FEUILLETON. Zonder ziels-rust leidt ook Zondagsrust tot vermeerdering van onrust. herinnerde hij zich alles, wat de Heer gegeven had, sommige dingen misschien wel met grooter dankbaarheid dan hem vervulde, toen hij ze ontving. Het was hem niet minder schoon geworden, nu het weg was, ook niet schooner, maar nog even schoon als toen, schoon, omdat de Heer het hem gegeven had. Maar wat hem nu nog schooner voorkwam dan vroeger, dat was niet de gave, maar de goedheid des Heeren. Hij herinnerde zich zijn welstand zijn oog rustte nog eens op de vruchtbare velden en volgde de talrijke kudden. Hij herinnerde zich de vreugde, in het bezit van zijn zonen en dochters genoten nu had hij niet meer noodig een brandoffer voor hen te offeren, nu behoefde hij voor hen slechts een dankoffer te offeren, een offer van dank hiervoor, dat hij ze gehad had. Hij herinnerde zich de menschen, die hem misschien nog met dankzegging gedachtig waren, die velen, die hij onderwezen had, wier moede hand hij had gesterkt, wier bevende knie hij had opgericht. Hij herinnerde zich de dagen zijner heerlijkheid, toen hij machtig en in aanzien was onder het volk, toen de jongelingen zich uit eerbied voor hem verborgen en de grijsaards voor hem bleven staan in_ de poort. Hij herinner de zich met dankbaarheid, dat zijn voeten niet waren af geweken van den weg der gerechtigheid, dat hij de armen en ouderloozen had geholpen, tengevolge waarvan ook thans nog de zegen der veriatenen over hem was De Heer heeft gegeven Een kort woord. Maar voor Job beteekende het zoo veel. Want Job's geheugen was niet kort, en niet ver geetachtig zijn dankbaarheid. Zoo rustte de dankbaarheid in zijn ziel met stillen weemoed. Hij nam zacht en vrien delijk afscheid van al wat hij verloren had, en in dat af scheid verdween alles voor hem als een schoone herinne ring, ja het scheen alsof 't niet de Heer was, die het Job ontnam, maar alsof het Job was, die het den Heer gaf. En omdat hij zóó gezegd had „de Heer heeft gegeven", was hij er nu ook op toebereid om God eveneens te danken met het woord, dat volgen zou „de Heer heeft genomen. Hier is iemand, die zich in treurige omstandigheden her innert, dat hij blijde dagen heeft gezien. Maar die herinne ring vermeerdert zijn ongeduld. Als hij nooit vreugde had gekend, dan zou de smart hem ook niet overwonnen heb ben, want wat is smart anders dan een voorstelling, een voorstelling, welke ontbreekt aan den mensch, die geen vreugde kent maar nu heeft de vreugde hem juist gevormd en ontwikkeld en vatbaar gemaakt voor het lijden. Zoo re deneert hij in zijn klachten. En zoo tracht hij de vreugde vast te houden tot zijn eigen verderf. Hij is niet los van haar. Hij blijft naar de blijdschap hunkeren. En de blijd schap blijft hem verzoeken, door zijn begeerlijkheid naar haar te prikkelen. Zijn oog verlangt terug naar wat eens de lust zijner oogen was. en de ondankbaarheid straft hem door het hem schooner voor te spiegelen, dan het ooit in werkelijkheid is geweest. Zijn ziel dorst naar datgene, waar in ze zich vroeger verheugde, en de ondankbaarheid straft hem door hem die blijdschap blijder voor te stellen, dan ze ooit in werkelijkheid is geweest. Wat hij eenmaal kon, dat wil hij nu ook nog kunnen, en de ondankbaarheid straft hem door hem droomen te laten droomen. waarin nooit waarheid was. En zoo veroordeelt hij zijn ziel om levend dood te hongeren, zich dood te hongeren aan de begeerlijkheid, die nooit wordt vervuld. Of er ontwaakt in zijn binnenste een hartstochtelijke, ver terende spijt hierover, dat hij de vroolijke dagen niet op de rechte wijze heeft genoten, dat hij niet heeft ingezogen al de zoetigheid, in hun wellustigen overvloed vervat. Als hij er nu nog maar eens een enkel uur in zwelgen mocht, als hij nog maar even gelegenheid had om de schade in te halen, om zich te verzadigen aan de vreugde en, van haar genoeg gekregen hebbende, onverschillig te kunnen worden tegenover de smart 1 Dan geeft hij zoodoende zijn ziel aan brandende onrust prijs. Hij vraagt niet of het door hem verlangde genot den mensch waardig is, of hij er niet eerder God voor heeft te danken, dat zijn ziel in de dagen der vreugde niet zoo wild was, als ze nu zou willen zijn. Hij schrikt niet voor de gedachte, dat zijn begeeren de weg is, waarop men verloren gaat. Hij bekommert zich er niet over, dat de worm der begeerlijkheid in zijn bin nenste ellendiger is dan al zijn ellende, de worm, die niet sterft. Daar is iemand, die zich ook in 't oogenblik van zijn verlies herinnert wat hij bezeten heeft, maar zich tracht te ver hinderen om van dat verlies recht helder bewust te worden. AI is hijzelf verloren, zijn trotsche wil poogt het