FEUILLETON.
leden hebbenEn de dierenvriendin voegt er veront
waardigd aan toe: „Op dat diertje zag ik groote, zware
mannen rijden!"
Natuurlijk, t gaat niet aan zoo alle strandpaardjes en
ezeltjes op te koopen. Maar, zoo las ik, „er wordt
„eene actie op touw gezet om dat verhuren van z. g. n.
„strand-rijdieren af te schaffen. Lijsten zullen rondgaan,
„waarop handteekeningen worden verzameld. Dan zal een
„adres aan den Raad worden ingediend om eene verordening
„in het leven te roepen die het exploiteeren van rijdieren
„aan het strand verbiedt".
De brief eindigde met de vraag of ik mijne medewerking
hiertoe wilde verleenen.
En zie, daar lees ik nu gisteren iets over hetzelfde on
derwerp, het rapport van den Inspecteur der Vereeniging
tegen het mishandelen van dieren, voor Haarlem en Om
streken.
In dat rapport komt ook deze zinsnede voor: „Aan het
„strand te Zandvoort werd in den zomer meermalen toe-
„zicht gehouden en, zooveel mogelijk, ruwheid voorkomen.
„Dit belette niet dat er vele klachten inkwamen, waarop
„het Bestuur der Vereeniging bij het Gemeentebestuur van
„Zandvoort een adres indiende, met dringend verzoek de
„mishandeling, met de middelen die de wet daartegen aan
geeft, te beletten of te straffen".
Nu heb ik nooit vernomen dat er door onzen Raad van
dit, volgens genoemd rapport reeds ingediendeadres eenige
notitie is genomen. Ik herinner mij niet uit de raadsverslagen
dat het adres ook maar ter tafel is gekomen. In ieder geval
het heeft niets uitgewerkt. De Zandvoortsche „Vroede
Vaderen" schermen altijd graag met den dooddoener „Bad
plaats-belang", een rubriek waaronder ook de strand-rijdieren
schijnen gerekend te moeten worden, evenals b.v. de slechte
huizen die hier, althans gedurende het seizoen, van Over
heidswege worden geduld, daar de politie de exploitanten
in hun goddeloos bedrijf kalm laat begaan. Het heeft er
veel van of de Magistraat, inplaats van de dieren bescher
ming krachtig ter hand te nemen, 's zomers zooiets als
beesten-bescherming schijnt vóór te staan. Adres aan menige
„inrichting" hier, wier „zaken" met alle begrippen van
moraliteit in flagranten strijd zijn.
Intusschen: „eendracht maakt macht". Wat door enkele
personen, of door een vereeniging op zichzelve, niet be
reikt kon worden, is nog wel te bereiken als de openbare
meening maar bewerkt wordt en gelegenheid heeft zich te
uiten. Als de gewetens wakker wordeil en het adres, dat
afschaffing van die strand-rijdieren bedoelt, druk wordt
geteekend, moét er aan die dieren mishandeling een einde
komen. Ook in den Zandvoortschen Raad zitten mannen,
die dat gebeul afkeuren en die blijde zullen zijn zich in
dien geest uit te spreken als het adres ter tafel komt in
hunne vergadering.
Mogelijk dat tot bereiking van het gewenschte doeleinde
ook bevorderlijk zal blijken onze samenkomst van dezen
morgen, nu ik, dat is U wel reeds duidelijk geworden,
een z.g.n. Dierenzondag preek voor U ga houden.
Ten grondslag legde ik een drietal verzen uit den be
kenden 8sten Psalm, dien we kunnen noemen: den Psalm
van 's menschen heerlijkheid. God heeft Zijnen beelddrager
gekroond met eer en heerlijkheid, hem doen heerschen over
het werk Zijner handen, alles onder zijne voeten gelegd.
Van dit „alles" geven onze tekstverzen een nadere om
schrijving. Des menschen heerschappij wordt daarin be
paaldelijk beschouwd als zich uitstrekkende over de dieren
wereld, die wordt voorgesteld als hem onderworpen in
al hare afdeelingen, aangeduid door het vee en het wild
gedierte, vogelen en visschen, terwijl met „hetgeen de paden
der zeeën doorwandelt" misschien de „leviathan" bedoeld
is, het gedrocht dat ook in den I04den Psalm afzonderlijk
genoemd wordt.
