Mededeelingen.
FEUILLETON.
De weldadige poëzie van het familieleven wijkt, waar de
ZON DAG niet in eere wordt gehouden, voor het koude proza.
Menig hart bezwijkt van vrees en van verwachting der
dingen die het aardrijk overkomen zullen.
En aan den anderen kant is er een uitgieting van on
gerechtigheid en lichtzinnigheid bij de groote massa, die
er maar op los leeft, terwijl de wolken des gerichts zich
opstapelen van rondom, als was er geen wolkje aan de lucht.
Nü is 't de tijd voor het geloof om te toonen wat het
vermag. En dus is t nu de tijd dat het blijkt of ons geloof
écht is of niet.
Scllijn-geloof verbleekt bij het naderend gevaar, of, als
het bij zijn nadering zich nog groot weet te houden, in
het gevaar is het even machteloos en krachteloos als het
ón-geloof.
Echt-ge loof is ten allen tijde gerust. Het dankt voor het
genot van alles wat het ontvangt, boven hetgeen onmisbaar
is in leven en sterven. Maar als al het mis-bare wegvalt,
blijft het in het bezit van het ön-misbare. En daarom is *t
zalig-eentonig referein van het lied des geloofs altijd weer
dit„nochtans, nochtans
Zoo God voor ons is, wie of wat zal dan tegen ons zijn?
Ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven (hoe raad
selachtig ook), noch Engelen, noch overheden, noch mach
ten (hoe talrijk ook), noch tegenwoordige noch toekomende
dingen (hoe verontrustend ook), noch hoogte noch diepte
(hoe duizelingwekkend ook), noch eenig ander schepsel,
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in
Christus Jezus onzen Heer.
■4s
Zalig, driewerf zalig, geloof
Door het geloof trotseert Gods kind al wat hem drukt
en dreigt.
Juist in den nacht zingt het geloof zijn schoonste Psalmen.
Zoo was het vroeger, in overoude tijden. Zoo is het
geweest al de eeuwen door. Maar zoo is het ook nü nog
Uit het verslagen, nochtans getrooste, hart van een zanger
ónzer dagen, verjaagd uit het geteisterd Vlaanderenland, is
dit roerend lied geweld, dat weerklank geeft op den lier
zang, vóór vijfentwintighonderd jaren door Habakuk aan
geheven
Ik wil uit dankbaarheid éénvoudig néderschrijven
Dat midden oorlogswee, dat midden vlam en vuur,
Dat midden nood en doöd, oh God tot op dit uur
In dit mijn menschenhart Uw hemelvrêe wou blijven.
Waar zal de weerwolf ons, Uw schapen, henendrijven
Uit huis en heiligdom, uit kel'dring, stal en schuur,
Uit t Vaderland het is al eender maar de muur
Van Uw bescherming sterk zal eeuwig, Heer, beklijven.
Behoud in ieder hart, oh God dit is mijn bede
't Genot dier zaligheid, bij Uwe komst beloofd
Door Beth lems Eng'lenzang Uw vrede, vrede, vrede!
Dan zullen de Uwen al met vroom geheven hoofd
Al verder gaan en. waar ze gaan, bij elke trede
Toch stamelen de Naam des Heeren zij geloofd 1 P. M.
Zandvoort.
De extra-collecte, 1.1. Zondag voor de Kerk gehouden,
heeft f 14.50 opgebracht.
Voor de Protest. School te Groesbeek ontving ik alsnog
van K. te Zandvoort f 1.- terwijl er in het kerkezakje een
papiertje is gevonden met het opschrift „Voor Groesbeek",
bevattende fl.50. Veel dank!
De Zondagsschool begint Zondag 4 Maart weer.
Er zijn nog handteekening-lijsten, de afschaffing der
strand rijdieren betreffende, in omloop. Dringend verzoek
ik die aan de Pastorie te bezorgen.
Mevrouw Posthumus Meyjes houdt in Maart geen ont
vangdag.
Het slot-artikel over de „Maria-aanbidding" moet, wegens
plaatsgebrek, nog een week overstaan.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
Getrouwd: Jb. Molenaar en S. Koper.
F. van der Ploeg en A. M. Koning.
Geboren: Floris, zoon van A. Molenaar en S. Terol.
Burgerlijke Stand van Bloemendaal.
GeborenGrietje, dochter van J. Pal en Z. Bouwsma.
Frederik Willem, zoon van H. F. Adams en
C j. J. S. M. Steenstra Toussaint.
Femmina, dochter van J. Dingerdis en F. Jansen.
