Uit de Gemeente. Allerlei. gebeurd was; ook de eenige broeder zeide slechts dat hij verdrietig was. Dit alles bracht mij terstond op de gedachte, dat de man waar schijnlijk wel vermoord zou zijn, en ik werd in dit vermoeden nog versterkt, toen de onderwijzer mij vertelde, dat hij de twee scholie ren die aan den overledene zeer na verwant waren, er over onder vraagd had, waarop zij slechts geweend en verder niets losgelaten hadden. Nog iets anders trof mijniemand kwam meer, anders dan om zeer dringende redenen, op den zendingspost In het begin van dit jaar kwamen nieuwe scholieren, ook uit het dorp waar de overledene gewoond had, op de school, en de onder wijzer vroeg eens aan een klein jongetje naar de oorzaak van den dood van het bewuste hoofdhet kind antwoordde daarop heel on schuldig dat hij door die en die vermoord was aan den mond der rivier. Nu was de zaak eidelijk uitgekomen en kon de regeering ingrijpen, hetgeen zij dan ook reeds de vorige week gedaan heeft. Doch zelfs toen reeds twee der moordenaars opgeroepen waren, kwam de oude schoonvader van den vermoorde voor den ambtenaar en zeide: „Toean, mijn zoon is gestorven en niet vermoord". Doch men liet zich niet om den tuin leiden, want men wist, dat het slechts vrees was, die den ouden man tot deze verklaring noopte Eergis teren was dezelfde oude man bij mij en vertelde het mijhij was blijde dat de dood van zijn zoon nu eindelijk voor het gerecht kwam Toen hij mij verder nog vertelde hoe het gebeurd was en ik hem vroeg waarom hij het niet belet had, zeide hij „Toean, gij kent onze gewoonten en weet hoe het hier toegaat; denk niet dat ik geen liefde voor mijn kinderen heb, ik heb gesmeekt en gebeden en toen ik mijn handen uitstrekte om den moord te beletten, werd ik vast gehouden. Gij weet immers ook hoe het in het naburige dorp Kaoete jaren geleden gegaan is Daar had men korten tijd voordat de regeering hier vasten voet gekregen had, een geheele familie van vijf personen uitgeroeid, omdat de bloedverwanten moeite gedaan hadden om te beletten, dat men hun vader zou vermoorden". Voorwaar, dit is de schaduw, heidensche donkerheid en welk hart zal niet met medelijden vervuld worden met dit arme volk, dat eens door een reiziger op deze eilanden „beminnelijke wilden" genoemd werd. Doch wij gelooven en hebben de belofte, dat het licht dat op dien gedenkwaardigen avond voor de eerste maal doorbrak, ver der schijnen zal, totdat het geheele volk er door verlicht zal worden gelijk de profeet Jesaja zegt: „de heidenen zullen tot uw licht gaan", (Jes. 60 3). Dat geve God in Zijn genade 1 (Slot volgt). M. F. v. L. Zandvoort. Aan Ds. G. Hulsman is door den Kerkeraad van Zand voort den 2den Jan. 1.1. het volgende schrijven gezonden Den WelEerw. Z. Geleerden Heer Ds. G. Hulsman. Van 18941903 Ned. Herv. Predt. te Zandvoort, thans te Assen. WelEerwaarde ZeerGeleerde Heer, De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Zandvoort heeft hierbij de eer U bij gelegenheid van uw Zilveren Ambtsjubileum zijn hartelijke gelukwenschen aan te bieden. Met dankbaarheid gedenkt de Zandvoortsche Gemeente hetgeen door U en Uwe Echtgenoote gedurende de jaren van uw verblijf alhier is tot stand gebracht. Wat ook sedert, door den immer voortsnellenden tijdstroom, moge zijn meege voerd, de herinnering aan uwen arbeid in 'ons midden en de door U hier betoonde vriendschap leeft voort in tal van harten waarin U, ook na uw vertrek van Zandvoort, een ruime plaats hebt behouden. U en Mevrouw Hulsman bij voortduring Gods zegen toebiddende voor uw gemeentelijk, huiselijk en persoonlijk leven, Hebben wij de eer ons, met de meeste Hoogachting te teekenen, De Kerkeraad voornoemd G. POSTHUMUS MEYJES. W. H. DRIEHUIZEN. J. SNIJ ER. H. C. VOET. K. VAN DER M1JE. H. A. KLEIN. Zandvoort, 2 Januari 1917. Vrouwenkrans. Donderdag. 