Uit de Gemeente.
Vragenbus.
Leestafel.
Een nieuw boekje van Mauro.
Zandvoort.
Namen der gedoopte kinderen op Zondag 5 Dec. 1915.
Gerrit, zoon van Dirk Koper en Pietje Terol.
Jacob, zoon van Arie Koning en Antje Koning.
Willempje, dochter van Evert Koper en Leentje Koning.
Hendrik, zoon van Hendrik van der Mije en Maartje van
Duijn.
Cornelia, dochter van Arend Paap en Engeltje Koper.
Willem, zoon van Cornelis Schilpzand en Catharina Maria
van der Molen.
Geerard, zoon van Klaas Rollema en Berendina Dijkstra.
Jan, zoon van Jan Zwemmer en Maria Schaap.
Dirk, zoon van Cornelis Paap en Maria Keur.
HuiGBERT, zoon van Pieter Slagveld en Grietje Molenaar.
Arie, zoon van Leendert Paap en Elizabeth Koper.
Jacomina, dochter van Evert Keur en Dirkje Visser.
Namen der a.s. Nieuwe Leden, die in Januari Belijdenis
des Geloofs wenschen af te leggen.
Isabella Teding van Berkhout, geboren 4 April 1897.
Gerda Maria Driehuyzen, geboren 2 Februari 1897.
Marie Georgine van Harencarspel, geboren 8 April 1897.
Johanna Meijerink Meijer, geboren 12 Juli 1896.
Henriette Louise Posthuma, geboren 28 October 1896.
Catharina Elizabeth Rahusen, geboren 18 Augustus 1896.
Maria Catharina Teekman, geboren 22 Augustus 1896.
Vraag. In Markus 9 vs. 28 vragen de discipelen waarom
zij den zieke, door Jezus genezen, niet van zijn boozen
geest hebben kunnen verlossen? Waarom gaf de Heer op
die vraag geen antwoord, want vs. 29 is toch geen antwoord
op de gestelde vraag?
Antwoord. Vs. 29 is wèl een antwoord. Jezus schrijft
hun onmacht toe aan 't hun ontbreken van de rechte stem
ming der ziel. Als deze niet in nauwe verbinding met God
Staatals de tucht van den geest over het vleesch ontbreekt
(hierop ziet die eisch van „bidden en vasten") wordt de
kracht des geloöfs in haar uiting belemmerd. Blijkbaar
hebben de discipelen, terwijl Jezus met Petrus, Johannes
en Jacobus op den berg der verheerlijking was, de gemeen
schap met God niet onderhouden. Hun verbinding met den
Heer was gestoord. Daardoor waren zij tot machteloosheid
veroordeeld. Wat zij zijn, zijn zij alléén door en in Hém.
In zichzèlven zijn zij enkel zwakheid. Ook tot ónze leering
is dit geschreven
Vraag. Hadden de discipelen reeds de gave om won
deren te doen, vóór Jezus' hemelvaart?
Antwoord. Zie Markus VI vs. 7 en 13.
P. M.
Philip Mauro. Rede en Openbaring.
Vertaald door Nellie.
Waarschijnlijk hebt ge wel eens een stoomboot haar vaart
zien beginnen in niet al te diepe haven. Zoodra het sein
tot vertrek is gegeven, begint de schroef te werken. En
slaande met haar zware ijzeren bladen, om de boot voor
uit te brengen, brengt zij niet alleen het water in beweging,
maar maakt ook het water troebel, doordat hare slagen
raken wat bezonken ligt onder de niet al te diepe diepte
van het watervlak. Wanneer de boot op gang is, en verder
van het beginpunt het water dieper wordt, dan wordt ook
haar vaart sneller en haar houding vaster, en blijft ook de
troebelheid'achterwege. Dit kwam mij voor oogen, toen ik
het boekje van Philip Mauro las. Als hij van wal steekt in
Hoofdstuk I, dat tot titel draagt: „De verstandelijke toe
nadering tot de Openbaring", dan slaat de schroef geweldig.
Maar heel veel vooruit brengt het niet. En dan al die tek
sten, met eiken slag van de schroef, voor- en achteruit den
Bijbel naar boven gebracht! En dat nog wel om te bewijzen
„dat God niet bereikt kan worden door een proces van
redeneering, noch door eenige inspanning van het verstand
alleen." Neen, dat wil te veel bewijzen, en bewijst dus niets.
