De Zondag is: het kapitaal van het Paaschfeest tot pasmunt geslagen.
Mededeelingen.
FEUILLETON.
onnatuurlijke was. Hij is de opstanding en het leven, de
Vorst des levens. Maar daarom kon Hij dan ook in den
dood niet blijven. Omdat Jezus is die Hij is, moést Hij den
dood verslinden tot overwinning. Goede Vrijdag is een
mysterie Het Leven sterftMaar Paschen is geen mysterie.
Dat Het Leven leeft, is vanzèlf sprekend. De Pinkstergeest
opent Petrus' oogen en nu ziet hij wat hij voorheen niet
zag En van hetgeen hij gezien heeft, getuigt hij in wel
verzekerde woorden God heeft Hem opgewekt, de smarten
des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was
dat Hij, Hij van den dood zou gehouden worden.
In het kerkelijk jaar volgt Pinksteren op Paschen. In
waarheid gaat het er echter aan vóóraf, evenals het vooraf
gaat aan Kerstmis.
Alléén bij het licht van den Pinkster-dag wordt de Kerst
nacht verhelderd en de belofte van den Paasch-mojgen
vervuld. De Heilige Geest, en Die alléén, openbaart ons
Christus.
Daarom is het vóór alles de vraag of wij den Heiligen
Geest hebben ontvangen
De menschen denken dat die vraag alleen op Pinksteren
aan de orde is. Dat is een groote vergissing. Zonder weder
geboren te zijn en van de wedergeboorte is de Heilige
Geest de bewerker kunnen wij het Koninkrijk Gods niet
eens zien, laat staan dan binnengaan Niemand kan zeggen
dat Jezus de Heer is dan door den Heiligen Geest. Alléén
het getuigenis van dien Geest met onzen geest doet ons
met onbedriegelijke zekerheid van ons kindschap Gods
verzekerd zijn. Maar die deze zekerheid bezit, lacht dan
ook om alle verstandelijke bewijzen die moeten aantoonen
dat Jezus niét is opgestaan. Rustig antwoordt hij daarop
ik was dood en ik ben weder levend geworden dat kan
geen doode gedaan hebben. Die mij het leven gaf, moét
het leven in zichzèlven hebben. Onmogelijk is het dat Hij,
Hij. Hij van den dood zou gehouden zijn.
Uit deze zekerheid vloeit tevens nog een andere zekerheid
voort. Door den Heiligen Geest in Christus ingeplant, ver
staan wij dat de dood ook óns onmogelijk houden kan.
Nu zeggen we niet aarzelend dat we hopen weder op te
staan. En we spreken niet van de mogelijkheid of van de
waarschijnlijkheid onzer verrijzenis. Wij zuchten niet mocht
ik toch maar van het graf worden verlostWe bidden zelfs
niet„Gun leven aan mijn ziel". Maar wij herhalen fier
en blij en rustig Petrus verzekering, ook ten opzichte van
onszèlven het is niet mogelijk dat ik van den dood zou
gehouden worden-
Hoe zou de dood een nu reeds met Christus opgewekte,
iemand dus die den dood reeds achter zich heeft, blijvend
kunnen binden
De kracht van Christus opstanding zal ook de Zijnen
doen uittreden uit hun graven. God is geen God van dooden,
maar van levenden.
Met den dood is het niet uit. Na den dood begint het
leven eerst recht.
Dood waar is uw prikkel, graf waar is uw overwinning?
Gode zij dank die ons de overwinning geeftDie ons de
overwinning geven zaldie ons de overwinning gegeven heeft
in Jezus Christus, onzen Heer. P. M.
Zandvoort.
Diakenen deelen met groote dankbaarheid mede dat zij
op den lsten Paaschdag o.a. voor de Armen collecteerden
éen bankbillet van f60.— en éen van f 10.
De spreekuren op Maandag 16 en 23 April kunnen in
de Pastorie niet gehouden worden.
Voor hulp van de Wijkzuster is in dank ontvangen van
Mevrouw V. f 15.—den Heer J v. d. M f 1.— en den
Heer O. f2.—.
Blinde Mamainga.
Mamainga was een welbekende te Lukona
aan de oevers van de groote rivier de Zambezi,
in Midden-Afrika. Zij was een lieve oude blinde
vrouw die, door haar dochter of door een of
ander kind geleid, geregeld eiken dag, ja soms
tweemaal per dag aan het zendingshuis kwam
en overal rondliep om ieder vriendelijk goeden
dag te zeggen. En wij waren er langzamerhand
zoo aan gewoon geraakt, dat wij er ons nauwe
lijks meer rekenschap van gaven, hoeveel
vreugde ons dagelijks haar frissche en vriende
lijke groet bracht. Want Mamainga die door
haar heidenschen man verstooten was, die door
haar zoontje was verlaten, dat zijn vader was
gevolgd, en die thans als eenig gezelschap
een half idioot dochtertje van haar man bij
zich had, Mamainga, de blinde, de eenzame,
de verlatene, die maar al te vaak honger en
gebrek leed, had een bijzonder vroolijke, op
geruimde natuur. Lieve, eenvoudige ziel als
zij was, deed zij ons goed zonder het te weten.
