2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 20 Augustus 1916 Voor eiken dag Zending Pater van de Sanden heeft mij geantwoord en Z.Eerw. neemt mijn voorstel aan om met het schriftelijk debat tot het najaar te wachten en dat onder te brengen in den Zon dagsbode. Tegen inwilliging van zijn verzoek dat de copie gelijktijdig of in dezelfde week in de Nieuwe Haarlemsche krant of Maasbode mag verschijnen, had ik bezwaar wat het gelijktijdige betreft. Billijk acht ik het echter dat ge noemde Roomsche bladen ons debat overnemen, met ver melding van de bron. Voorts vraagt Z.Eerw. om meer dan een week speling tusschen vraag en antwoord. Natuurlijk is hem dit aanstonds toegestaan. Hij mag later niet kunnen zeggen dat zijn ant woord overhaast gesteld werd. Als nu die tijd van beraad maar niet gebruikt wordt met om de zaak heen te praten! Dat had ik juist bij een mondeling debat zoo prachtig kun nen voorkomen. Ook stelt de Pater voor de vraag van mij niet af te druk ken, vooraleer hij zijn antwoorden klaar heeft. Ik houd mij echter aan mijn plan ik druk, zoodra de worsteling begint, mijn vraag af. Zoodra de kapelaan zijn antwoord gereed heeft, zendt hij mij de copie en ik plaats dat antwoord terwijl ik de gestelde vraag er nog eens boven zet. Bevredigt mij dat antwoord niet, dan zal dat blijken uit een nieuwe vraag, in een volgend nummer te stellen. Zoo zal de gedachtenwisseling wel lang duren. Bij een mondeling debat waren wij in één avond gereed. Vreemd, dat de kerkelijke overheid des Heeren van de Sanden hem verbiedt zoo'n mondeling debat in het open baar te houden. Ik maak mij sterk om dan binnen het half uur, (e bewijzen dat Rome in de praktijk afgoderij met Maria pleegt. Waarom grijpt Rome die gelegenheid niet aan om mij in 't openbaar op de kaak ie stellen als een bluffer en stommeling lasteraar? Bij een schriftelijk debat komen we onwillekeu rig op zijwegen en ontbreekt de gelegenheid om hetgeen misverstaan werd oogenblikkelijk recht te zetten. Ik kan niet anders dan gelooven dat achter de weigering tot een mondeling openbaar debat de vrees schuilt dat de Roomsche toehoorders eens meer te hooren en te weten mochten komen dan moeder de Kerk voor haar gezag over haar tot altijd-durende onmondigheid veroordeelde kinderen raadzaam oordeelt. P. M. Burgerlijke Stand van Zandvoort. 11 18 Augustus 1916. Geboren: Margaretha Suzanna, dochter van J. C. Paap en R. van Dam. Alida Johanna, dochter van F. Koper en A. M Bluijs. Trijntje, dochter van W. van Keulen en E. Bos. Cornelia Johanna, dochter van H. H. Dalman en P. Nolen. Overleden: J. Zwemmer, 37 jr. A. Paap, 1 dag. A. Paap, 8 weken. M. J. Vosse—Joseph, 68 jr. Burgerlijke Stand van Bloemendaal. 11—18 Augustus 1916. Getrouwd: H. M. Bergman en J. J. Latenstein van Voorst. Geboren: Adrianus Johannes, zoon van A. Rietvink en E. van Vlijmen. Tjeerd, zoon van L. Ch. Muijen en L. van Dijk. Andries, zoon van A. Bottelier en Ch. van Looij. Maartje Eva, dochter van G. D. Hellewaard en G. Baas. OverledenF. Naerebout, 30 jr. J. Ph. Möhle, 78 jr. K. Vlottes, 37 jr. J. Tonnema, 42 jr. Verzameld door C. B. Eigen onvrede is, veel meer dan wij beseffen, de bron van liefdeloosheid tegenover elkander. T. Kuiper. Het leven weegt zwaarder dan alles, wanneer de liefde in de schaal van het leven ligt. Goethe. Op welk gebied wordt