Zondagsrust: een „magna charta' vooralle vermoeiden en Inladenen.
FEUILLETON.
zijn; de hooge bergen zijn voor de steenbokken, de rots
kloven een toevluchtsoord voor de klipdassen. Daar hebt
gij de zee, groot en wijd van omvang, waarin is een ge
wemel, ontelbaar, dieren klein en groot. Daar trekken
schepen heen en weder, de Leviathan, die gij geformeerd
hebt om er mede te spelen. Zij allen wachten op U, dat
Gij hunne spijs geeft te rechter tijd. Gij geeft hun, zij
nemen tot zich. Gij opent Uwe hand, zij worden van het
goede verzadigd."
In den !47sten Psalm wordt Israël opgeroepen om voor
den Heer een lofzang aan te heffen en op den cither te
spelen tot eer van zijnen God. van Hem, „die aan de
bergen gras doet uitspruiten, aan het vee zijne spijze geeft,
aan de jonge raven die er om roepen."
En in Psalm 36 verheft de dichter Gods goedertierenheid,
die tot in de hemelen is; Zijn waarheid die is tot de
bovenste wolken toe Zijn gerechtigheid die is als de bergen
Gods en Zijn oordeelen die een groote afgrond zijn; om
in één adem daarop te laten volgen: „Heer, gij behoudt
menschen en beesten (vs. 7).
Daar is in den Bijbel, in de boeken des O. T., ook een
geschrift dat, als geschiedenis beschouwd, zeker niet ver
heffend is van inhoud, maar, als gelijkenis verstaan, een
plaats zou kunnen innemen in de rij der iV/etttt'-Testamen-
tische boeken. Ik bedoel het boek Jona. Daarin wordt ver
haald van een profeet die, omdat God de stad Ninivé, aan
wie hij het oordeel had moeten prediken, maar die zich
bekeerde, spaarde, in toorn ontsteekt. Maar de lankmoedige
Heer, Die ook geduld oefent met zijn onbillijk toornenden
profeet, brengt diens opstandig gemoed tot bedaren door
de vraag: „Ik zou die groote stad Ninivé niet verschoonen,
waar veel meer dan honderd twintigduizend menschen in
zijn, die geen onderscheid weten tusschen hunne rechterhand
en hun linkerhand?" En dan volgen die woordjes, waarmee
het boek Jona abrupt eindigt, maar die, in hun kortheid
zulk een aanbiddelijke openbaring zijn van de gedachten
die God denkt over de dieren; deze drie woordjes: „daartoe
veel vee
In een tijd van groote droogte en zwaren hongersnood
bidt Joël tot God om uitkomst En in dat gebed doet hij
mede een beroep op 's Heeren ontferming over de dieren:
„O, hoe zucht het vee! De runderkudden zijn bedwelmd,
want zij hebben geen weide; ook zijn de schaapskudden
verwoest. Ook schreeuwt elk beest des velds tot U
(Hfst. 1 20).
En dan Ezechiel 34Daarin wordt geprofeteerd tegen
Israël's herders, die zichzélf weiden in plaats van hun
schapen. Het afkeurenswaardige van hun gedrag wordt
vergeleken met de slechte behandeling die een wreede
schaapherder zijn kudde doet ondergaan „de zwakken
sterkt gij niet en het kranke heelt gij niet, en het wegge
drevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij
nietmaar gij heerscht over hen met strengheid en met
hardheid" (vs. 4). Zóó doet de Goede Herder niet „Ik
zal mijne schapen weiden, en Ik zal ze legeren, spreekt
de Heere, Heere het verlorene zal ik zoeken en het weg
gedrevene zal ik wederbrengen en het gebrokene zal ik
verbinden en het kranke zal ik sterken" (vs. 15, 16).
Wat dunkt u, heeft óók de God des Ouden Testaments,
die met zulk een diepen afkeer van den meedoogenloozen
Een Rabbijn die rust zoekt
in Christus.
II.
Weldra begon hij weder „De oude Paden" te
doorbladeren en de waarheid daarin vervat,
trof hem zoodanig, dat hij zelfs nacht en dag
daarin bezig was; langzamerhand verminderde
zijn woede en zijn ijver bedaarde; het voornemen
om den schrijver van dat werk met de tanden
van een Leviathan te bestrijden zonk meer en
meer in den oceaan der vergetelheid en toen
hij het boek geheel had doorgelezen, zeide hij
bij zich zeiven„die Mc. Caul is toch een
„Talmud Chacham- een geleerde in de wet
en in den Talmud - en heeft liefde voor ons
Joden; ik wil echter zulke boeken niet meer
lezen, mijn geest zou er door verward worden
Om dit voornemen uit te voeren nam hij da
delijk zijn ouden makker, den Talmud in han
den, vertrouwende dat zijn verwarring door het
onderzoek daarvan wel spoedig zou ophouden;
maar juist het tegendeel had plaats, want weldra
werd hij afkeerig van de ijdele en niets be
duidende voorschriften der rabbijnen, over het
reinigen der schotels en bekers, het wasschen
der handen en zoo vele andere dingen meer.
Hij vestigde toen het oog op de andere trak
taten, die hij met „De oude Paden" ontvangen
had. Zijn besluit om nooit meer een onzer
boeken te lezen was verdwenen, zooals het
wel meer met onze goede voornemens gaat!