Hoe vaak gebeurde het niet. dat ik mij eenzaam
of droevig of bezwaard gevoelde, en dan op
eens hoorde ik de vriendelijke stem van die
goede oude Mamainga, die mij zoo hartelijk
goeden dag toeriep en zag ik haar oogen zonder
licht naar mij opgeheven om mij te „zien" en
haar mooie voorhoofd, waarop het woord vrede
zoo lieflijk geschreven stond. Haar stem te
hooren.haar lieve,vredige gelaat teaanschouwen,
was genoeg om de wolken ook bij mij te ver
drijven en een glimlach van blijdschap op mijn
lippen te brengen. En men kon haar zoo spoedig
gelukkig maken. Een enkel vriendelijk woord,
een vriendelijk naampje als dat van Masechaba,
moeder van den stam, dat ik haar gegeven had
omdat zij altijd door kinderen omringd was,
deden haar schateren van het lachen. De kinderen
aanbaden haarzij bracht er mij altijd nieuwe
voor de spelletjes die wij op Zondagmiddag
deden en meisjes voor de naailes; en wanneer
ik iets over êen of ander kind wilde weten,
behoefde ik nooit verder te gaan dan mijn blinde
vriendin; zij kende ze allen-
Hoewel zij al sedert geruimen tijd christin
was en onze godsdienstoefeningen bijwoonde,
was zij nog ongedoopt; de zendeling meende
dat zij de dingen Gods zoo slecht begreep;
zij was zoo bitter onontwikkeld. Maar misschien
was zij in de oogen van God al sedert lang
gedoopt, die oude vrouw met het heerlijke
kinderhart! Haar geliefkoosde gezang en het
eenige trouwens dat zij van buiten kende was:
„Ik heb een goeden Herder", naar Psalm 23,
een eenvoudig en voor kinderen toepasselijk
gemaakt lied.
Eens kwam er een dag waarop Mamainga
niet verscheen en op onze navraag, zeide men
ons dat zij koude had gevat. Eerst maakte men
zich niet ongerust, maar toen er twee. drie
dager, verliepen en Mamainga nog niet kwam,
ging onze zendeling, de heer Ellenberger haar
bezoeken en vond haar heel krankzij drukte
den wensch uit van bij ons verpleegd te worden.
Wij gingen haar halen, mijn vier helpstertjes
en ik en wij vonden haar in haar hutje, omringd
door een heel troepje kleine kinderen, die
immers altijd haar liefste vrienden geweest
warenoverigens was er niemand bij haar
het geheele dorp was op dat oogenblik afwezig.
Zij kon niet meer loopen, maar liet zich ge
willig dragen en fluisterde telkens woorden
van dank. Gelukkig kwamen onderweg nog
een paar vrouwen ons te hulp en weldra konden
wij de lieve oude vrouw in de heldere hut van
Priscilla, een christin die op ons zendingserf
woont, nederleggen en haar de verpleging
geven die zij behoefde
Helaas, het mocht niet voor lang zijnniet
tegenstaande onze zorgen, leefde zij nog slechts
één dag; een hevige longontsteking nam haar
weg. Den geheelen dag door herhaalde zij
dezelfde vraag, die wij eerst maar niet konden
begrijpen; eindelijk, tegen den avond,verstond
de heer Ellenberger dat zij vurig wenschtedat
men haar den tekst zou opzeggen dien zij voor
haar bijbelles moest leeren en dien zij bang
was te vergeten Lieve, trouwe ziel
Midden in den nacht, toen zij een poosje
rustig had geslapen, werd zij op eens met haar
gewonen, helderen lach wakker en riep haar
zoon en schoondochter die bij haar waakten
en die zij voor het laatst nog een teederen,
moederlijken blik gaf. Daarop zeide zij tot de
vrouwen, die haar verpleegden Waarom houdt
gij mij tegen Doet de deur wijd open, want
zij komen mij halen!" En „zij", die de anderen
niet zagen, deden de deur wijd open, opdat de
blinde, uit haar arme leven van duisternis,
naar het volle, heerlijke, eeuwige licht mocht
overgaan 1
En nu ontmoet men de goede oude Mamainga
met haar begeleidend troepje kinderen niet
meerhaar vroolijke lach en vriendelijke groet
komen ons niet meer verkwikken en wij missen
telkens weer haar lieve, eenvoudige, vertrou
wende ziel, wij die vaak zoo weinig eenvoudig
zijn en wier vertrouwen achter de donkere
wolken zoo dikwijls schuil gaat.
(Uit „Le Journal des
Missions évangéliques".)
M. F. v. L.