Voor eiken dag Elke Zondag zingt ons Paaschlied: DE HEER IS voor het wonderheerlijke WAARLIJK OPGESTAAN! FEUILLETON. Een treffende bekeering. staan", niet boven lucht en wolken woont, onaandoenlijk voor al wat gebeurt in de wereld, waar Hij leed en stierf. Maar er nog is. Niet ver, maar nabij. Niet onaandoenlijk, maar medelevend met uw leven en het mijne. Hebt ge nooit gehoord, de waarheid van wat Hij zegt, waarheid wordend in uw eigen leven: „Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop" Omdat het zóó is, kunt ge weten „Hij leeft". En wanneer ge weet dat Hij leeft, is dat geen weten, dat uw levens gang onbewogen laat. Dat weten is licht. Licht, dat uw hart blijde maakt. Omdat het henengolft door al uw doen en denken. Omdat het aanraakt met de aanraking des levens al wat ge wilt en verwacht, al wat ge hoopt en vreest. „Hij leeft". Dat maakt het leed anders. Is er door de zekerheid dat „Hij leeft", niet de zekerheid dat Hij 't leed kent? En is de zekerheid, dat Hij 't kent. niet de zekerheid dat Hij er in deelt? Omdat Hij liefde is. En is de zekerheid, dat Hij er in deelt, niet de zekerheid, dat Hij het leed mede-draagt? Omdat Hij sterk is. Zoo sterk, dat Hij den dood overwon En als die zekerheid er is. is dan de wan hoop, de vertwijfeling niet weg uit het leed „Hij leeft". Dat maakt het leven anders. Niet gemakkelijk. Maar anders. Want met fijnen tact, en nuchtere waarheids zin, heeft Hij denk aan Petrus gebondenheid en moeite voorzegd, aan wie het zekerst wisten, en het blijdste getuigden „de Heer is opgestaan" Nooit heeft Hij ver zwegen, dat kruis en lijden om Zijns naams wil onafwend baar waren denk aan Paulus voor wie met kinderlijk grootsche heerlijkheid het licht tegenlachten „Hij leeft Maar voor wie weten, dat Christus leeft, wordt daardoor het leven anders. De horizon is niet, waar de dood begint. De zekerheid is niet in de onzekerheid der geziene wereld. Maar achter en boven dit alles leeft de heerlijkheid van Christus' zegepraal. Hij is er. Niet Hij was er. Maar Hij is er. In alles. En door alles heen. En eindelijk boven alles. Zoodat wij deelgenooten worden van Zijn overwinning. Dus van Zijn leven. En „Hij leeft", zijn weerklank vindt in de ootmoedige dankzegging „en wij leven met Hem". BI. J. A. v. L Verzameld door C. B. Waar is glorierijker overwinning dan deze, dat men zich laat overwinnen, of liever, dat men zich wil laten over winnen door de waarheid Gods? Augustinus. Wij geven vaak om van de menschen af te zijn, en te maken, dat ze niet meer bij ons aan de deur komen. God geeft om ons aan zich te binden, en te maken, dat wij 't niet laten kunnen tot Hem terug te keeren. E. Frommel. Wij mogen van een kind geen gehoorzaamheid vergen, als wij niet eerst zijn liefde hebben gewonnen Meester Eckhart. Uitwendig lijden maakt den mensch niet geduldig, het openbaart alleen of de mensch geduldig is, evenals het vuur aan 't licht brengt of de penning van zilver of van koper is. Vinet. Wijze koningen hebben gewoonlijk wijze raadslieden, want men moet zelf wijs zijn om de goede raadgevers van de slechte te kunnen onderscheiden. Diogenes. Door den dood van Christus is onze dood gedood. Bernhard van Clairvaux. Wie het goede des levens dankbaar geniet, leert ook daardoor het kwade des levens rustig dragen. Lavater. In de nummers 48 -51 van den vierden jaar gang vertelde ik iets van het groote eiland Madagaskar, ten Zuid-Oosten van Afrika, en van den heerlijken zegen dien de Heer in de laatste halve eeuw op het werk der Zending aldaar gegeven heeft. Sedert het eiland op het einde der vorige eeuw tot een Fransche kolonie werd verklaard, heeft de Fransche protestantsche zendingsvereeniging het werk der Londensche overgenomen en werkt met kracht het volgende treffende verhaal van de bekeering van een der inwoners van Madagaskar. Een der zendelingen vertelt dan als volgt Wij hadden een bijeenkomst gehouden van onze provinciale