Overleden: C. Schenk 3 j.
M. Boudt 70 j.
A. L. Hanewald 60 j.
M. de Vries 56 j.
FRANCISCO DE SAN ROMAN.
til
Toen San Roman op deze wijze voortging,
bedreigden hem de monniken met den brand
stapel, doch hij hernam: „meent niet, dat gij
mij daarmede kunt verschrikken gij kunt, zelfs
in vereeniging met uwen god, Satan wiens
werktuigen gij zijt. niets anders doen dan dit
mijn arme lichaam verbranden en mijn ziel
des te spoediger in mijn eeuwig vaderland bij
mijn Heiland brengen."
Nu staken de monniken een vuur aan. ver
brandden zijn Nieuwe Testament en andere
boeken, en sloten hem zeiven in een toren
niet ver van Antwerpen, waar hij acht maanden
in een donkeren kerker gevangen bleef. Her
haaldelijk werd hij daar ook door mannen van
hoogen stand bezocht die hem, doch te vergeefs,
vermaanden zijn nieuw geloof af te zweren.
Eindelijk werd hij vreemd genoeg in de dagen
der bloedplakkaten, vrij gelaten en trok naar
Leuven, waar zijn vriend Enzinas zich destijds
ophield. Deze, die zich zeer verblijdde zijn
moedigen viend terug te zien, kon toch niet
nalaten, hoewel jonger in jaren, hem tot om
zichtigheid te vermanen, een wijze raad voor
zeker, waaraan San Roman wel beloofde zich
te zullen houden, doch dien hij te spoedig
vergat. Immers, van Leuven begaf hij zich
terstond naar Regensburg, waar toen de rijks
dag gehouden werd, vroeg audiëntie bij den
keizer en hield een lange en moedige rede tot
hem, waarin hij betuigde „dat de ware godsdienst
bij de protestanten in Duitschland te vinden
was, de Spanjaarden eehter in het afschuwe
lijkste bijgeloof voortleefden. Des keizers plicht
was het het ware Evangelie in al zijn landen
te doen prediken en de ware kinderen Gods
niet langer te doen vervolgen."
Karei V hoorde Item geduldig aan en gaf
hem een vriendelijk antwoord, hetgeefl San
Roman aanmoedigde zijn bezoek bij den keizer
nog tweemaal te herhalen, waarbij hij telkens
welwillend werd ontvangen. De vierde maal
echter werd hij door de wacht gegrepen, die
hem zonder vorm van proces in den Donau
wilde werpende keizer verzette zich tegen
deze gewelddaad en eischte dat hij gevangen
gezet en zijn vonnis volgens de wet zou worden
opgemaakt. Eerst bleef hij, met ketenen beladen,
eenigen tijd in een onderaardsch hol opgesloten
en werd later, met andere gevangenen in het
gevolg des keizers van Regensburg over Afrika,
waarheen Karei toen een expeditie aanvoerde,
naar Spanje gesleept.
Toen hij geketend op een kar werd weg
gevoerd. ontmoette hem een dergenen, die kort
te voren met hem van Leuven naar Regensburg
waren gereisd en vroeg verwonderd om welke
reden hij zich nu. te midden van misdadigers,
in zoo droeven toestand bevond. Vriendelijk
glimlachend hief San Roman de saamgebonden
armen omhoog en sprak„Ziet gij deze kete
nen „Ik zie ze en wel met groote ziele-
smart." „Welnu, deze banden deze smadelijke
gevangenschap, die ik tot roem van onzen
Heiland lijden moet. zullen mij voor het aan
gezicht Gods een triomf bereiden, die in heer
lijkheid alles overtreft wat gij ooit, zelfs aan
het keizerlijk hof, hebt kunnen aanschouwen.
Gij ziet mijn lichaam, met ketenen beladen,
op een vuile kar gebonden, doch in werkelijk
heid is het reeds nu in de heerlijkheid O roem
volle ketenen, heerlijk lijden spoedig zal dit
alles in een kroon van kostbare gesteenten
veranderd, in de tegenwoordigheid Gods, voor
aller oog, op mijn voorhoofd blinken. Al is
mijn lichaam gebonden, mijn geest is vrij;
over dezen heeft de keizer geen macht; hij
vertoeft reeds door betrachting van de hemelsche
dingen, in de woning des Vaders en wordt
daar elk oogenblik heerlijk verkwikt."
Terwijl zijn vroegere reisgezel onder tranen
deze woorden aanhoorde, werd de gevangene
verder gevoerd.
(Wordt vervolgd.) M.F.v.L.