Mededeelingen.
Er zijn menschen, voor wie de Kerkgang des Zondags het
éénige is in de lange week dat hen aan de eeuwigheid herinnert.
FEUILLETON.
Spreukenboek, Jeremia en Jezus zeggen van 's menschen
hart. Maar dat kan alleen dan uwe persoonlijke, schuld
bewuste overtuiging worden, als God in uw hart heeft
geschenen. Zonder dat licht van God zien wij de dingen
heel anders. Juist als Hij in ons hart heeft geschenen,
leeren wij het kwade kwaad en de zonde zonde noemen.
Als Hij aanklopt en wij doen open, valt Zijn licht binnen.
En bij Zijn licht, gaat licht op over al wat in ons hart is.
En 't blijft niet uit, als God in onze harten schijnt, dat
wij ootmoedig gaan smeeken „schep mij een rein hart,
o God."
Nu ziet ge wel dat het nog moeilijker wordt. Ik heb
gezegd, dat het geluid van een overwinning ons tegengolft
uit Paulus' woord. Maar hoe kan dat? Immers juist als
God in ons hart schijnt, zien wij donkerheid en duisternis
beter. Zeker. Als God in ons hart gaat schijnen, dat is om
te sidderen. Dan komt de onrust. Dan wordt de strijd ge
boren. Spreekt dat niet vanzelf? In uw kamer is alles
schoon, vrij van stof. Ge ziet dat met voldoening. Maar
de zon gaat schijnen. Zijt ge nooit geschrikt, als zij haar
juichende stralen in uw kamer binnen zond In het zonne
licht krioelt het van stofjes, dansen duizend kleine on
gerechtigheden. En dat in uw schoone huis En dat in
uw dagelijks van stof ontdane kamer
En dat in uw goed bewaakte leven, in uw nauwkeurig
gekende hart Ja, als God heeft gezegd, dat Zijn licht in
uw hart zou schijnen, dan schrikt ge, om al wat ge daar
niet hadt vermoed. Dan ziet ge veel, dat ge buiten en
zonder dat licht van God niet hadt gezien.
Hoe gaat nu het benauwende, ontstellende daarin weg
Hoe komt er overwinningsklank in dat woord „God heeft
in ons hart geschenen
Dat gebeurt zöö. God heeft gezegd, dat het licht in uw
hart zou schijnen. Maar als God dit heeft gezegd, dan kan
dat licht nooit meer worden uitgedoofd. Omdat het licht
is van Hem. Wel gaat het binnen in ons, gelijk daar
buiten 't is morgen geweest, en 't is avond geweest. Maar
na eiken avond daagt de morgen. Het licht keert altijd
weer terug. Het licht schijnt in de duisternis. Maar de
duisternis kan het licht niet duister maken. De duisternis
kan het licht niet overwinnen. Het blijft licht. Het licht
zegeviert over de duisternis. Waar het licht komt, moet de
donkerheid vluchten Is het in de geesteswereld niet gelijk
in de natuurwereld Christus is het licht der wereld. Hij
komt in al de donkerheden der wereld. En overwint de
wereld door Zijn licht. Zooals de wolken hun uren hebben,
waarin zij de zon bedekken, en de stormen hun tijd waarin
zij het licht bedreigen, zoo heeft ook de duisternis tegenover
Christus hare ure gehad. Maar op den morgen der Op
standing treedt de overwinning van Christus over alle macht
der duisternis aan het licht. Om nooit onder te gaan.
Dat is victorie.
Deze overwinning wil God u mede deelen, in uwen
strijd om licht. Deze overwinning grijpt ge aan, als God
heeft gezegd dat het licht in uw hart zou schijnen. Als
God in uw hart heeft geschenen, dan kunt ge niet nalaten
mede op te trekken ter overwinning. Want als ge bij Zijn
licht hebt gezien, wat daar dwarrelt van ongerechtigheid,
en woont aan donkerheid, dan laat ge dat toch niet zooals
het is? Dan blijft ge toch niet gelijk ge zijt?
Spreekt het niet vanzelf, dat Pilatus de handen wascht?
Hij ziet de donkerheid in zijn veroordeeling van Christus.
Hij ziet de vlek op zijn leven, door zijn vonnis over
Christus. Ellendig, dat hij zöö zijn geweten wil stillen en
zich van Christus ontdoen. Ellendig, dat hij zöö het licht
wil blusschen, dat in zijn gesloten, trotsche hart heeft ge
schenen, voor een oogenblik. Maar dat oogenblik was lang
genoeg, om zelfs dezen zelfgenoegzamen mensch behoefte
te doen gevoelen om zijn ziel te reinigen, als hij het Licht
der wereld wegjaagt O, dat hij alleen het gebaar maakt
van reiniging. En zijn hart niet reinigt. En zijn ziel niet
heiligt. En voor het licht niet openzet heel zijn leven.
