Zondagsrust is voor den mensch een levens=belang.
FEUILLETON.
Eu 2° heeft men Elisa's beenderen, na het plaatsgegrepen wonder,
stilletjes in het graf gelaten en er geen afgoderij mede bedreven,
wat Home juist wèl doet met de zoogenaamde beenderen der zoo
genaamde heiligen, die worden uitgestald ter aanraking, kussing en
vereering.
Het tweede voorbeeld, door Mej. D. aangevoerd voor den mirakelen-
dienst, is hetgeen we lezen in Joh. 5 vs. 4. Daar is sprake van het
genezend badwater, waardoor gezond werd wie er 't eerst in neder
daalde na de beroering des waters door den Engel, van wat ziekte
hij ook bevangen was.
Hoe zwak dit beroep op dezen tekst is, schijnt Mej. D. te weten. Zij
zegt althans „'t Is mij niet onbekend, dat sommige schriftverklaarders
de echtheid van dezen tekst in twijfel trekken". Maar uit hetgeen
zij dan onmiddellijk volgen laat, zou men opmaken dat die ..sommige
schriftverklaarders" öngeloovigen zijn, die dezen tekst eenvoudig
maar schrappen, alleen omdat die met hun zienswijze niet overeen
komt. De waarheid is daarentegen dat vs. 4 in de beste handschriften
ontbreekt. Is het nu zóó „öngeloovig" om daaruit deze gevolgtrekking
te maken: dat dit vers niet van Johannes afkomstig is, maar een oud
bijvoegsel tot zijn verhaal, ingevoegd door een overschrijver, die
daarin mededeelt hoe de volksmeening de geneeskrachtige werking
van het badwater toeschreef aan de tusschenkomst van een Engel?
Mej. D. zegt„ik spreek tot hen die onvoorwaardelijk hun Bijbel
vertrouwen". Dat klinkt weer erg vroom. Maar, eerlijkheidshalve, had
zij moéten zeggen,ik spreek tot hen die onvoorwaardelijk hun
staten-vertaling vertrouwen". Dat doet Mej. D. echter zélve niet!
Inplaats van de staten-vertaling geeft zij meer dan eens in een noot
de „letterlijke vertaling uit het Grieksch", welke afwijkt van de
overzetting der Statenvertalers. Johannes V vs. 4 is eenvoudig een
staaltje van het volksgeloof, dat niets bewijst voor de mirakuleuse
geneeskracht van het badwater. Zouden we dan aan een minerale
bron hebben te denken De geschiedschrijver Eusebius brengt ons
op den rechten weg. Hij bericht dat het badwater van Bethesda op
vallend rood was. Waarschijnlijk liep het bloed der offerdieren uit
den tempel in den vijver, zoodat het nog warme bloed (de schaaps
poort moet dicht bij den tempel gelegen hebben. Nehemia III vs. 1,32)
zich met het water vermengde wat, vooral bij de hooge feesten,
wanneer de offers zeer talrijk waren, in groote hoeveelheid het geval
was Voor vele krankheden kan dit inderdaad heilzaam zijn geweest.
In ieder geval is het begrijpelijk dat het volk aan dit water en bloed
uit den tempel genezende en verzoenende kracht heeft toegekend.
De nu volgende voorbeelden, waarop Mej. D. wijst, ga ik stilzwijgend
voorbij, omdat de door Jezus' verrichte wonderen van de genezing
des blindgeborenen, van de opwekking van Jaïrus' dochtertje, den
jongeling van Naïn en van Lazarus een geheel ander karakter dragen
dan de eigenlijke ..mirakelen" die, volgens Rome, God vaak aan en
door zijn „heiligen" deed.
Maar wèl wil ik even stilstaan bij Handelingen 19 vs. 11 en 12,
eveneens door haar geciteerd.
Vreemd, dat zij niét verwees naar Handelingen 5 vs. 15 waar nog
wel van Petrus gezegd wordt dat men de kranken uitdroeg op de
straten en op bedden neerlegde opdat, als Petrus kwam, ook maar
de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht. Hier hebben we
dus deze voorstelling dat men mirakuleuse geneeskracht van Petrus'
schaduw verwachtte. Of heeft Mej. D. dit mirakel verzwegen omdat
er niet bijstaat dat de genezing inderdaad plaats vond, evenmin dat
Petrus die verwachting heeft goedgekeurd, laat staan dan aan
gemoedigd
Wat nu Handelingen 19 vs, 11 en 12 betreft, hier wordt verhaald
dat het linnen en de gordeldoeken, langer of korter door Paulus
gedragen, van zijn huid overgebracht werden op kranken, wier ziekten
daardoor weken en wier booze geesten zoodoende werden verdreven.