synode in lmérina en aan het einde daarvan werd ons een bekeerde Mada- gasser uit het binnenland voorgesteld, die ge komen was om de christenen en de christen gemeenten van de hoogvlakte te bezoeken. Hij sprak eenigen tijd met ons, en zijn woorden maakten diepen indruk, daar er een levend en persoonlijk geloof uit sprak Op mijn verzoek verhaalde hij mij zijn bekeeringsgeschiedenis. die merkwaardig is. Hij komt uit een streek, die wij met kracht wenschen te bearbeiden en wij mogen hem als een eersteling beschouwen van den oogst, dien God ons in die grooten- deels nog heidensche en donkere streek geven moge Hij behoorde tot een stam, die hoofdzakelijk van roof leeft, vooral van den diefstal van runderen. Hij zelf echter ging maar zelden met zulke rooftochten mede, daar hij een gemakke lijker weg had om zich te verrijkenimmers hij was de toovenaar van den stam en in ruil voor toovermiddelen die hij gemakkelijk en goedkoop genoeg van kralen of beenderen ver vaardigde, bracht men hem gewillig rijst, kippen, ossen en geld, zooveel hij maar wenschte. Eens, dat hij zich in het dorp Anjiajia bevond, hoor den hij en de vier makkers die hem vergezel den, liet geluid van een harmonium, dat een jeugdig christen van die plaats in het kleine kerkje bespeelde. Door nieuwsgierigheid ge dreven, haasten zij zich naderbij om die vreemde en mooie muziek te hooren. die in niets gelijkt op de heidensche muziek hunner dorpsgenooten. Zij blijven buiten voor een raam staan en luisteren, nadat het lied gezongen was en de muziek had opgehouden, naar de evangelie verkondiging die daarop volgde. Onze vriend begreep er bitter weinig van één uitdrukking echter, had hem bijzonder getroffen en kon hij maar niet kwijt worden„een tweesnijdend scherp zwaard". Den volgenden Zondag komen zij weder en ditmaal is het een andere uitdruk king die hen machtig aangrijpt: „het eeuwige leven Hun belangstelling groeit en vier Zon dagen achtereen komen zij luisteren, maar daar zij er toch eigenlijk heel weinig van hegrijpen, besluiten zij heen te gaan, vooral daar iemand hun gezegd heeft, dat men niet tegelijk christen en drinker kan zijn en zij den sterken drank zeer beminnen. Toch gaat onze vriend, de toovenaar, slechts schoorvoetend weg, want die twee uitdrukkin- kingen, het tweesnijdende zwaard en het eeuwige leven zijn in zijn ziel gedrongen en hij zou er o zoo gaarne meer van weten. Daar komt een christen naar hem toe en vraagt hem of hij ook wil leeren lezen. Met groote dank baarheid neemt hij dit vriendelijk aanbod aan en zoo groot is zijn ijver, dat hij reeds na veertien dagen het Nieuwe Testament een weinig kan ontcijferen. Van dat oogenblik aan is hij reeds half gewonnen. Nieuwe horizons openen zich voor hem. En telkens komen hem woorden uit de prediking die hij eerst niet ver staan had, te binnen, en worden hem duidelijk en heerlijk. Na twee maanden vraagt hij gods dienstonderwijs te mogen ontvangen dat was nu twee jaar geleden. En sedert zijn bekeering, een bekeering waarlijk door „het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord" gewerkt, sedert hij God heeft leeren kennen en Jezus Christus wie te kennen het eeuwige leven is, is hij standvastig gebleven, trots den smaad en den hoon van zijn stamgenooten en de bedrei gingen van zijn familieleden. En nu had hij een voetreis van verscheidene maanden ondernomen, met het doel de kerken van Emérina en Betsiléo te bezoeken en later in zijn stam te kunnen verhalen wat hij gezien heeft. Moge zijn ge tuigenis een machtige uitwerking hebben, machtiger nog dan dat der inlandsche predikers uit andere streken of der blanke zendelingen. Telkens ondervinden wij weder de waarheid van dat heerlijke, dat Gods Woord niet ledig wederkeert maar doet wat Hem behaagt en voorspoedig is in datgene waartoe Hij het zendt. (Jes. 55:11). (Uit „Le Journal des Missions évangéliques). M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 2