Zending. Allerlei. Aan mijne leerlingen. Noodgedrongen moet ik mijne cate chisaties stop zetten. Konden zij dit jaar langer worden voortgezet dan vroeger toen Paschen steeds als fatale ter mijn gold, ik moet het nu afleggen tegen de beslommeringen van 't komende seizoen en strijk voor de overmacht de vlag. Dat ik het „onder protest" doe, spreekt vanzelf, al baat mij ook het protesteeren niemendal. Het gaal mij echter vooral zeer aan mijn hart dat ik nu niet voor 't najaar mijn open bare lessen zal kunnen hervatten. Ik ben zoo bang dat wij van elkaar zullen vervreemden. Zou het nu niet mogelijk zijn om elkander, gedurende de maand juni, toch nog één uurtje per week te ontmoeten Ik ben voornemens om de e.v. Woensdagavonden, van 8V->9"2 in de consistorie kamer een of ander Bijbelsch onderwerp te behandelen en stel den toegang tot die samenkomsten open voor de catechisanten, die gewoon waren Woensdagmiddag van 5 6, Woensdagavond van 8'/2 9'/2 en Maandagavond vair 8V29'/a op de les te komen. Zoo zien en spreken wij elkander nog 4 achtereenvolgende Woensdagavonden. Die komen wil en kan, komeAl kan iemand zich niet voor al de 4 avonden verbinden, daarom is zij toch welkom De voorgestelde bijeenkomsten beginnen dus a.s Woens dagavond, 7 Juni, om 8V2 uur. Mej. C. BIENFAIT. N. B. De jongere klassen van Woensdagmiddag worden, gedurende Juni gecombineerd en hebben dus samen les van 56. Burgerlijke Stand van Zandvoort. 26 Mei—2 Juni 1916. OndertrouwdH. Vossen en Th. Zegwaard. Q. A. Seders en P. M. Bakkenhoven. OverledenA. Kan 28 jr. Christus in de Synagoge gepredikt. II. „Maar wanneer het zoo met ons staat", hernam ik, „dan is ook over ons dat ontzettende woord waar: „Vervloekt!" Ik ben onder den vloek; gij zijt het eveneens. Ik kan mij aan den vloek van God niet ontrukken; gij kunt het ook niet. Is dat niet een ontzettende toestand „En toch", zoo vervolgde ik, .God zij geloofd, in denzelfden Bijbel, die dat oordeel over ons uitspreekt, vindt ik nog een ander woord, gesproken door dienzelfden God, dat van den rechtvaardigen Knecht, dien Hij zenden zou, om de ourechtvaardigen rechtvaardig te maken (Jes. LIII: 11). En God heeft Zijne belofte vervuld. Ziet, Hij heeft Zijn eenigen Zoon gezonden en deze heeft midden in ons oordeel de gerechtigheid aangebracht, waardoor wij voor God kunnen bestaan. Dat is de boodschap, die thans in de geheele wereld gepredikt wordt en die ons met zoo groote blijdschap vervuld heeft, dat wij het niet kunnen nalaten haar te brengen aan hen, die er niet van gehoord hadden. Deze mijne vriend (op Flad wijzende) is met die boodschap naar uwe broederen in Abessynië gegaan en heeft daar om die boodschap jaren achtereen gevangenschap onder gaan en ketenen gedragen; en mijne voorouders hebben ter wille van die boodschap hun vaderland, Frankrijk, verlaten. Thans komen wij met deze boodschap tot u en bidden u, grijpt de hand aan van den Rechtvaardige, dien God ook u gezonden heeft, de hand van Jezus Christus, opdat gij in Hem met ons als gerechtvaardigden en gezaligden voor den heiligen God leven moogt". De Joden waren verstomd. Eindelijk vermande de Rabbi zich en vroeg: „Zijt gij Anti-Semieten?" „Volstrekt niet", antwoordde ik, „want Abraham, Izaak en Jacob, Mozes en Aaron, David en al de Profeten, de Heiland, die naar het vleesch een zoon van Abraham was, en de Apostelen, die allen Joden waren, en Maria zijn ons de liefste namen, welke wij op aarde kennen, en Jezus heeft die namen eigenlijk voor ons zoo dierbaar gemaakt. Hij heeft ons dan ook tot u geleid en wij wenschen zoo hartelijk, dat gij tot Hem komt, opdat wij u zoo konden liefhebben als ons hart dat begeert. Komt, komt spoedig tot Jezus, opdat wij voor eeuwig door den band der ware liefde vereenigd mogen zijn". Aandachtig hadden de Rabbi en de anderen geluisterd Nu namen wij afscheid en allen reikten ons hartelijk de hand. Om hun avond gebed uit te spreken, bleven zij nog in hunne synagoge, waar Cbristus hun zoo even gepredikt was. In den geest blikten wij vooruit en verblijdden ons in de naderende vervulling der belofte: „Het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen" (Zach. XIV 7). (Uit de rHope Israels"). M. F. v. L. Verzameld door C B. MIJN MOEDER. Wie had mij lief, zoolang mij heugt? Wie onderwees mijn prille jeugd? Wie vond in mij haar hoogste vreugd - Mijn Moeder. Wie zong mijn zoeten wiegezang? Wie kuste 't traantje van mijn wang? Wie bad voor mij, haar levenlang? Mijn Moeder. Wie heeft met mij gejuicht, geschreid, I11 nooit verkoelde teederheid Wie heeft mij tot den Heer geleid? Mijn Moeder. Zou ik dan ooit in later tijd Vergelen wat ge waart en zijt, Gij. die uw gansche hart mij wijdt, Mijn Moeder? Neen Neen Als God mij 't leven spaart, Word ik uw steun en staf op aard, Gij zijt mijn volle liefde waard, Mijn Moeder DE DIAKEN. Suldy wesen een diaken En Gods segeninge smaken, Neemt in goet-doen u vermaken, Alle sturicheyt wilt staken, Weest van minnelycker spraken. Laat haer noot 11 herte raken Dien de middelen ontbraken. Spijst de hongerige caken, Drencktse die van dorste blaken, Troost die na den adem snaken, Helpt de naeckte onder 't laken. En de vreemde onder daken. Luyaerts laet u niet genaken, Welker vingers sijn als haken En haer harten God versaken. Sijt getrou voor alle saken. Pas goe rekening te maken. Willet bidden ende waken, Godes loon hebt voor een baken. Weest sóó doende een diaken. Jacobus Revius i 1630).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 4