Voor eiken dag
FEUILLETON.
It.
Het ERGST wordt de heilige Zondag ont-heiligd door schijn heilige kerkgangers.
A
priesters waren er ais Hofni en Pinehas, over de offeraars
en hun offers klagen al de profeten bitter, de potten en
kannen werden uitwendfg wel gereinigd, maar van binnen
waren zij vol van roof en onmatigheid (Matt. 23 25.)
En zij, die in den tempel kwamen aanbidden worden door
Jesaja een volk van Sodom genoemd, van wier gebed God
zich met afschuw afwendt.
En is het bij ons in de christelijke gemeente beter Zijn
zij, die onze kerken bezoeken, waarlijk allen kinderen Gods,
aanbidders in geest en waarheid? Is de Zondag niet van
dag des Heeren een pretdag geworden? Is er niet ont
zaglijk veel wereldsgezindheid bij de christenen? Tieren
niet allerlei zonden van zelfzucht, gierigheid, hebzucht,
jaloerschheid, genotzucht, enz., te veel om op te noemen,
onder zoogenaamde christenen, zoowel als onder wereld-
lingen Komen er geen Kanaanieten in de kerk? En het
opschrift boven onze hoofden, bij den doop daarop aan
gebracht: heilig aan den drieëenigen God, wat is er van
geworden? Is het nog leesbaar of volkomen uitgewischt?
Ach, het zout is smakeloos geworden en het onderscheid
tusschen heilig en onheilig is op droevige wijze weggedaan.
Moeten wij dan de profetie van onzen tekst maar als
een schoonen, onvervulbaren droom terzijde leggen? Dat
zij verre Eenmaal wordt zij heerlijk vervuld, in den tijd
waarvan de Openbaring van Johannes spreekt, wanneer de
tabernakel Gods bij de menschen zal zijn en alle zonde
voor eeuwig zal zijn weggedaanmaar wij mogen toch
niet alles naar het hiernamaals wegschuiven, alsof het ons
in deze bedeeling niet aanging; wil het hiernamaals waar
zijn voor ons, dan moet het in beginsel reeds hier voor
ons waar geworden zijn. En dat het reeds hier in beginsel
waar kan worden, daarvoor is Christus ons borg, in wien
het reeds hier volkomen waar geworden was.
Ja, volkomen Alles was bij Hem heilig en aan den Vader
toegewijd: alle oogenblikken van zijn leven, alle leden van
zijn lichaam, alle vermogens van zijn ziel. Zijn denken en
spreken, zijn eten en drinken, zijn vreugde en droefheid,
zijn waken en slapen. Het was één voortdurende sabbat,
een dienen van den Vader. „Mijne spijze is dat ik doe den
wil desgenen die mij gezonden heeft en zijn werk vol-
brenge" (Joh. 4 34).
En voer den christen, den waren discipel van Jezus moet
het niet anders zijn. „Alles is het uwe, want gij zijt van
Christus" (I Cor. 322). Dus het gewonè moet worden
geheiligd en in Gods dienst besteed. „Hetzij dan dat gij
eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet,
doet het alles ter eere Gods" (I Cor. 10:31). Tijd, geld,
gaven van verstand en hart, week en Zondag, wetenschap,
genot en kunst, het is alles uwe, mits gij den Heer toe
behoort en het is alles rein en heilig, mits gij van Christus
zijt en het Hem toewijdt. Zoo wordt het lage omhoog ge
bracht. Zoo krijgt het gewone, het alledaagsche een licht
glans der eeuwigheid over zich en ook de minste arbeid
is heerlijk waar hij God gewijd is.
Priesters in des Heeren dienst. Wenschen wij dat te
zijn? In Christns is het te verkrijgen, maar ook alleen in
Hem. In Hem ingeplant, als de ranken in den wijnstok,
zullen wij vruchten dragen tot zijn eer. Mocht het in ons
gewone, huiselijke leven gezien worden, dat „op de bellen
der paarden" heiligheid des Heeren geschreven staat, dat
wij met andere woorden trouw zijn jegens onzen Heiland
en den naaste, ook in de minste, kleinste dingen. Dat is
het kenmerk van den waren christeii.
Hij schrijve op ons voorhoofd en in ons hart zijn naam
en op al wat wij hebben Heilig aan den Heer, van nu
aan tot in eeuwigheid 1 M. F. v. L.
Verzameld door C. B.
Een ziel die God zoekt is'reeds door God gevonden.
God zoekt de ziel, reeds voordat zij begint te zoeken
naar Hem. Da Costa.
Hoe menige daad heeft, als de rivier de Rhone, twee
bronnen, de eene rein en de andere onrein.