tegenwoordig de productieve kracht van het Christendom 't meest openbaar op het kerkelijke of op het wereldsche? Rothe. Gij hebt veel geleerd, als gij geleerd hebt stil naar God te luisteren. Lavater. Nooit oordeelen iemand voor wien ge niet gebeden hebt! da Costa. Wie enkel wil wat God wil, bemerkt in alles wat hem overkomt de leiding des henielschen Vadersde ware vrijheid is één met het ware geduld. Kapff. Als de roos zichzelve tooit, tooit zij ook de gaarde. Rückert. JOHN ELIOT. I. Toen in den aanvang der zeventiende eeuw, de presbyterianen in Engeland door Jacobus I vervolgd werden, zochten velen hunner een wijkplaats in Noord-Amerika, om daar in Nieuw-Engeland God vol gens de inspraak van hun geweten te mogen dienen. Onder aanvoe ring van den predikant John Robinson trok in 1620 de eerste schare derwaarts de zoogenaamde Pelgrim-Vaders binnen vijftien jaren door meer dan twintigduizend hunner geloofsgenooten gevolgd. Hoewel in hun programma ook de kerstening van de heidensche Indianen, die zij in de nieuwe wereld zouden aantreffen, geschreven was, duurde het wel vijf en twintig jaren na hun vestiging in Amerika, eer zij er toe kwamen dit deel van hun christenplicht ter hand te nemen. Oorlogen met de hen omringende stammen kwamen, helaas, meer voor dan evangelieverkondiging onder hen. John Eliot was de eerste zendeling onder de wilde roodhuiden. Hij was in 1603 in Engeland geboren en in 1631 tot predikant bij de Amerikaansche kolonisten in de nabijheid van Boston beroepen. Van wege zijn heiligen wandel ging onder zijn gemeentenaren het gezegde, dat de kolonie niet kon ondergaan, zoolang Eliot leefde. Men heeft gezegd, dat hij een zonderling was en wellicht niet geheel ten onrechte, maar hij was ook een man des gebeds, der liefde en der weldadigheidniet zonder reden kreeg hij nog tijdens zijn leven den bijnaam van „apostel der Indianen." Het was in 1646, vijftien jaar na zijn komst in de kolonie, dat hij met zijn bijbel in de hand. naar de Indianen trok. Aanvankelijk vond hij in hen geen ondankbare leerlingen. Zij vroegen hem van alles. Zon, maan en sterren, land en zee, bliksem en aardbeving, alles moest hij hun verklaren. Ook over hetgeen goed en kwaad was, wenschten zij tot in de kleinste bijzonderheden inlichting. En het duurde niet lang of sommige harten toonden zich diep geroerd. Velen sloegen onder de prediking oogen en handen ten hemel en weenden bitterlijk, een feit te merkwaardiger, omdat de Noord- Amerikaansche Indianen er altijd een bijzondere eer in stelden hun gemoedsaandoeningen zoo zorgvuldig mogelijk te verbergen. Een grijsaard kwam tot Eliot met innerlijke ontroering op het gelaat en vroeg of er dan ook nog voor hem tijd was om zich te bekeeren en den Heer te zoeken. In meer dan een wigwam of tent werd des morgens en des avonds en voorts bij eiken maaltijd gebeden. Hun leergierigheid kende geen grenzen onder allen die gewoon waren te bidden, was er weldra geen enkele meer, die zijn catechismus niet vraag voor vraag beantwoorden kon. In de verkeerde meening dat zij, om christen te zijn ook de Engelsche levenswijze moesten navolgen, gaf Eliot hun een aantal wetten en voorschriften, waarbij hij hun tot in de kleinste bijzonderheden, soms tot in het belachelijke toe, hun plichten voorschreef. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 3