En doet verlangen om uit het enge haventje te komen in
breeder stroom, waar de lucht frisscher en het water dieper
is. En waarlijk, dat verlangen wordt niet beschaamd. Hoofd
stuk 11 en 111 is al veel beter. Hoofdstuk IV zegt voortref
felijke dingen. En evenzoo de volgende hoofdstukken. Tot
dat we na het vele goede, op de rondvaart genoten, in
Hoofdstuk Vil dat handelt „Over Bijbelcritiek" het haventje
weer naderen, en de schroef weer enkele bedenkelijke
slagen maakt. Of is het niet bedenkelijk, als Mauro, met
betrekking tot de Bijbelcritiek dezen raad geeft„laat de
geloovige, voor zoover hem zelf betreft, niets willen weten
van critiek en „hare uitkomsten", als ongetwijfeld komende
van den vijand?" Uitnemend is, wat hij volgen laat: „laat
hem veilig rusten in zijn geloof, dat het Boek waarlijk het
Woord Gods is, en laat hem zijn tijd en krachten wijden,
niet aan het naspeuren van zoogenaamde fouten daarin,
maar aan het verkrijgen van vastheid en zekerheid omtrent het
geen God hem heeft te zeggen door Zijn Woord." Dat is
een goede raad. Maar Mauro richt zich in zijn boekje tot
„ernstige zoekers en eerlijke twijfelaars". Als dat zoeken,
óók in hunnen Bijbel, hen brengt tot „critiek," en zij voor
hun eerlijken twijfel genezing zoeken in de H. Schrift, wordt
dan die critiek ontzenuwd en die twijfel tot zwijgen ge
bracht, door te zeggen dat men er niets van wil weten?
Ik geloof, dat Mauro zelf heel wat veiliger weg aanduidt,
door in den geciteerden zin, omtrent de Bijbelcritiek tusschen
aanhalingsteekens te zetten die twee woorden„haar uit
komsten". Bedoelen die aanhalingsteekens niet dit te zeg
gen die uitkomsten zijn zoo zeker nog niet? Dat lijkt mij
inderdaad voortreffelijker weg. Wie aan het twijfelen is
geraakt, en door Bijbelcritiek zijn zekerheid ziet ondergra
ven, wordt niet geholpen door te zeggenik wil er niets
van weten. Maar hij wordt wèl geholpen, wanneer hij gaat
zien, dat zoo heel veel van wat de critiek uitgeeft voor
vaststaand resultaat, of als „haar uitkomsten", niets is dan
hypothese, veronderstelling, of slotsom die volstrekt niet
vaststaat. De geschiedenis der Bijbelcritiek zegt dat maar
al te duidelijk. Hebben de heeren critici een halve eeuw
geleden b.v., dien armen Paulus niet zoowat al zijn brieven
afhandig gemaakt, „en hem uitgetogen hebbende, gingen
zij heen, en lieten hem half dood liggen". Totdat anderen
voor den apostel in de bres sprongen, en hem zijn brieven
weer teruggaven. Zoodat hij thans gelukkig de meeste weer
terug heeft, en wij weder rustig mogen lezen met of
zonder Bijbelcritiek gelijk de waarheid is„Paulus een
geroepen apostel van Jezus Christus, aan de gemeente
te enz". Jammer, dat Mauro, over critiek sprekende
daarop niet eens wees. En dan b.v. heeft laten zien, dat men
veel onweerlegbaarder kan bewijzen dat Napoleon niet heeft
bestaan, dan dat men datzelfde bewijs zou kunnen leveren
omtrent Abraham.
Toch zou ik, om de hoofdstukken, waar vele mooie
dingen in staan, dit boekje menigeen in handen willen
geven. Lees eens wat hij zegt, over de bewezen machteloos
heid van volken en menschen, om langs de lijn van gelij-
delijken vooruitgang of evolutie te ontkomen aan de zonde.
Met alle erkenning van de groote vorderingen in de ver
betering van stoffelijke levensvoorwaarden, is toch niet in
te zien dat de menschen minder wreed en zelfzuchtig
worden. „De ontdekking van natuurwetten heeft niets bij
gedragen tot de kennis of beoefening van de wetten der
heiligheid". Lees eens, wat hij zegt over „de oorsprong
van het kwaad". Dat hoofdstuk stelt het probleem niet
eens; laat staan, dat het eene oplossing zou willen geven,
wijsgeerig, theologisch of historisch. Maar hoe juist wordt
de vinger gelegd op het verkeerde in veler wijze van doen,
om heen te glippen over het kwaad, door te gaan redeneeren
over zijn oorsprong. „Niemand zoozeer als Satan-zelf is
gebaat bij de verspreiding der leer dat Satan een mythe
is, of op z'n hoogst, niets dan een zinnebeeldige figuur