Zending. Allerlei. al is een brutale jongen met een beetje takt nog wel tot rede te brengen. Maar treiteren is ten eenenmale onver- dragelijk. En aangezien ze mij dat deden, heb ik er een einde aan gemaakt. Om mij dat te laten welgevallen, zou ik èn minder eerbied moeten hebben voor het godsdienst onderwijs dan ik heb, èn minder zelf-respect, dan ik ge lukkig bezit. Ik zal hier geen staaltjes noemen van de on gemanierdheid, onbeschoftheid en het uitdagend optreden van velen. Ik voorzag echter dat er een oogenblik móest komen dat alleen een hardhandige tuchtiging aan het gesar paal en perk zou stellen, ik heb dat oogenblik niet willen afwachten. Daarom ben ik zoo verstandig geweest het onderwijs niet langer voort te zetten. Ik zou desnoods nog kans zien om aan een troep belhamels les te geven in rekenen of vaderlandsche geschiedenis of in het fransch. Het zou heel inspannend wezen, maar het zou kunnen. Men kan verbieden en een standje maken en een leerling- in den hoek zetten of hem uit het lokaal verwijderen, om, na dat intermezzo, weer door te gaan2 X 3 6; de 80-jarige oorlog was van 1568-1648; j'ai, tu as, il a. Maar uit den Bijbel vertellen, over God spreken dat is ondoenlijk in een milieu, dat den onderwijzer voortdurend dwingt politie dienst te verrichten. In zulk een omgeving dient de vermaning te worden opgevolgd „Geeft het heilige den honden niet en werpt uw parelen niet voor de zwijnen''. Ik kan best een grapje verdragen en van „brave Hen drikken" ben ik enkel afkeerig Een leerling die eens 'n keer onhebbelijk is of lui, maakt me allerminst wanhopig. Maar om les te geven in een klas, waarvan het gros het er op gemunt heeft mij te hinderen en te dwarsboomen, daarvoor bedank ik zeer beslist. Laat mij hieraan nu nog mogen toevoegen dat ik de hóófd-schuldigen in deze zaak^nièt zoek onder de jongens- zèlf. Naar mijn innige overtuiging hebben de weggejaagde leerlingen niet half zooveel schuld als hun Ouders. Als zij meer hart hadden voor het godsdienstonderwijs, zouden zij wel zorgen dat hun jongen de opgegeven les prompt kende, zijn leerboekje niet vergat en zich orderlijk gedroeg. Maar niet alleen dat de meeste Ouders zich daarmede niet ernstig inlaten, zij huldigen tegenover de kinderen bovendien zulk een opvatting van de catechisatie, dat het geen wonder is als ook die kinderen er geen hoogen dunk van hebben. Alles gaat vóór. Dan gaat moeder met haar kind boodschappen in Haarlem doen, juist op catechisatie-dag. Of vader neemt zijn jongen mede naar 't werk De school zouden ze niet zoo gemakkelijk laten verzuimen. Maar wat doet de cate chisatie er toe'? Zoo denkt men'in tal van gfezinnen. En dan staan zulke Vaders en Moeders nog bij den Doop op en zeggen „ja" op de hun gestelde vraag of ze beloven om hun kinderen, als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, in de leer der zaligheid te doen en te helpen onder wijzen Maar ook de Ouders dragen niét alléén de schuld van het gebrek aan eerbied bij de jeugd voor degenen die over haar gesteld zijn. De kinderen worden in onhebbelijkheid en verachting van het gezag op de droevigste wijze voor gegaan door sommige oudere gemeenteledendie zich niet ontzien om zich op de meest onbehoorlijke wijze tegenover den Predikant te gedragen. Oók in het laatste halfjaar is het in Zandvoort gedurig voorgekomen dat ik zóó grof bejegend ben en word door groote menschen, die met al i.un godzaligheid zelfs geen flauw begrip toonen te hebben van de eerste beginselen der burgerlijke beleefdheid, dat het waarlijk niet vreemd is dat hun slechte voorbeeld slechten invloed uitoefent op de jeugd. Onbeschaamde weigering om zijn plicht te doen wordt, als het maar den predikant geldt, als iets vanzelf sprekends beschouwd en de onwillige wordt nog in een courantenberichtje gehuldigd als een toonbeeld van flinkheid, omdat hij't hem opgedragen werk toch maar lekker niet deed. Hoe kan men, waar patroons hun ondergeschikten zóó voorgaan in verachting van diegenen die hier de Kerk moeten besturen, bij die ondergeschikten nog veel eerbied verwachten En als deze bij de gezinshoofden ontbreekt, hoe zal er sprake van kunnen wezen bij de kinderenP. M. Madagaskar. IV „Weinige oogenbiikken na het vertrek van dezen eersten bezoeker, kwam een onzer evangelisten mij iets vertellen van zijn arbeid, van zijn