De Zondag moet de bezieling geven tot de daad van den werkdag. FEUILLETON. ROOMSCH OF PROTESTANT? De Biecht. (2de stuk.) Het Paaschfeest. Deze verschijning is een sterk getuigenis van de waarheid der opstanding van den Heer. In de Corinthische ge meente was twijfel ontstaan aan die opstanding. Paulus ver- vermeldt daarom onderscheidene verschijningen van den verrezen Heer. Was het slechts een visioen? Was het verbeelding? Was het autosuggestie? Was het een ver gissing? Voorwaar, dat meer dan vijfhonderd tegelijk zich vergissen of iets inbeelden, is moeilijker aan te nemen dan de eenvoudige waarheid van het feit. Deze verschijning spreekt ons ook van de teedere liefde van den Heer voor de zijnen. Hij komt hun zwak geloof te hulp en openbaart zich aan hen, evenals Hij aan de Emmaüsgangers, aan Petrus, aan Thomas had gedaan. Misschien waren onder deze vijfhonderd ook beweldadigden, kleingeloovigen, getrouwen, misschien ook bekende personen uit de evangelische geschiedenis. Deze allen behoeven nu niet meer op het getuigenis van anderen af te gaanzij zeiven hebben Hem gezien, herkend, aangebeden. Deze verschijning predikt ons de overwinning over den dood. Van den Heer zelf, allereerst. Hij is de Levende. De Corinthische twijfel is niet de laatste geweest. Heftige stormen van geleerde of ongeleerde oppositie hebben dat feit der opstanding in den loop der eeuwen aangevallen. Maar de gemeente blijft er aan vasthouden. Is Hij niet opgewekt, dan is Hij niet de Heiland, dan is ons geloof ijdel. Maar ook predikt zij ons de overwinnig van de geloo- vigen over den dood, Paulus zegt: sommigen van die vijfhonderd zijn ontslapen. Eigenlijk staat er: hebben zich te slapen gelegd, zijn ingeslapen. Dat is voor den geloovige het sterven: zich te slapen leggen, om door Jezus te worden opgewekt. Zóó staat het vanStefanus vermeld, zóó verstonden het de christenen der eerste eeuwen, blijkens de opschriften op de graven hunner geliefden, bij voorbeeld in de cata comben: „Valeria slaapt in Jezus". Dit zij ons, dit is ons een heerlijke troost. Of hebben wij, christenen van de twintigste eeuw dezen troost voor ons zelf en onze geliefden niet meer noodig? Of zijn wij er aan ontgroeid? Of zijn wij er te wijs voor geworden? Gode zij dank, neen! Deze verschijning is ons eindelijk een vooraf-schaduwing van de laatste verschijning van onzen Heer in heerlijkheid. Dan niet slechts vijfhonderd, maar „alle oog zal Hem zien". Zalig degenen tot wie de Koning dan als „broeders" kan spreken. M. F. v. L. XIII. De bijbelplaats, waarop de Roomsche Kerk zich, ter verdediging van haar leer dat de biecht een goddelijke instelling is, beroept, is Joh. XX vs. 23. Ook Mej. Dorper citeert dezen tekst. De Heer heeft, beweert Rome, aan de Apostelen de volmacht gegeven iemand al dan niet absolutie te schenken. De priesters-van de Roomsche Kerk zijn de opvolgers der Apostelen. Daarom hebben deze priesters dezelfde volmacht. Het rechtmatige dezer stelling toetsende, zouden wij moeten beginnen met te onderzoeken of Jezus inderdaad gezegd heeft dat de Apostelen vergiffenis van zonden mochten weigeren of schenken. Indien dat de bedoeling niét is, dan vervalt natuurlijk meteen de gevolgtrekking dat ook de priesters van Rome die macht bezitten. Maar, ook als het wél de bedoeling is, is Rome's conclusie niet minder ongegrond. De Paus kan wel beweren dat hij de opvolger van Petrus is en de priesters kunnen de domme menigte wel wijs maken dat zij de opvolgers der Apostelen zijn, maar: als dat nu eens enkel aanmatiging is? Het is inderdaad niets anders dan aan matiging. Gesteld dat de Apostelen waarlijk het recht van absolutie ontvingen, (geheel de Bijbel geeft daarentegen getuigenis aan Luk. 5 21 „Wie kan de zonden vergeven dan God alleen?") dan is de roomsche biecht schriftuurlijk alléén gegrond op de onbewezen stelling dat de priesters de plaatsvervangers der Apostelen zijn. Hoe men dus de zaak ook wende of keere, Joh. 20 vs. 23 zegt omtrent het goddelijke van het sacrament der biecht niemendal. Om 't ontbreken van een tekst, waarop men zich in dit geval met recht beroepen kan, behoeft de biecht natuurlijk als zoodanig nog niet veroordeeld te worden. Als alle priesters, die de biechtafnemen, zedelijk hoogstaande menschen waren, toegerust met een groote mate levenswijsheid en met een hart dat, als het hart van Jezus, met innerlijke ontferming over boetelingen bewogen was zou de biechtstoel niet zulk een schandelijke reputatie hebben. Integendeel, we zouden er Rome om kunnen benijden. Intusschen zijn de geestelijken, die de zondebelijdenis aanhooren en den zondaar ondervragen, niet zelden onbetrouwbare menschen, domme schepsels, intriganten van de gevaarlijkste soort. Ook zijn er zedelooze schurken onder, die van de gelegenheid gebruik maken om van argelooze vrouwelijke boetelingen de verbeelding te bezoedelen door hun liederlijke vragen te stellen, en haar zoo op onreine gedachten brengen, die dubbel gemeen zijn,omdatze zijn ingeblazen door een priester en de naïeve zondares doorziet juist om die reden niet aanstonds