlei wijzen verdacht, hun optreden aan onedele bedoelingen toeschrijvende. Een zwaard-christen is een eenzame. Karakterloosheid ontwijkt zoo n „ruziemaker' en laat hem alléén staan. Maar Christus ziet hem goedkeurende aan en Zijn vriende lijke handen den zwaard-broeder op het hoofd leggende, troost Hij hem met het woord, dat bewijst hoe Hij den strijder verstaat: „Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden". P. M. i. De Eenheid der Kerk. „En het zal worden één kudde en één Herder". Dit ideaal, door Jezus in |oh. X vs. 16 den zijnen voorgehouden, is, zegt de Kerk van Rome, in haar verwezenlijkt. Haar massieve éénheid biedt der wereld een machtig schouwspel aan tegenover de jammerlijke verdeeldheid van het Protestantisme da.t zijn kerkafdeelingen bij tientallen telt. Rome's Paus-Vader is de éénige herder van ééne kudde van 200 millioen schapen, verdeeld over alle landen, nationaliteiten, talen, standen Latijnen, Germanen, Slaven. Angel-Saksen, Grieken, Aziaten, Amerikanen. Afrikaners. Australiërs, blanken, bruinen, zwarten, dienstknechten én vrijen, vorsten én onderdanen, rijken én armen, analphabeten én geleerden monarchisten én republikeinen, mannen én vrouwen. Maar al die leden hebben één en hetzélfde Hoofd, den Stedehouder van Christus op aarde. Van Canada's meren tot Brazilië's wouden, van Congo's heuvelen tot China's kusten is het: één doop, ééne leer, één eeredienst, éénzelfde geestelijke macht, waarvoor allen zich buigen. Treed de imposante kathedralen binnen van de groote steden der oude en nieuwe wereld of de bescheiden dorpskerkjes ten platte lande, overal is het dezèlfde prediking, weerklinken dezelfde liederen, worden dezèlfde sacramenten bediend en wordt dezèlfde tucht geoefend. Het beeld van de ééne schaapskooi is in Rome's Kerk rèaliteit geworden; de gelijkenis van het zuurdeeg, dat de drie maten meels geheel doorzuurt; de parabel van het mosterdzaad, dat, tot een boom opgegroeid, aan alle vogelen des hemels ruimte ver leent om te nestelen in zijne takken, is in de ééne Moederkerk vervuld. Vergelijk nu met deze vastgeslotene, naar één doel strevende Kerk van Rome het verbrokkelde, in zich zelf steeds meer verbrokkelende Protestantisme, wat maakt dan den indruk van de ware Kerk te zijn en wat moet dus ook de belofte der toekomst hebben Mej. Dorper, wier boekje ik in den vorigen Zondagsbode besprak en naar aanleiding waarvan ik een reeks artikelen toezegde, waarin ik eenige van hare uitspraken ga beoordeelen. zegt dat Rome's één heid voor haar het bewijs is ,.dat de ware herders de katholieke priesters moeten zijn, dat de ware stal de katholieke Kerk is". Daarom ging zij uit de Hervormde Kerk over naar Rome. Terecht? Het is verre van mij. dat ik de splitsing van het Protestantisme in zóóveel kerken en kerkjes (wie telt ze niet zou betreuren. En was die splitsing nu maar altijd het gevolg van verschil in beginsel of van belangrijke historische gebeurtenissen die haar onvermijdelijk maakten! Maar vaak waren en zijn allerlei aangelegenheden van ondergeschikt belang de eenige oorzaak van het uit-elkSar-gaan. De hooggeloofde protestantsche vrijheid ontaardt gedurig in de meest volslagen bandeloosheid. Door de versnippering van krachten is het Protestantisme droevig verzwakt, niet alleen wat zijn positie tegen over Rome betreft, maar (en dit is veel erger) wat zijn invloed op de wereld aangaat. Daartegenover houdt de Roomsche organisatie die Kerk hechter samen, terwijl allerlei kerkelijke vormen en gebruiken en instellingen, zooals het orde-leven, de Kerk van Rome bijéén houden. intusschen de eenheid, op welke de Roomsche kerk boogt, is, wélbeschouwd, meer schijn dan werkelijkheid, meer fictie dan feit. Aan de uiterlijke eenheid moge. althans op het eerste gezicht, niets ontbreken, de innerlijke verdeeldheid is grooter dan men weet of vermoedt, getuige het feit dat zelfs de Paus niet bij machte is ge bleken de modernistische strooming in de Roomsche kerk, het z.g.n. Neo-Katholicisme. te bezweren. Op welk gebied dit Neo-Katholicisme zich al zoo beweegt stelt de bekende pauselijke Encycliek tegen de modernisten ons concreet voor oogen. In een modernist toch ziet deze pauselijke omzendbrief vereenigd en vermengdden wijsgeer, den geloovige, den godgeleerde, den geschiedkundige, den criticus, den geloofsverdediger, den hervormer. Inderdaad, op ieder terrein ontmoet men tegenwoordig den roomsch-katholieke, zich onomwonden uitsprekende dat de statige