Opdat door de siddering-om-de-duisternis heen, God over
winnaar werd. Alleen wanneer wij tot dien strijd ons geven,
gaat de jubel medejuichen God heeft in onze harten ge
schenen. Dan wordt het licht aldoor meer. En de donkerheid
aldoor kleiner.
Gij Zonne der gerechtigheid, kom gij ons hart verlichten,
Dat in de wereld koude lijdt, en voor den nacht moet
[zwichten.
Den akker van 't omschaduwd hart wil koesteren en sterken,
Opdat het helder lichtend wordt door Uw genadewerken;
Totdat wij worden ingeleid uit duisternis en pijnen
Daar Gij, en wij, in eeuwigheid als zonnen zullen schijnen.
BI.
J. A.
Zandvoort.
Door de Kerkvoogdij wordt aan de gemeente bekend
gemaakt dat Vrijdag den 15den December a.s., 's avonds
van 7 tot 9 uur in de consistoriekamer eene verkiezing
van twee notabelen zal plaats hebben wegens de periodieke
aftreding van de heeren T. Paap Jbzn en J. L. Pfundt.
De deken in het Hospitaal.
II.
Van dien tijd af heb ik menigen zieke en
gewonde de deken zien bestudeeren. De oogen
van een armen jongen man, die gedurende
eenige dagen in ijlende koortsen wild in het
rond hadden gestaard, vielen eensklaps op
deze woorden: -Ik zal u rust geven." Hij wenkte
mij om bij hem te komen. „Rust! 0 zou ik
rust kunnen vinden? Ik ben half gek, ziek
zooals ge ziet en veel meer dan iemand denkt.
Zeg mij, hoe zou ik rust kunnen krijgen?"
„Heeft men het u nooit gezegd? Hebt ge
nooit van Jezus hooren spreken?"
„Vertel mij van hem, net alsof ik nog een
kind was."
Ik vertel.!•- hem toen in alle eenvoudigheid
de geschiet ais van het kruis. „Is Hij voor mijn
zonden ges.orven?" vroeg hij. „Ja, voor de
uwe Hij heeft u gezien, toen ge in duisternis
verzonken waart, Hij heeft medelijden met u
gehad. Hij heeft u liefgehad, Hij is gestorven
om u van uw zonden te redden, om u rust te
geven om u gelukkig te maken." „Ik ben
nooit gelukkig geweest, nooit; ik ben te slecht
geweesten is Hij waarlijk voor mij gestorven?"
„Hij heeft u in zijn hart gedragen."
„Dat heb ik nooit kunnen gelooven, dat is
mij nooit als waar voorgekomen." „Ik hoop
dat gij eerlang zult ondervinden hoe waar het
is."
Hij begon zich opnieuw in bed heen en weer
te draaien. .0, wie zal mij rust geven ..Hebt
ge dat versje gelezen: Jezus alleen geeft ons
rust voor de ziele?" „Dat is waar; ik weet,
dat niets of niemand anders mij rust geven
kan, want ik heb het overal te vergeefs ge
zocht." „Komt herwaarts tot Mij, gij allen,
die vermoeid en belast zijt," ging ik voort. „Ik
kan niet gaan, ik voel dat ik niets kan doen
ik ben heel ongelukkig, dat weet ik wel." „Nu
dan, val dan maar eenvoudig, zoo ongelukkig
en slecht als gij zijt, in Gods armen en zeg
Heer, ik kan niets anders doen, dan mij geheel
aan U overgeven; dat is genoeg. „S'aatdat
ook op de deken?' Ik wees het hem. „Die
woorden zal ik in mijn hart bewaren. Zij zijn
voor mij geschreven. O rust, een weinig rust I"
Kort daarop zocht en vond hij volkomen rust
door het geloof in den Heiland.
De deken werd ook eens gebruikt op het bed
van een Ier. Deze was bijna genezen, toen ik
hem zijn vinger op een der teksten zag zetten.
„Is dat om te lezen?" „Ja zeker -Zoo,
waarlijk, wat staat er dan Ik las„En
God zal alle tranen van hun oogen afwisschen,
en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch
gekrijt. noch moeite zal meer zijn." Toen wees
hij mij een anderen tekst en zeide„Wilt gij
rnij dezen ook voorlezen „Ik heb lief die
Mij liefhebben en die Mij vroeg zoeken, zullen
Mij vinden." „Nu voor zulk een eenzamen
gast als ik ben, is het wel heerlijk zulke
woorden te hooren voorlezen." -Dat is
waar", antwoordde ik hem, „in treurige en
donkere dagen is er geen beter boek dan de
bijbel."
Slot volgt.)