Uit de Gemeente. Zandvoort. Inzegening van nieuwe leden. De officieele naam is „Bevestiging". Maar Ds. P. M., het zevental nieuwe leden begroetende als vrijwilligers die gereed stonden zich te verbinden aan den dienst van den Koning, Wiens Rijk niet is van déze wereld, sprak van de „Inzegening" tot hun levenstaak, die hij omschreven vond in I Tim. 6 vs. 12a „Strijd den goeden strijd des geloofs." Eerst werd die uitdrukking „strijd des geloofs" verklaard. Het woord „strijd" duidt hier het karakter van het geloot aan, dat men alléén in strijd bezitten en bewaren kan. Want wat is „geloof" Geen rust, maar beweginggeen spel, maar ernst; geen zoete toekomst-muziek, maar trom petgeschal. Gelooven is vechten, worstelen, strijden. Geen spiegel-gevecht en geen worstel-match en geen wed-strijd. Maar een strijd, waarbij het gaater óp of er ónder. Wat „strijden" beteekent, komt in den huidigen voikerenkrijg aan het licht. Het heeft niets van parade en niets van manoeuvres. Het is een bóven-menschelijke inspanning het eischt: taaie volharding, hardnekkige verdediging, ruste loos aanvallen. Persoonlijke moed eischt het, doodsverachting, doorzetten, sterven óf overwinnen. Zóó is de strijd des geloofs. Want het geloof, dat gave Gods is, wordt niet als iets compleets geschonken. Het is „mogelijkheid", die ver werkelijkt moet wordentalent, waarmede andere talenten moeten gewonnen worden. In genade en kennis moeten wij opwassen; de zaligheid moet ons „nader" worden. De bekeering moet zich openbaren in dagelijksche heiligmaking. Zoo waarachtig een geloovige enkel passief is, zóó waar achtig is hij tevens één-en-al activiteit. Het geloof in God den Vader kan tegen de realiteit van het leven niet anders dan strijdend worden toegeëigendhet geloof in Jezus Christus kan niet anders dan strijdend worden behouden tegenover de aanvallen eener naturalistische kritiek en de ontrouw van het eigen hart; het geloof in den H. Geest is nooit een rustig bezit, daar het vleesch krijg voert tegen den geest, onophoudelijk. En was de strijd des geloofs nu maar altijd een beslissend gevecht. Maar, gelijk de tegenwoordige oorlog, is hij een positie-strijd. Zelden ontmoeten wij den zielevijand in het open veld. In den regel beloert hij ons van verborgen plaatsen uit. Hij bespringt ons plotseling, bespionneert ons in de eenzaamheid, dringt listiglijk in de intieme roerselen van ons zieleleven, tast eensklaps onze zwakke zijde aan, wijkt voor een tijd. Dat is het afmattende. Nooit rust, nooit verademing, nooit eind-zegepraal. Daarom is de strijd zoo bang. Werd er maar één oogen- blik het noodige „élan" gevergd, het zou zoo uitputtend niet zijn. Nü de wereld afzweerenthans den brandstapel beklimmen; héden den Heer belijden voor de menschen,— het lijkt alles zoo heerlijk. Maarde vuurproef komt straks op de eenzame post, waar de toejuiching en de aanmoe diging ontbreekt; in gewone tijden, in den dagelijkschen omgang met anderen. En dan de ontnuchtering, die bij nadere kennismaking met „christenen" niet kan uitblijven! Er zijn zooveel laffe, valsche, wereldsche, onbesliste belijders. Er wordt zoo met vroomheid geknoeid, gesjacherd, gehuicheld. Zelfs in ernstige kringen schippert men zoo met zijn be ginselen en is men dadelijk klaar om van „overdreven" te spreken. Zou het niet beter zijn rechtsomkeert te maken éér de strijd het bangste wordt en zijn leven nü te redden door de vlucht, vóór het u lieden straks, als désertie in oorlogstijd, met den dood wordt gestraft? Maar (aldus Ds. P. M., zich richtende tot de nieuwe leden), ik weet wat gij zult antwoorden. Gij zit hier neder in 't besef van eigen kleinheid, zwakheid en onmacht. Maar gij ziet op Hem die zegt: Mijn genade is U genoeg! Uw vrees wordt verslonden tot gerustheid omdat gij weet alléén „door Gods genade" te kunnen volharden, maar zóó dan ook zeker. De vraag: „kan ik, durf ik?" slaat gij dood met het heilig-verzekerde, ik moét!" en met het heilig- dankbare „ik mag!", dat jubelend opspringt uit uw hart. In die overtuiging zegen ik U in en hebt gij uw taak te aanvaarde nmet koninklijke onbevreesdheid. De Heer roept U, rekent op U; en gij kunt op Hem staatmaken, nu en voor eeuwig. Nu zong de Gemeente staande Ps. 134 vs. 2, waarna Ds. P. M., van de preekstoel afgedaald en vóór de nieuwe leden staande, de belijdenisvragen stelde op het bevestigend antwoord, liet hij volgen de zegenbede uit I Petrus 5 vs. 10 en 11. Daarna traden de lidmaten om beurten naar voren om neêr te knielen en te worden ingezegend, terwijl aan een 3-tal tevens de H.Doop werd bediend. De teksten die zij medekregen waren: I Thess. 