Eet, maar is geen Brood.
Zoek Zondagsrust, maar blijf daarbij niet staan: kom tot Zondagsheiliging.
FEUILLETON.
Ook vindt men christenen, die al het meel voor de
werking van het zuurdeeg openstellen, behalve een of twee
hoekjes, waar het niet komen mag. Het Evangelie mag
overal doordringen en het geheele leven heiligen, behalve
op enkele punten; alles mag gereinigd worden en geheiligd,
maar de een andere hartstocht of boezemzonde blijft onbe
streden en onbeleden. Men is bang het Evangelie tot die
hoeken van het hart toe te laten, men is bang het geheele
leven voor de ontdekkende kracht van den Heiligen Geest
open te stellenen ach, dan gaan de kracht en de zegen
van het Evangelie voor zulk een leven verloren. Men zegge
niet dat het er niet op aan komt, of het zuurdeeg dat ééne
hoekje niet doordringt. Immers, dan is er een verrader in
de vesting, die straks meer en meer die vesting aan den
vijand der ziel zal overleveren. En de vrede der ziel ver
dwijnt met de kracht en de invloed die een geheiligd leven
konden hebben. Niet te vergeefs worden wij gewaarschuwd
voor de kleine vossen, die den wijngaard verderven.
Eindelijk zijn er, die het zuurdeeg toelaten het geheele
meel te doordringen, totdat het geheel gezuurd is. Zoo
behoort het, zoo is de bedoeling van onzen Heer. Ziel en
lichaam, gedachte, woord en daad, karakter en temperament,
weekdag en Zondag, kleine en groote plichten, arbeid en
rust en wat men verder noemen kan, doordrongen van de
werking van dat Evangelie, dat afbreekt en opbouwt, wondt
en geneest, doorboort en zalft, bedroeft en vertroost, bekeert
en heiligt. Dan komt er zegen en kracht.
Wenschen wij dat? Stellen wij ons dan onder de werking
van dat Woord, door Jezus Christus zelf tot ons gebracht
en onder de werking van den Heiligen Geest.
Het kost tijd, moeite, strijd, volharding, want er staat;
„totdat het geheel gezuurd was". Wenschen wij dat ook?
Gode zij dank, het is ook Zijn werk. Hij doet het. Wij
zeiven kunnen het niet. De hoogste werkzaamheid aan onze
zijde is Hem te laten arbeiden aan ons.
En dan zal Hij zijn werk volbrengen. En ons leven zal
er bij winnen en onze godsvrucht in diepte en geestelijkheid.
De Heer wil dat zijn gemeente voor Hem zal staan zonder
vlek of rimpel. Dat wij ons aan Hem geven, opdat Hij zijn
werk aan ons doe. Dat werk zal volkomen zijn.
M. F. v. L.
„Is het aan iemand verboden den Bijbel te lezen?"
„Ja, het is aan gemeene lieden verboden zonder oorlof,
dien te lezen in de moederlijke taal".
Aan bovenstaande vraag en antwoord door bisschop
Goossens in zijn Mechelsche katechismus gegeven, dacht
ik, toen ik in het eerste nummer der „Schatkamer" las, dat
men het Protestantsche volksgeloof, dat de Roomschen den
Bijbel niet mogen lezen, niet onvoorwaardelijk moet bijvallen»
Maar staat dat antwoord des bisschops niet gelijk met
een verbod
„Somtijds" wordt er oorlof (toelating) gegeven om den
Bijbel te lezen in de moedertaal, maar alleen aan menschen,
die geleerd en deugdzaam genoeg zijn, om hem met vrucht
te kunnen lezen.
Maar wanneer is men geleerd en deugdzaam genoeg,
om den Bijbel te mogen lezen
Dat bepaalt de bisschop niet.
Doch stel, dat een Vlaamsche priester aan iemand zijner
kudde, dien hij geleerd en deugdzaam genoeg achten zou
om den Bijbel te lezen, de toelating gaf om dat heilige
boek te lezen, waar zou die geleerde en deugdzame mensch
dan een Vlaamschen Bijbel moeten halen?
Ik woon in een stad van meer dan een half millioen
zielen en heb dezer dagen alle Roomsche boekwinkels
afgeloopen om een Vlaamschen Bijbel, die van kerkelijke
goedkeuring voorzien was, te krijgen, maar nergens was
er een te vinden. Men schreef zelfs naar den uitgever des
bisschops van Mechelen, maar te vergeefs.
Een paar weken geleden in den tram zittende, knoopte
ik een gesprek aan met een Roomschen pastoor. Hij was
een vriendelijke, jonge man van middelbare grootte, met
een hoog voorhoofd en schitterende oogen. Wij hadden
het eerst over den herderlijken brief van den nieuwen
bisschop van Mechelen. Ik zei hem, dat die brief mij zeer
verblijd had, want dat daar zooveel goeds in voorkwam.
Ja, zoo armzalig en menschvergodend zijn grafrede over
zijn voorganger, bisschop Goossens, was, zoo rijk en heerlijk
was zijn pastoraalbrief aan de herders van zijn bisdom.