28 December 1.1. vierde de Zandvoortsche Vrouwenkrans een blij Kerstfeest in „Ons Huis". Helaas was Mevrouw Posthumus Meyjes door ongesteldheid ver hinderd tegenwoordig te zijn. De leiding van den avond was nu in handen van de Dames Voet en Pfundt, terwijl Mej. Bienfait een Bijbelbespreking hield naar aanleiding van Lukas 11, het begin, voorging in het gebed en met dankzegging eindigde. Aan vriendelijke menschen, die giften schonken voor een uitdeeling onder de vrouwtjes, ontbrak het dit jaar even min als voorheen. Op de lijst, die in Zandvoort circuleerde, werd f 54.25 ingeteekend, terwijl aan postwissels werd ontvangen van den heer v. d. V. te Overveen f 10. mevr. T. v. B. te Aerdenhout f5. mevr. K. te Aerden- hout f5. mevr. de C. te Aerdenhout f 2.50, Mej. v. W. C. te Haarlem f2.50, mevr. v. L. te Aerdenhout f2.50 en mevr. B. v. H. te Aerdenhout f 10. Onder 't zingen van allerlei liederen en 't genot van een tractatie werd de avond gezellig doorgebracht. De Kransleden ontvingen als kerstgeschenk een kleedingstuk, een rookworst en een bon voor petroleum. Haar medelid Heintje Koper, die de „gouden bruid" was, vereerden zij met een aandenken, een leuning stoel, waarin zij of haar bruigom menig rustig uurtje moge doorbrengen. Dankbaar en voldaan keerden allen huiswaarts. Verzameld door C. B. DE KOMPASBLOEM. In een der uitgestrekte vlakten der Vereenigde Staten van Noord-Amerika groeit een bloem die de kompasbloem heet. Vanwaar heeft zij dien eigenaardigen naam? Omdat zij met hare bladeren naar het Noorden wijst. Is dat niet eene merkwaardige eigenschap Storm noch stilte, regen noch zonneschijn, in t kort, geen wisseling in de natuur brengt hierin verandering; zij is even betrouwbaar als eene magneetnaald. Die kleine bloem is het beeld van den waren vrome. Gelijk hare bladeren bestendig naar het Noorden gekeerd zijn, zoo is het hart van den vrome gekeerd tot God. Geen uiterlijke levensomstandigheden kunnen daarin verandeiing teweegbrengen. In goede en kwade dagen, in vreugd en droefheid, in voor- en tegenspoed, onder genot en gemis gaat het hart uit naar God en is toegekeerd tot Hem. EEN PROFETENKAMER. Bij een bezoek aan het oude Zarfath (I Kon. 17 9), thans bekend onder den naam van Sarafend, teekent een reiziger daarvan het volgende aan Eene kleine kapel is opgericht op de plaats, waar ver moedelijk het huis gestaan heeft van de weduwe, bij wie op Gods bevel Elia zijn intrek nam. Het vertrek, waarin de profeet toen verblijf hield, en dat in onze vertaling met den naam van „opperzaal" wordt aangeduid, noemt men in 't Hebreeuwsch „ailiyeh" en is het aangenaamste deel van het huis; het is daarom ook gebruikelijk dit af te staan aan gasten, die men zooveel mogelijk wenscht te eeren. Wat wij noemen eene bovenverdieping was in de Oostersche huizen niet aanwezig; allen woonden gelijkvloers, en de „ailiyeh" was het eenige vertrek dat boven het platte dak uitstak. De bouwtrant in het Oosten schijnt sedert Elia's tijd weinig verandering te hebben ondergaan. Aan de huizen der armen wordt nooit zulk eene bovenkamer aangebracht daaruit kunnen we dus afleiden dat de weduwe, die Elia huisvestte, niet tot de eigenlijke armen behoorde, maar dat hare behoeftige omstandigheden enkel het gevotg waren van den grooten hongersnood, die destijds in Israël heerschte. Het ligt voor de hand dat wij aan zulk een „ailiyeh" te denken hebben, wanneer wij in 2 Kon. 4 lezen van de kleine opperkamer, die de Sunamietische voor Eliza gereed maakte; juist de rustige ligging afgescheiden van het overige deel des huizes, en boven den beganen grond, maakte het tot zulk eene geschikte wijkplaats voor een' profeet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 4