5 vs. 23 en 24, Openb. 2 vs. 10b, Matth. 16 vs. 24, I Cor. 1 vs. 9, Jesaja 54 vs. 10, Matth. 24 vs. 13 en 1 Petrus 1 vs. 15. Toen zong de Ge meente Psalm 134 vs. 3 en weder op den kansel staande, zette Ds. P. M. zijne rede voort. Hij verklaarde blijde te zijn het niet te moeten laten bij de verzekering dat de strijd des geloofs zwaar is. Hij is oók, naar den oorspronkelijken tekst, schóón. Eigenlijk staat er: „Strijd den schoonen strijd des geloofs." Van dien strijd weet niets de mensch die niets beters kent dan déze wereld. Hij mag dan al weemoedige oogen- blikken kennen van onvoldaanheid en vage verlangens naar iets beters koesteren, hij beschouwt het onbevredigende als het normale. Ook een geloovige zegt: hier beneden is het niet. Maar voor hém is de ellendige werkelijkheid juist zoo ellendig, omdat hij het ideaal heeft gezien. Hij is uit de wereld uitgegaan, en moet er iöch nog in blijven. Hij aan schouwt uit de verte het Vaderhuis, en moet tóch nog vreemdeling zijn op aarde. Hij weet zich kind Gods en ervaart tóch nog gedurig de scheiding van den Vader. Aan dit tweeslachtig leven kan hij nooit wennen. Het veroorzaakt hem smart en strijd. Hij heeft rust en is juist daarom zoo onrustig. Hij is zalig en vergaat juist daarom van ramp zaligheid. Hij worstelt met zijn zwakheden, juist omdat hij gesmaakt heeft de krachten der toekomende eeuw. Zwarter is de nacht voor den mensch, wiens oogen den zonnigen dag zagen, dan voor het dier, dat leeft in de donkere aarde en zelfs geen oogen heeft voor het licht. En düs is een geloovige eigenlijk een beklagenswaardig mensch? Alsof hij ooit, zelfs voor al de schatten der wereid, met een ongeloovige zou willen ruilen Datzelfde geloof, dat hem zoo 'n strijd kost, spreidt over zijn leven zulk een vredigen glans. Is het niet schoon, het lijden zóó te zienals lijden des tegenwoordigen tijds, zoodat het er in de toekomst niet meer zijn zal? 'Is het niet schoon, in 't blij vooruitzicht van het eeuwig Vaderland zijn weg te gaan? Is het niet schoon, onder zich te weten eeuwige armen, die ons dragen en opvangen als wij ons in 't geloof laten vallen? Is het niet schoon, de heiligheid aanschouwd te hebben én voort durend te aanschouwen in den Vlekkeloos-Heilige Is het niet schoon, in den nacht van zondebesef en berouw het licht te zien opgaan van Gods vriendelijk aangezicht, welk licht afschijnt op 't aangezicht van Jezus Christus? Strijd den schoonen strijd des geloofs! Het is dezélfde strijd die gestreden is door die blinkende rij geloofshelden, wier beeld in de H.Schrift ons wordt geteekend. Leest Hebreën XI, met dat zalig-schoone referein: „Door het ge loof, door het geloof, door het geloof", en weet wat het geloof vermag En dan, als gij de waarde uwer roeping afmeet naar de hoogheid van Hem, in Wiens dienst gij treedt! Hij is de Heer der heeren en de Koning der koningen, Wiens Ko ninkrijk geen einde heeft. Hooger kan het niet; schooner kan het niet; eervoller kan het niet; minder aardsch kan het niet; meer voor den hemel kan het niet. En eindelijkde zege is ons beschorenWant ons staat de Sterke Held terzij, dien God ons heeft verkoren. Op Hem verlaat zich ons geloofHij beschaamt het nietHij helpt, helpt door en helpt uit; Hij steunt en sterkt en staalt Hij gaat ons voor en voert ons tot overwinning. Ten strijde dan! In de heilige vermetelheid des geloofs zeker van de zege. De zege komt. Want de zege is er. Zij is er, omdat Hij er is, Wiens is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Gezongen werd nog, behalve de genoemde psalmverzen, Gez. 99 vs. 5, Gez. 77 vs. 1 en 4 en Gez. 221 vs. 4, terwijl werd voorgelezen Efeze 6 vs. II 17. C. B.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 4