blijde en droeve ervaringen en, merkwaardig, ook hem was het door God gegeven glimlachen te oogsten te midden van tranen van zieleangst. Dicht bij de plaats zijner woning bevindt zich een nog heidensch dorp. Tot dusver was het hem niet mogen gelukken het licht des Evangelies in die duisternissen te doen doordringen. Eenige maanden geleden echter was een jonge vrouw uit dat dorp bij een door hem geleide christelijke begrafenis tegenwoordig geweest. Wat zij daar zag en hoorde ontroerde haar zeer. Vooral door de voorstelling van een oordeel na den dood werd zij getroffen. Eerst wilde zij er niet aan gelooven en het denkbeeld van zich afzetten; maar de gedachte aan een heilig, rechtvaardig God, die lust heeft in waarheid, gerechtigheid en reinheid, liet haar niet meer los en wekte haar geweten op uit den doodslaap, waarin de heidensche zeden en gewoonten het hadden gedompeld. „Eenige weken geleden werd zij ziek. Hare bloedverwanten en vrienden wilden den heidenschen toovenaar van die streek voor haar laten komen, maar zij weigerde beslist en ontbood den evangelist, wien zij haar wanhoop openbaarde van zich onder den toorn en het rechtvaardig oordeel van dien God te weten, van wien zij hem bij die begrafenis had hooren getuigen. Zij beleed hem haar gansche zondige, zedelooze leven, haar geestelijke ellende; voor haar was zeker geen hoop meer, zij was reddeloos verloren en veroordeeld, en deze ziekte was slechts het begin van een straf van God, die zij v maar al te zeer verdiend had. Heerlijk was het toen voor den dienstknecht Gods om aan die neergebogen en verbroken ziel den rijkdom der goddelijke genade te mogen prediken. Eerst leek haar die genade in Christus, die ook haar, arme hejdensche zondares, ons niet werd aangeboden, een onbegrijpelijk en onaannemelijk mysterie, maar langzamerhand begon een lichtstraal van hoop in die duistere ziel binnen te dringen. Bij elk nieuw bezoek van den evangelist werd dat licht grooter en helderder en eindelijk brak de dag aan, waarop zij met bewustheid door het geloof den Heiland ook voor haar hart durfde aannemen. Tranen van dankbaarheid en blijdschap ontsprongen aan haar oogen en terstond liet zij eenigen harer bloedverwanten aan haar bed roepen om hun te vertellen wat zij van de liefde Gods had verstaan en ervaren. „Weinige dagen later werd de evangelist in allerijl bij de kranke ontboden. Hij vond haar stervende, maar mocht toch nog een heerlijke belijdenis van haar geloof van haar lippen- opvangen. Aan den ochtend van den dag, waarop ik deze beide bezoeken ontving, was ik juist bijzonder droevig gestemd bij de gedachte hoe weinig geestelijk leven ik in den laatsten tijd onder de christenen van de naburige dorpen had mogen opmerken. Hoe zeer was ik echter getroost en verkwikt nadat deze beide geloovigen, de arme blinde en de evangelist vertrokken waren Het was mij, alsof God in zijn goedheid een klein tipje van den sluier had opgelicht, waar achter in alle stilte en voor de blikken der menschen verborgen, het geestelijk leven der menschheid groeit en het koninkrijk van den Heiland wordt gevestigd. De vruchten op onzen arbeid zien wij gewoonlijk slechts voor een klein gedeeltelaat ons dus goeden moed houden en getrouw voort arbeiden, wetende dat die arbeid niet ijdel is in den Heer." Is deze brief van den zendeling niet bemoedigend? Zoo weet de Heer, die Elia vertroostte en versterkte met de mededeeling dat er nog zevenduizend waren overgebleven die de knie voor Baal niet hadden gebogen, zijne dienstknechten nog heden nieuwen moed te geven. Overal heeft Hij zijn kinderen en ook uit Madagaskar zullen er velen verzameld worden tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. M. F. v. L. Verzameld door C B. LAAT MIJ IN DE HAND DER MENSCHEN NIET VALLEN. 2 Sam. 24 14. Niet in menschenhanden laat mij vallen, Heer! ik we'et, hoe menschenboosheid woedt, Als de duif in 's haviks wreede krailen, Als het lam in tijgerklaauwen bloedt; Laat mij vallen in Uw handen. Heere Dat mij tref Uw hemelsch Godsgerigt, Vader zijt Gij en. dien naam ter eere, Valt Uw kind Uw heilig straffen ligt. Niet door menschenoogen laat mij wegen, Vaak door schijn verblind en ijd'len waan, Leedvermaak blinkt hun bij onheil tegen, 's Broeders splinters wijzen ze gaarn aan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 4