Natuurlijk bedoelt de dichter niét dat 's menschen heer
schappij over de dieren beperkt is tot de door hem ge
noemde soorten. Hij geeft slechts enkele voorbeelden, waar
aan in onze dagen nog van allerlei zou zijn toe te voegen,
nu telescoop en microscoop ook de verste en de kleinste
dingen, waarvan het voorgeslacht zelfs niet eenmaal ge
droomd heeft, binnen het bereik van 's menschen konings
schepter hebben gebracht.
Bovendien ook de natuurkrachten zijn hem onderworpen.
Al het geschapene is er om hém.
Maar de Psalmist gaat al die werelden stilzwijgend voor
bij, om, evenals de Schrijver van Genesis, s menschen
heerschappij te beschouwen alleen in betrekking tot het
dierenrijk.
Het ongelooflijke is geschied voor tal van winkelramen in Zandvoort staat te lezen ,/s-Z 0 N D A G S
GESLOTE N". Dat vermocht de lang ontbeerde samenwerking.
Winkeliersvereeniginghulde. En: pak de nog overgeblevene onderkruipers flink aan!
Het Kerstfeest.
V.
Het volgend lied, waarin ons de herders ge
teekend worden, naar Bethlehem gaande om
het kindeke Jezus te zoeken, is van betrekkelijk
jongen datum, maar met den echt middeleeuw-
schen eenvoud. Enkele strofen behooren door
hun frissche oorspronkelijkheid tot het beste
wat de kerstliederen opleveren. Al de liederen,
hier aangehaald, ontleende ik aan het schoone
werk van Dr. J. A. Knuttel: „Het geestelijk lied
in de Nederlanden voor de Kerkhervorming".
EEN LIEDEKEN VAN DEN HERDERKENS.
Segt ons, segt ons, ghij herderkens,
Wat hebdij al ghesien?
Te Bethleem opt velt verwachtende,
Wat saechder al gheschien,
Daerghij u schaepkens waert wachtende
Die claerheyt als den dach die quam op eenen
Ons omvinc een hemelsche claerheyt; [nacht,
Gods ingel heeft ons goy(2) tijdinge bracht,
Bewakende. J) Goede.
Seggende: en vreest niet en maekt geen
Loff conditor alme siderum [swaricheit.
Et eterna lux credentium !(3)
Segt ons, segt ons, enz.
Een vrolijcke blijschap bringhen wij,
Dat ons in Bethleem geboren is
Een salichmaker des volcxs en dat singhen wij,
Van eender maghet, die uutvercoren is.
Loff, enz.
Naer Bethleem gaende, soo die ingel ons geboot,
Soo vonden wij een huyskendaer veelaengebrack,
Daernoch deure noch vinster ter degeaen en sloot,
De muer was geruynt, van riet was het dack.
Loff, enz.
Int huysken zijnde, doen worden wij verblijf,
Mariam siende en Joseph daer by
En dat soete kindekijn ghebenedijt/4)
Dwelc Godt ende mensche was, dat gelooven wy.
Loff, enz.
Noyt moeder en had haer kindekijn so lief,
Dat dat sweert der rouwe haer herte doorsneet,
Als dat minlijck Jesusken door ongerief
Int cribbeken liggende, van coudedattet weent.
Loff, enz.
s) Lof, goede Schepper der hemellichten en
eeuwig licht der geloovigen. 4) Gezegend.
Het cribbeken was hert, het kindeken was teer,
Het weer was cout, het vier was ongestoockt;
Men sagh daer een paer volcx en anders niemant
[meer,
Den heert was cout, daer en was niet veel
Loff, enz. [ghecoockt.
Mayken hietdioncwijf en Maykenhietdie moeder,
Die voester hiet oock Mayken, soo wie datter
[na vraeght,
Dat kindekijn was haer vader, haer soon en
[oock haar broeder;(5)
Twas Godt ende mensch en sij was moeder
Loff, enz. [ende maecht.
Loff, prijs en eer soo willen wij u bien,
Loff, Jesus, Maria, moeder ende maecht,
Met gevouwen handen en met geboochde knien,
Sijt ons doch jonstichf") als den herderkens
Loff conditor alme siderum [onversaecht.
Et eterna lux credentium!
Segt ons, segt ons ghij herderkens
Wat hebdy al ghesien?
Te Bethleem opt velt verwachtende,
Wat saechder al geschien,
Daer ghij u schaepkens waert wachtende?
M. F. v. L.
5) Mayken, of Maria is tegelijk maagd en
moeder en de voedster van haar kind; dat kind
is als Gods Zoon haar Vader (men denke aan
zijn naam bij Jesaja: „Vader der eeuwigheid")
en als mensch, ons gelijk, was hij haar broeder.
6) Gunstig.