Hier staat dan toch het mirakel vast. En hebben wij hiér een historisch
feit, hebben wij dan wel het recht den magischen invloed der door
Rome zoo hoog vereerde reliquieën te betwijfelen
Ik zou op deze vraag kunnen antwoorden dat er niét bijstaat dat
Paulus van dit gebruik van zijn linnengoed en voorschoten heeft af
geweten of het heeft goedgekeurd, dan wel zich daartegen verzet
heeft. Is het niet merkwaardig dat de Apostel met geen enkel woord
gewag maakt van die mirakelen, nóch in zijn afscheid van de ouder
lingen te Efeze, nóch in zijn brieven aan de Corinthiërs en Efeziërs,
zélfs niet in 11 Cor. XI. waarin hij de bewijzen voor zijn Apostel
schap opsomt
Maar liever wil ik den nadruk op enkele andere punten leggen.
Aangenomen dat Hand. 19 vs. 12 geen legende maar geschiedenis is,
dan is daar in ieder geval sprake van een genezingswonder van een
zeer voorbijgaanden aard. Zóó van zijn lijf, (in het grieksch staat „van
zijn huid") gedragen en op kranken gelegd, hadden Paulus' linnen
en gordeldoeken een invloed ten goede op allerlei zieken. Van een
geneeskrachtige nawerking later, is geèn sprake. De Roomsche reli
quieën behouden daarentegen haar magischen invloed en zijn de
draagsters van een zelfstandige geneeskracht, kenmerkend
verschil tusschen „wonder" en ..mirakel".
Dan, Efeze was een zeer bijgeloovige stad, welker afgodische be
volking geloofde aan den machtigen invloed van booze geesten en
goden. In dit milieu kan God het noodzakelijk hebben geacht Paulus'
gezag door magische teekenen te bevestigen. Men zag al spoedig
dat niet allen met den apostel in aanraking konden komen. Nu trachtte
men deze persoonlijke aanraking te vervangen door de aanraking
van voorwerpen die met Paulus in zeer nauwe aanraking waren
geweest. Toen de genezing volgde, dachten de menschen dat zij
door die kleedingstukken was bewerkt, terwijl zij tot stand was
gebracht door een van Paulus-zelf uitgaande kracht, hem door God
verleend. Handelingen 19 vs. 12 is een illustratie van Jezus' woord
„u geschiede naar uw geloof", een woord dat wij ook bij den
zendingsarbeid onder de heidenen telkens bewaarheid vinden, als
God, om zijn Rijk onder hen uit te breiden, zich bedient van en
aansluit aan hun bijgeloovige voorstellingen. De mirakel-vertoo-
ningen der Roomsche Kerk hebben een gansch ènder karakter. Zij
dienen niet om ongeloof en bijgeloof te overwinnen. Zij zijn juist 't
voorwerp van de devotie der ..geloovigen". Als Paulus nti onderons
opstond en wij trachtten zijn linnengoed aan te wenden tot genezing
van zieken, wij, die beter móeten en künnen weten, zouden niet
genezen worden, ook niet van de ziekte van heidensch bijgeloof.
In Lukas 8 wordt verhaald van die vrouw die meende dat zij alleen
door aanraking van den zoom van Jezus' kleed van haar kwaal zou
genezen worden. En waarlijk, het gebeurde. Toch verklaart Jezus in
vs. 48 uitdrukkelijk ..uw geloof heeft u behouden". Datzelfde hebben
wij in Handelingen 19. Niét Pauluskleederen, maar hun geloof genas
hen.
Iets dergelijks is 't geval met de z.g.n. genezingen te Lourdes.
Wat haar geloofwaardigheid betreft, het is niet genoeg dat iemand
verklaart dat zulk een genezing bij hem heeft plaatsgehad, nóch dat
tal van getuigen dit bevestigen. Vóór alles moet bewezen worden
dat de geneesheeren de diagnose bij hun patiënt juist hebben gesteld.