kathedraal van het Romanisme hem en velen met hem. niét de rust en zekerheid geschonken heeft die zij beloofde. Onze tijd, die de tijd van de openbaring der geesten is, geeft getuigenis aan déze werkelijkheid dat tal van zonen en dochteren der Moederkerk in twijfel verkeeren aangaande en ontevreden zijn met hetgeen hun Kerk leert en doet. Intusschen: tot een belangrijke scheuring of afscheiding in de Kerk zélve leidde deze Modernisten-beweging niet. De kerk neemt een forsche houding tegenover hen aan en roept hen tot onderwerping. En regel is dat men gehoorzaamtzwijgend zonder onderzoek, eigen inzicht gevangen gevende. Wie het niet doet, hem treft het „anathema- sit" (hij zij vervloekt!) Rome handhaaft haar uitwendige kerkelijke eenheid tot eiken prijs. „Ecclesia non sitit sanguinem" (de kerk dorst niet naar bloed) is een bekend woord Daarentegen heeft zij het bloed, van door haar tot ketters gebrandmerkten, bij stroomen Een slang als wegbereider voor de evangelieverkondiging. I Het gebeurde verscheidene jaren geleden op een zendingsreis door Engelsch-Indie wij willen den zendeling zeiven het woord geven om dit merkwaardige voorval te vertellen. Het is de zelfde, van wien wij eenigen tijd geleden de treffende gebedsverhooring mededeelden. Wij waren op onze zendingsreis nu in een uitgestrekt woud gekomen en volgden het houthakkerspad, waarbij wij nu en dan op open plekken en dorpen stuitten, door bebouwde vel den omgeven. Dien ochtend hadden wij reeds een langen marsch achter den rug en overal waar wij dorpen en gehuchten waren voorbij gekomen, hadden wij het Evangelie gepredikt en Testamenten en traktaten uitgedeeld aan hen die lezen konden. Het was nu tien uur en vernemende dat zich op korten afstand een groot dorp bevond, reed ik vooruit om een plek uit te zoeken, waar wij onze tent konden opslaan. Toen ik naderbij kwam, zag ik de oudsten van de stad want het was eigenlijk een oude, ommuurde stad die zich buiten de poort begeven hadden om mij tegemoet te gaan. Nadat wij elkander vriendelijk gegroet hadden, vroeg ik hun waar ik een schaduwrijk plekje vinden kon waar ik mijn tent zou kunnen op slaan. „Gij behoeft uw tent niet op te slaan," was het antwoord„hier is een nieuwe schuur, die wij kort geleden als stal voor ons vee hebben gebouwd, maar die nog niet gebruikt is. Daar zult gij het beter hebben dan in de tent en het zal u tevens de moeite van het opslaan van de tent sparen; doe ons dus het genoegen daar uw intrek te nemen." Natuurlijk nam ik met groote dankbaarheid het vriendelijk aanbod aan, en zoodra de kar met mijn bagage was aangekomen, haalde ik mijn veldbed er uit. plaatste het in het midden van de schuur en legde mij neder om wat te rusten. Mijn inlandsche helpers waren nog niet medegekomen, daar zij nog een dorp hadden gevonden nadat ik hen verlaten had, en achter gebleven waren om ook daar het Evangelie te prediken. De schuur, waarin ik zulk een goede rust plaats gevonden had, was even buiten de stads poort; de muren en het dak waren van palm bladeren gemaakt en er was een opening in den muur, waardoor men binnentradde deur die in die opening moest passen, ontbrak echter nog. Ik lag dan op mijn rug op mijn veldbed, haalde mijn grieksche Nieuwe Testament uit den zak, dat al sedert mijn jeugd mijn trouwe medgezel was geweest, en begon te lezen, ter wijl ik het boek in de hoogte hield. Nu en dan, wanneer mijn arm wat moe werd. liet ik hem zakken, sloot de oogen en dacht over het ge- lezene na. Dit had zoowat een half uur geduurd. Toen was het hoofdstuk uit, ik sloot het boek, legde het naast mij neder en keek eens rond. Wie beschrijft mijn ontzetting, toen ik een reuzenslang gewaar werd, die zich om een der bamboepeilers had geslingerd, en wier kop met een meterlengte van haar lichaam vlak boven mijn hoofd zich heen en weer bewoog. Waar schijnlijk sliep zij rustig in het dak, toen het plaatsen van mijn veldbed in de schuur haarhad ge wekt, en terwijl ik las had zij een derde van haar lang lichaam neergelaten om te zien wat die blanke man zulk een vreemde verschijning was haar nog nooit onder de oogen gekomen daar uitvoerde. Mijn boek had haar al dien tijd voor mij verborgen gehouden, maar nu was haar kop met de flonkerende oogen en de ge spleten tong in de onmiddellijke nabijheid van mijn gelaat. (Wordt vervolgd) M. F. v. L. In het feuilleton „Hoort God het gebed"? (No. 10—16 van dezen jaargang.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 2