De pastoor bezag mij met een onderzoekenden blik,
eenige rimpels kwamen op zijn voorhoofd, toch verloor hij
zijn vertrouwen in mij niet, want hij vertelde mij het een
en ander over de bekwaamheden van den nieuwen bisschop.
Ons „Wilhelmus."
VI.
Ik zeide dat Alva eiken slag met Prins Wil
lem vermeed ten einde dezen af te matten en
zelf geen verliezen te lijden. Een enkele maal,
wanneer de kansen voor het Spaansche leger
zeer schoon waren, maakte hij hierop een uit
zondering. Zoo was het bij den overtocht over
de kleine rivier de Qheete. Het gros van het
Qeuzenleger had reeds de overzijde bereikt,
toen Alva de achterhoede door zijn veldheer
Vitelli liet aanvallen en vernietigen. Het was
Hoochstraten, wien Oranje het bevel over die
achterhoede had opgedragen. De dappere graaf
had eenigszins den draak gestoken met Alva's
voorzichtig krijgsvoeren en schertsenderwijs
daarbij gezinspeeld op Lodewijk's nederlaag
bij Jemmingen. „Wij zijn nu al verscheidene
dagen in Nederland" spotte hij, „en tot hiertoe
hebben de Spanjaarden ons slechts den rug
doen zien".
„Maar wanneer de Hertog eenmaal losbreekt",
antwoordde Lodewijk niet zonder geraaktheid,
„durf ik u waarborgen, dat gij ze spoedig ge
noeg in het aangezicht zult schouwen en er
uw gansche leven aan blijven gedenken!"
Dat oogenblik was thans gekomen. Hoochstra
ten zelf werd gewond, maar kon nog in tijds
en veilig over de rivier komen, maar zijn leger
was vernietigd. Een der andere aanvoerders,
de edele Louvervaulx, werd na dapperen strijd
gevangen genomen, uit drie wonden bloedende,
die slechts werden verpleegd, om hem later
te Brussel het schavot te kunnen doen be
klimmen. De strijd had twee uren geduurd.
Aan de zijde der Geuzen waren twee duizend
man gevallen, aan die der Spanjaarden slechts
een tachtigtal.
De laatste twee honderd vijftig Geuzen, die
zich in een woning hadden verschanst en zich
niet aan de „genade" van Alva wilden over
geven, werden met die woning op zijn last
verbrand, terwijl de Hertog zelf en zijn soldaten
het schouwspel rustig aanzagen en zich ver
lustigden in den vreeselijken doodstrijd van
die ongelukkigen.
Het was een wreede tijd.
De verliezen van 's Prinsen leger werden
spoedig gedekt door de aankomst van een paar
duizend Hugenoten onder aanvoering van den
Heer van Genlis, die uit Frankrijk opgedaagd,
zich bij Oranje kwamen voegen. Maar de veld
tocht ging er niet gelukkiger om. Schaarschte,
ja gebrek begonnen meer en meer in het leger
van den Prins te heerschen en de ontevreden
heid onder de soldaten, die met de grootste
moeite weerhouden konden worden van alles
te plunderen wat zij ontmoetten, nam hand
over hand toe. Het krijgsbeleid van Alva droeg
vruchtende oude Spaansche veldheer kon
tevreden zijn. Weder wendde Oranje zich naar
Luik, waar hij de Maas wilde overtrekken, maar
de toegang werd hem door den bisschop ge
weigerd, en hij zag zich thans genoodzaakt
dwars door Henegouwen naar de Fransche
grens te marcheeren, bij dien tocht weder door
Alva op den voet gevolgd, die het wijkende
leger van zijn tegenstander uitgeleide wilde
doenBij Quesnoy viel Alva de achterhoede
van den Prins nog eens aan, gelijk straks aan
de üheete, maar met gansch anderen uitslag.
Woedend verweerden zich de Geuzen en dreven
den aanvaller op de vlucht. De Spaansche aan
voerder Avalos keerde bloedend met het over
schot zijner benden in de legerplaats terug
om er aan zijn wonden te sterven. De nederlaag
aan de Gheete was gewroken.
Den 17den November trok het leger van den
Prins de Fransche grenzen over met het plan
zich met de Hugenoten in het Zuiden van
Frankrijk te vereenigen. Maar dit stuitte ook
weder op bezwaren, zoodat de Prins ten einde
raad zijn leger naar Straatsburg voerde, waar
hij het ontbond. Dit kon echter niet geschieden,
zonder dat hij zijn laatste geldmiddelen voor
de muitende soldaten beschikbaar stelde. Zelfs
zijn tafelzilver en zijn veldmeubelen moest hij
verkoopen. Met zijn broeders Lodewijk en
Hendrik trok hij aan het hoofd van een twaalf
honderd ruiters westwaarts om de Hugenoten
te gaan helpen en na een schitterenden veld
tocht in het voorjaar van 1569 slaagde hij er
in Juni van dat jaar in, zich bij Limoges met
de Hugenoten onder den admiraal de Coligny
te vereenigen.
Wordt vervolgd) M. F. v. L.