Julius Haze.
Het treurig diepe geheim van ons leven ligt in 't midden
tusschen overhaasting en verzuim.
Carlyle.
Het gebed is de telephoondraad waardoor het ons mo
gelijk is met God te sprekenelke zonde verstoort de
communicatie. P. M
Wat men schijntdaarover oordeelen allen, over hetgeen
men is niemand. God alleen. Schiller.
Wij moeten het Testament lezen, niet als een jurist, die
het kritiseert, maar als een kind, dat erft.
Knapp.
De dood eener moeder is de eerste smart die men zon
der haar beweent. N.N.
De deken in het Hospitaal.
I.
Het volgende verhaal, door een vrome vrouw,
die haar zorgen aan de gewonden in de mili
taire hospitalen wijdt, aan een Engelsch maand
schrift gezonden, bewijst ten volle hoe vinding
rijk iemand wordt, die, door de liefde tot de
zielen gedrongen, geen middel ongebruikt laat
om het Evangelie te verkondigen.
In een van de kisten, ons door een comité
toegezonden, bevond zich een bijzonder zachte
en lichte lappen deken. „Welk een heerlijke
deken! die is zeker thuis gemaakt. Daar zullen
onze arme zieken schik in hebben!" zeiden wij
toen wij haar bekeken. En werkelijk, die deken
heeft er eenigen doen lachen maar ook menig
een doen weenen. Toen wij ze ontvouwden,
vonden wij er het volgende briefje in vast
gehecht „Ik heb deze bijbelsche deken voor
een gasthuisbed gemaakt en ik heb er bij ge
dacht, dat zij niet alleen aan het lichaam goede
diensten zou kunnen bewijzen, maar tevens ook
tot de onsterfelijke ziel van den armen lijder
zou kunnen spreken, want de daarop geschreven
woorden zijn o zoo heerlijk en troostrijk. Mocht
ze ten zegen zijn voor menigen jongeling in
het leger, waarbij ook ik een zoon tel".
„O mocht het alzoo zijn!" riep ik met aan
doening uit, „want zeker is zij onder veel
tranen en gebeden gewerkt".
Deze deken bestond uit allerlei aan elkander
vastgenaaide lapjes, vierkante stukjes bonte
stoffage, afgewisseld door witte katoenen lapjes,
en op elk dezer laatste stukjes was een bijbel
tekst of een psalm- of gezangvers geschreven.
Op het middelste vierkant stond dat „getrouwe
en aller aanneming waardige woord" met letters
groot genoeg om zelfs de opmerkzaamheid
der meest onverschilligen te trekken: „Jezus
Christus is in de wereld gekomen om de zon
daren zalig te maken". Daaronder las men dat
gebed, dat ons aller gebed moet zijn: „O God.
wees mij zondaar genadig!"
Aan het boveneinde van de deken daar, waar
het oog der zieken onwillekeurig op moest
vallen, waren de heerlijkste beloften opgeteekend
of zulke woorden, die het best geschikt zijn
om te troosten of Gods liefde uit te drukken.
Ik las er onder anderen: „Alzoo lief heeft
God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren
Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in
Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige
leven hebbe". ..Komt herwaarts tot Mij. gij
allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u
ruste geven". „O alle gij dorstigen komt tot
de wateren!" „Ik heb den Heer gezocht en
Hij heeft mij geantwoord en mij uit al mijn
vreezen gered".
„O" zeiden wij. terwijl wij onze tranen niet
konden inhouden, „hadden wij maar zulke
dekens voor al onze bedden. De Heer zal zeker
deze heerlijke woorden voor onze arme ge
wonden en zieken zegenen; zij zullen ze lezen,
ook al ontbrak hun de lust of de kracht om
iets anders te doen".
Kort daarna werd ons een teringlijder ge
bracht en wij spreidden de nieuwe deken op
zijn bed. In den eersten tijd was hij te ziek
om er op te letten, maar toen hij beter werd,
hield hij zich veel met die teksten bezig. „Het
is pleizierig om ze zoo onder mijn bereik te
hebben", zeide hij mij eens. toen ik voor zijn
bed zat, en daarbij wees hij er met den vinger
naar. „Gij voelt er dus de waarde van?' vroeg
ik hem. „Ja, die voel ik", antwoordde hij met
nadruk. Kent gij de beteekenis dier woorden:
„Een lamp voor mijn voet, een licht voor mijn
pad?" .Ja, dat is Gods Woord en daarvan heb
ik de ondervinding opgedaan sedert ik hier
ben".
Wordt vervolgd.)