er toch Het Evangelie in Spanje. XVII. „En nu de resultaten van zulk noest en vlijtig werk?" zoo gaat de heer Smit voort. „Toen de predikant, dien ik zoo straks op het oog had, op zijn tegenwoordige standplaats kwam, was er nog geen gemeente één geheime protestant was er. Het wantrouwen der bevol king was groot, de haat wellicht nog grooter. De predikant en de zijnen werden gesmaad, gehoond, heimelijk en publiek beleedigd en be moeilijkt. Niet één winkel wilde hem iets op crediet leveren, de meeste in 't geheel niets! En thans na elf jaren? Door velen op straat worden de predikant en de leden van zijn gezin openlijk gegroet, door niemand meer lastig gevallen. Alle wantrouwen is geweken. Door velen wordt hij geacht, waar van overtuigende blijken zijn gegeven. Alle winkels leveren hem wat hij begeert op crediet. De Roomsche dienstbode vergeet zelfs af en toe een kruis te slaan, eer zij de huiskamer bin nentreedt. Hoe de publieke opinie ten opzichte der protestanten daar veranderd is, blijkt uit het feit dat in een naburig dorp een protestant- sche boer, ondanks alle tegenwerking van den bisschop, tot burgemeester werd benoemd, zeer naar genoegen van alle inwoners. Maar ach, de predikanten hebben het vaak financieel zoo bitier moeilijk. In een stadwaar ik kwam, verkeert de predikant met zijn gezin in zeer benarde omstandigheden. Het comité in het buitenland gelukkig niet het Neder- landsche, dat zorgt beter voor zijn arbeiders dat tot nog toe voor zijn traktement zorgde, heeft zijn betalingen moeten staken. Geen klacht over dat comité heb ik van de lippen van dien man gehoord, met wien ik ongeveer vijf weken omging. Integendeel, liever dan ook maar één stukje van zijn werk te laten varen, onthoudt hij zichzelven vaak het allernoodigste om slechts het werk der Zondagschool, die buitengewoon bloeit, gaande te kunnen houden. Een ander, een evangelist, wiens traktement reeds bij het uitbreken van den oorlog ophield, zette zelf, zoo goed mogelijk in zijn onderhoud voorziende, blijmoedig het werk voort. Slechts één ontmoette ik die, in dezelfde droevige positie verkeerende, werkelijk ontmoe digd en terneergeslagen was Hij was de vader van een talrijk gezin en de armoede waarin hij verkeerde, was zóó hemelschreiend, dat ik met moeite slechts met hem kon verkeeren. Die ellende te zien en niet afdoende te kunnen hel pen, was mij bijkans te veel. Men zou bijna bitter worden en zeer harde dingen zeggen aan het adres van sommige buitenlandsche comité's, die uit zorgeloosheid, en den tijd vermorsen met andere dingen, dergelijke toestanden laten ontstaan. Doch ik wil mij liever van verwijten ont houden en de heerlijke offervaardigheid, ge loofsmoed en toewijding dier kleine protestant- sche groepen en evangeliedienaren in het licht stellen." Tot zoover de heer Smit. Moeten wij die broeders, die onder zulke moeilijke omstandig heden zoo trouw arbeiden, niet bewonderen Het is een bekend en zeer verklaarbaar feit, dat kerken onder het kruis gewoonlijk de beste gemeenteleden tellen; immers, aardsch voor deel brengt het deelgenootschap aan die kerk niet aan. Zoo gaat het ook in Spanje. Niet alle leden zijn levende leden, verre vandaar; maar naar verhouding zal men toch daar minder naam-christenen vinden dan in onze kerken. Vaak toch brengt het belijden van den naam van Christus nog smaad en vervolging met zich. Een dwangmiddel tegen protestanten, dat de Roomsche kerk in Spanje steeds gaarne en vaak met goed gevolg ter hand neemt, is het brood hun te ontnemen. Een werkman op een fabriek, een beambte op een kantoor, is evan gelisch, bezoekt de protestantsche kerk of zendt zijn kinderen naar de evangelische school nauwelijks komt dit den pastoor ter oore, of hij begeeft zich naar den patroon en eischt van dezen de wegzending van den ketterschen on dergeschikte. Weinig patroons zijn liberaal en moedig genoeg om den pastoor te wederstaan, want al zijn zij zelf zeer vrijzinnig en anti- kerksch, zij weten maar al te goed welk een macht ten goede of ten kwade de geestelijkheid bezit. Daar staat nu de protestantsche werkman voor de keus: óf zijn geweten en zijn God ge trouw te blijven, maar dan verlies van zijn be trekking, armoede en honger voor zich en de zijnen, óf die betrekking te behouden, doch ge kocht met de verloochening van zijn Heer. Is het wonder, zoo sommigen bezwijken en schip breuk lijden aan hun geloof? En toch zijn er helden die, den hongerdood voor oogen, hun Heiland getrouw blijven en met Luther ver klaren. „dat het niet geraden is iets tegen zijn geweten te doen." En God leeft en Hij verlaat de zijnen niet. (Wordt vervolgd) M. F. v. L

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2