den vuilen toeleg. Dat de immoraliteit van vele biechtvaders geen verzinseltje of lasterlijke aantijging is, kan óok blijken uit een pauselijke aanschrijving van dezen inhoud: „wij bevelen allen bestuurders der plaatsen, dat zij met ijver optreden zullen tegen de priesters, die getracht zullen hebben een boeteling, welke deze ook zij, hetzij onder de handeling der sacramenteele belijdenis zelve, hetzij vóór of onmiddellijk na de belijdenis, hetzij bij gelegenheid van of onder voorwendsel van de belijdenis, tot on eerbare en slechte dingen te verleiden of aan te zetten door woorden of teekens of wenken of aanraking of door geschrift, dat op hetzelfde oogenblik of later gelezen worden moet." III. Het Paaschfeest wordt in de Grieksche kerk voor het plechtigste feest van het geheele jaar gehouden. Neale geeft in zijn „geschiedenis van de oostersche kerk", de volgende beschrijving van het middernachtelijk tooneel in den nacht vóór Paschen, zooals hij het te Athene zag: „Er was geen licht, geen geluid; iedereen in deze ontelbare menigte, die zelfs de nabij de hoofdkerk gelegen straten vulde, hield zich stil en bewegingloos, zoodat zelfs de verst verwij derde de fluisterende stemmen der priesters kon vernemen, die binnen in de kerk den dienst verrichtten; de troepen waren aan beide zijden van de straat opgesteld, om toe te zien dat er volkomen rust heerschte. Dit was echter een noodelooze voorzorg, want ieder der aanwe zigen scheen te deelen in een algemeen gevoel van zwaarmoedigheid en neerslachtigheid alsof er een zware wolk over alles hing en de ont zaglijke macht des doods allen voor den geest stond. Even voor middernacht verlieten de aarts bisschop en zijn priesters, door den koning en de koningin vergezeld de kerk, en plaatsten zich op de tribune, die zoo hoog was dat zij door al het volk duidelijk kon worden gezien. Aide aanwezigen waren nu in ademlooze verwachting, hun niet ontstoken kaarsen in gereedheid hou dende, totdat het blijde oogenblik zou aanbre- breken, terwijl de priesters nog voortgingen met hun zacht fluisterend zwaarmoedig gezang. Eensklaps verkondigde een enkel kanonschot, dat het twaalf uur had geslagen en dat de Paaschdag was aangebroken; daarop riep de aartsbisschop, het kruis in de hoogte houdende op luid juichenden toon uit: „Christos anesti!" Christus is opgestaan! en oogenblikkelijk herhaalde iedereen uit die onafzienbare menigte die woorden en maakte een einde aan de diepe en treurige stilte die tot nu toe geheerscht had, door één algemeenen uitroep van onbeschrijfe lijke blijdschapen triomf: Christus is opgestaan Christus is opgestaan! Ter zelfder tijd werd de drukkende duisternis vervangen door een gloed van licht van duizenden kaarsen die, daar zij vlak bij elkander zich bevonden, stroomen vuur naar alle richtingen schenen te zenden, waardoor de minste voorwerpen duidelijk zicht baar werden en de vroolijke gelaatstrekken van de juichende menigte in het volle licht kwamen. Muziekkorpsen brachten hun vroolijkste stuk ken ten gehoore. het geroffel der trommen in de stad en het kanongebulder op eenigen afstand verkondigden heinde en ver deze tijding van groote blijdschap, terwijl van heuvel en vlakte, van de de zeekust en het verwijderd olijfbosch vuurpijl op vuurpijl in de hoogte steeg om het eveneens te getuigen dat het Licht der wereld was opgestaan; overal drukte men elkander de hand, wenschte elkander geluk en omarmde elkander vol verrukking, alsof aan ieder in het bijzonder een wondervol geluk was aange kondigd; en gedurende al dien tijd hoorde men boven die menigte van juichende stemmen de oude priesters in de kerk een lofzang zingen in tonen zoo luid en helder, dat het wel scheen alsof zij hun jeugd en kracht hadden terug gekregen om aan de wereld te verkondigen dat Christus is opgestaan, den dood overwonnen heeft en aan hen die in de graven zijn, het eeuwige leven heeft gegeven. Het is onmogelijk een juist denkbeeld var. de uitwerking van dit tooneel te geven. De plotselinge overgang van stille droefheid en duisternis tot bijna waan zinnige vreugde en een verblindenden lichtgloed, geleek inderdaad op tooverij. Deze Paaschplech- tigheden bepalen zich niet slechts tot midder nacht; den volgenden dag wenscht men elkander geluk met de woorden: Jezus Christus is uit de dooden opgestaan", waarop ten antwoord gegeven wordt: ,.De Heer is waarlijk opge staan!" en er hebben nog feestelijkheden en vreugdebedrijven van verschillenden aard plaats. De Moravische broeders, ook wel Hernhutters of Broedergemeente genoemd, hebben een bijzondere wijze om dit feest te vieren. Op den Goeden Vrijdag komt des middags de ge meente op het sterfuur des Heeren te zamen en op den Paaschmorgen vereenigt men zich op het kerkhof, alwaar met bazuingeschal de heerlijke overwinning over den dood wordt verkondigd. Op dien Paaschzondag wordt een liturgie gelezen, die voor dien dag bijzonder toepasselijk is, en worden de namen der ge meenteleden die in den loop van het jaar stierven, afgelezen". (Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2