En wie nu iets weet van den invloed van allerlei geestelijke factoren,
als hypnose, suggestie, dwangvoorstelling, beseft dat zelfs een neuro
loog en psychiater bij het ziektebeeld dat wij ..Hysterie'' noemen, nog
allerlei vergissingen begaan. Zorg en angst kunnen verandering
teweeg brengen in bloedsomloop, ademhaling, eetlust, slaap, spier-
inneratie. Allerlei hersenprocessen kunnen oorzaak zijn dat tal van
lijders de verschijnselen vertoonen van rheumatisme, maag- en in
gewandsziekten, longtering, ruggemergslijden, terwijl in werkelijkheid
er alléén een stoornis is in de hersenfuncties. Kan déze worden
weggenomen, dan is de patiënt meteen genezen. Aan die genezing
staat evenwel zeer vaak de geestelijke invloed van zijn omgeving
Door liefde gewonnen.
Bij den zendeling N. Kameras te Weenen,
die onder de Israëlieten arbeidde, kwam een
joodsche daine, Lina A. „Wat brengt u tot
mij?" vroeg de evangelieverkondiger? „Dat
zal ik u in het kort verhalen", was het antwoord.
„Ik was op bezoek bij familiebetrekkingen in
Duitschland en werd daar ziek. Op raad van
den huisdokter werd ik naar een ziekenhuis
gebracht, waar protestantsche diakonessen de
kranken verplegen. Eene van deze zusters werd
buitengemeen door de zieken bemind. Waar
zij zich vertoonde, scheen het alsof het lijden
der patiënten verminderde en alsof de dood
zijn verschrikkingen verloor. Als een heilige
ging zij van het eene bed naar het andere,
hier de smarten der lijdenden verzachtende
door frisch linnen of de een of andere ver
kwikking, daar door hare vertroostende woorden
een sprankje hoop wekkende in de harten van
hen, die tot wanhoop dreigden te vervallen.
„Onvermoeid was zij aan het werk en haar
handen waren altijd bezig. De doktoren van
het diakonessenhuis moesten haar telkens her
inneren, dat zij gevaar liep zich te overwerken
en zeiden tot haar: ..Rust nu uit. Zuster! Gij
hebt nacht en dag gearbeid: laat het nu voor
heden genoeg zijn en ga een poosje rusten."
Maar zij schudde het hoofd en zeide„Hoe
kan ik gaan rusten, als de zieken mij meer dan
ooit noodig hebben Laat mij maar begaan,
Ik zal sterk zijn als een man."
„Door Gods goedheid herstelde ik en de dag
brak aan, waarop ik het ziekenhuis mocht ver
laten. Bij het afscheid zeide ik tot de zuster
die zulk een diepen indruk op mij gemaakt had
„Het kost mij veel om van u te scheiden. Ik
hoop dat ik u nog eens weer zal ontmoeten."
..Laten wij dat niet hopen", antwoordde zij.
„Waar ik ben, heerschen ziekte en dood, maar
vóór u ligt een heerlijk, ontluikend leven. Wel
zou ik heel blij zijn u weer te zien, maar dan
daar, waar geen ziekte en dood meer zijn zullen,
namelijk in ons eeuwig, hemelsch tehuis. Wilt
gij mij groote blijdschap schenken, lieve juf
frouw Kom dan tot Jezus, want Hij is de eenige
die uw ziel voor eeuwig redden kan. Ga in
Gods naam 1"
„Jaren zijn sinds dien dag voorbijgegaan,
maar nog zie ik haar bekoorlijke gestalte voor
mij in het ernstige gewaad der diakonessen,
Nog hoor ik haar spreken: „Kom tot Jezus!"
Deze woorden hebben als een vuur gebrand in
mijn hart. Zij hebben mij menigmaal naar de
christelijke kerken gedreven en thans brengen
zij mij tot u."
Wij zwijgen vaak wanneer wij moesten spreken
tot eer van onzen Heiland. Andere aardsche
woorden komen gemakkelijk genoeg, maar als
de Heer wacht op een woord dat Hem ver
heerlijken zal, dat is het zoo dikwijls alsof
onze mond dichtgesnoerd is. Maar woorden die
niet voortkomen uit een van liefde brandend
hart, baten weinig of niets. Daden van liefde
spreken meer. En woorden die zulke daden
begeleiden, spreken met dubbele kracht.
M. F. v. L.