Hij nam een traktaat in handen, getiteld:
„Bewijzen, dat Jezus van Nazareth de Messias
is". Hij doorlas het, vergeleek de aangehaalde
woorden met het Oude Testament en schudde
nu en dan het hoofd, zeggende: „ditzijn harde
waarheden, ja zeer hard". Tot zijn vrouw zeide
hij: „Ik moet u dit boek voorlezen". „Neen",
riep zij uit, „geen boeken van de Gojim
Sedert ge begonnen zijt deze boeken te lezen,
zijt ge niet meer dezelfde die ge vroeger waart".
Hij antwoordde niet, maar zeide bij zich zeiven
„misschien heeft zij wel gelijk, maar ik lees
immers deze boeken met geen ander doel dan
om tegen de zendelingen te kunnen schrijven".
Dit laatste zeide hij om een pleister op zijn
gewond geweten te leggen.
Gedurende vele maanden had de rabbijn zware
worstelingen te verduren met de vooroordeelen,
die hij van zijn jeugd af aan tegen het chris
tendom en zijn belijders had ingezogen ein
delijk was hij ze te boven. Toen nam hij het
Nieuwe Testament op en, om zijn eigene woor
den te herbalen, .waren zijn ziel en alle mach
ten van zijn geest als door betoovering aan dat
boek gekluisterd".
Verscheidene nachten zat tiij op, om vers voor
vers van het Nieuwe Testament met het Oude
te vergelijken. Maar het baarde hem nog groote
moeite om zijn twijfeling over de waarheid, die
hij las, te overwinnen.
Het gebeurde toen dat de rabbijn eens des
nachts zich zoo verdiept had in het lezen van
den brief aan de Hebreeën, dat de dageraad
aanbrak eer hij er zelfs aan dacht zich ter ruste
te begeven. Hij droomde gelijk hij mij later
vertelde van Christus, als den waren hooge-
priester van Israël, doch hij versliep zich. De
gemeente was reeds in de synagoge, zich ver
wonderende en zich ongeduldig afvragende wat
er toch met hun rabbijn gebeurd was, hun voor
ganger in hun gebeden, hun voorspraak want
zonder een voorganger of voorlezer, die be
schouwd wordt een bemiddelaar en voorspraak
te zijn, kan noch mag een openbare godsdienst
oefening plaats hebben. De school-klopper, een
dienaar wiens plicht het is de leden van de
synagoge door het kloppen met een .houten
hamer te vergaderen, wordt ir. der haast ge
zonden om den rabbijn te halen. Ik behoef niet
te zeggen dat de slagen met den hamer op de
deur niet alleen hard, maar zelfs oorverdoovend
waren. Alle doode kinderen Israels zouden die
mokerslagen gehoord hebben, indien dooden
konden hooren. De rabbijn ontwaakt uit zijn
diepen sluimer, begiet nog drie malen zijn han
den met water om ze te heiligen, opdat hij den
heiligen gedenkcedel, den sluier en de overige
heilige dingen moge aanraken, begeeft zich
haastig naar de synagoge en betrerdt het
spreekgestoelte. Zijn geest is echter verward en
verstrooid hij heeft, gelijk nooit te voren, een
afkeer van deze soort van eeredienst; zijn ge
weten beschuldigt hem van geveinsdheid en
het gevolg is dat hij eenige grove fouten maakt,
zelfs in het lezen van het zoo bekende -Schema",
het „Hoor Israël, de Heer onze God is een eenig
Heer, enz. (Deut. 6:4)1 De Parnassim verwon
dert zichhij verbetert de woorden van den
rabbijn, verbetert ze zelfs herhaalde malen
ten laatste ontbrandt zijn heilige ijver, zijn toorn
ontsteekt meer en meer; de vrees bevangt hem
dat de gramschap Gods over de geheele ver
gadering moet komen wegens de verschrikke
lijke en beleedigende zonden door den rabbijn
op dit oogenblik bedrevenhij grijpt den rab
bijn aan en slaat hem met alle kracht, en zoo
niet iemand van de gemeente den al te ijverigen
Parnassim van den kermenden rabbijn had ge
scheiden, zouden de gevolgen waarlijk ernstig
zijn geweest. De rabbijn gevoelde een tijdlang
veel pijn door de hevige slagen hem doordien
tweeden Pinehas(-) toegebracht.
Hoe ongelukkig deze zaak ook was en waar
lijk tot schande en oneer van gansch Israël,
had zij toch deze goede zijde, dat zij den rab
bijn aanspoorde om met dubbelen ijver de
waarheid van het christendom te onderzoeken
en zijn oogen te openen voor de waarheid, dat
het Judaisme niet overeenkomstig de Heilige
Schrift is. Eindelijk kwam hij tot de volle en
heilige overtuiging dat Jezus de Messias is.
Hij ontsloot zijn hart voor zijn vrouw, doch in
weerwil van alle bewijsgronden tot bevestiging
der waarheid, wilde zij niet naar hem luisteren.
(Slot volgt). M. F. v. L.
Gojim beteekent „volken" in het hebreeuwsch
en heeft daardoor de beteekenis van „heidenen"
gekregen, daar alle andere volken heidensch
waren. Later werden de christenen met dien
naam aangeduid.
(-') In Numeri 25 lezen wij dat Pinehas, de
kleinzoon van Aaron, een godsgericht tegen
een Israëliet oefende, die zich met een Midia-
nietische vrouw bezondigd had, door beiden te
dooden. Om dezen ijver voor den dienst van
Jehova de Israëlieten waren den ontuchtigen
Baaldienst nagegaan werd hij geprezen en
werd hem en zijne nakomelingen het voort
durend priesterschap beloofd. Welke waardig
heidsbekleder in de synagoge met Parnassim
bedoeld wordt, weet ik niet.