Voor eiken dag. NAAR HUIS. Mededeelingen. Zandvoort. FEUILLETON. GUY DE BRES. hetzij geestelijke, hetzij verstandelijke, hetzij maatschappe lijke meerderheid boven broeders een verzoeking kan schuilen, de verzoeking namelijk om juist het tegenoverge stelde te doen van hetgeen Paulus hier doet, d.i. om de broe derlijkheid te verzaken juist dan wanneer zij niet meer als onder vier oogen blijft, en om alzoo in het bijzijn van derden haar in te ruilen voor dat beschermende, dat voor name, dat ietwat hooge in houding en toon, dat men den meerdere, o ja, gaarne vergeeft, maar waarvan het broeder- hart toch gevoelt, dat het niet recht apostolisch is. Deze ware broederschap, is alleen de vrucht van den christelijken geest, zoodat die broederschap haar grond en eenheid niet buiten Christus, maar zooals Paulus het uit drukt, alleenlijk in Christus vindt. Dr. E. H. VAN LEEUWEN. Verzameld door C. B. De heilige eendracht is het zout, Dat stad en huis in wezen houdt. Vondel. Doe, wat gij moet, Wil, wat gij doet, 't Wordt altoos goed 1 Heye. 't Is een trek in de meesten der menschen, Die onedel en laf is en naar, Dat ze .veel liever laken dan prijzen, En niet prijzen, of 't is met een „maar Laurillard. Lof verdienen en ontvlieden Is het werk van wijze lieden. Ten Kate. 't Eerste, als u de ochtend wakker kust, Zij dank voor rust, en bede om lust. Heye. O! zusterliefde is de edelste van allen, Daar mengt zich drift noch woeste hartstocht in Ze is groot en schoon en door zichzelve levend, Ze is zacht en sterk en rijkelijk en toegevend, Volhardt het langst, schoon vaak het minst ontzien. Beets. Vorm tot uw dienst ons hart, o heilig God 1 Dan zal in ons een vuur van ijver branden Dan juichen wij in ons toekomstig lot, En stellen ons blijmoedig in uw handen. Gez. 183. Goddank Zij gaan naar Huis, die in den Heer gelooven Na korte smart, schoon vaak na bangen strijd, Schenkt hun de Heer de zaal'ge rust daarboven, In 't licht dat eeuwig hen verblijdt. Dan rusten zij zoo zoet en zalig aan Zijn voeten, Na 's werelds leed en eindeloos gedruisch Dan mogen zij vol vreugd hun vaderland begroeten Zij gaan naar Huis. Zij ging naar huis. Een breede schaar van vrienden Staat bij zijn graf, met droef gesloten mond. Ach 't is zoo hard een woord van troost te vinden, Waar aller ziel zoo bitter is gewond. Maar toch, wij willen saam, waar voor Gods raad wij buigen, Schier overstelpt van smart bij zulk een bitter kruis, Tot roem van Gods gena, en tot Zijn eer' getuigen, Hij ging naar huis. Hij ging naar huis en wij die hem beminden Verstaan die beê, die hij ons achterliet Treurt niet te zeer, daar is een wedervinden, Als aller oog den Vorst des Levens ziet. Dan zult ge weer een trouw gelaat aanschouwen. Zijn stem herkennen bij der Englen harp gedruisch, Kom, vest het oog omhoog die op den Heer vertrouwen Die komen samen thuis Alle stukken voor den Zondagsbode moeten, tot nader aankondiging, worden toegezonden aan Ds. van Leeuwen te Bloemendaal. Door bemiddeling van Dr. Varekamp werd, met grooten dank, voor de Diakonie f 100.— ontvangen als opbrengst van een Liefdadigheidsfeest. Ds. Klinkhamer Bredius, Brederodestraat 117, is bereid zieken die hem hun verlangen daartoe kenbaar maken, te bezoeken. Voor alles wat de Kraamvrouwen-Vereeniging aangaat, heeft men zich voorloopig te richten tot Mevrouw Driehuizen, Hoogeweg. IV Een der gevangenen vroeg hem of hij reeds een geschrift had afgemaakt, waaraan hij kort geleden begonnen was, maar hij zeide„neen, en ik zal ook niet meer werken, maar in den hemel rusten. De tijd mijner ontbinding is aan staande ik ga in den hemel maaien wat ik hier op aarde gezaaid hebik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop voleindigd en het geloof in mijn Veldheer behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardig heid, welke de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij geven zal." En met een vroolijk gelaat en een glimlach voegde hij er aan toe: „Mijn ziel schiet vleugelen aan om naar den hemel op te varen, want heden ben ik genoodigd tot de bruiloft van mijn Heer, den Zoon van mijn God." Terwijl hij nog sprak, trad de provoost den voorhof binnen en groette den gevangene be leefd, de hand aan den hoed brengende, waarop Guy hem nogmaals dankte voor de goede tijding, die hij hem gebracht had. „Het doet mij leed, dat de zaak zoo geloopen is", zeide de provoost. Maar Guy gaf hem vroolijk ten antwoord„Gij zijt mijn vriend, ik heb u har telijk lief". Daarop nam hij afscheid van de gevangenen en trok zich in een nevenvertrek terug. Korten tijd daarna kwam ook Peregrin de la Grange den voorhof binnen, even welgemoed en opgeruimd- als hij gedurende zijn gansche gevangenschap geweest was; vriendelijk be groette hij de gevangenen en begon hen te troosten en hun moed in te spreken. „Mijne broeders", zoo sprak hij, „ik ben ter dood ver oordeeld om de leer van den Zoon van God ik ga dus naar het eeuwige leven, want mijn naam is in het boek des levens opgeschreven en kan er niet worden uitgewischt, te meer, daar de roeping en genadegaven van den Heer onberouwelijk zijn." Met klem betuigde hij dat hij de zuivere waarheid van het Evangelie had gepredikt en dat de paapsche leer de zielen naar het verderf leidde, waarna hij zijn mede gevangenen ernstig vermaande bii de eenvoudige leer des Evangelies te blijven en de dwalingen der roomsche kerk te ontvlieden. Daarop nam ook hij van allen afscheid en trok zich even eens terug in een zijvertrek, waarheen hem enkele gevangenen volgden. Zorgvuldig reinigde hij zijn mantel en deed zijn schoenen poetsen, „want", zeide hij, „ik ben op een bruiloft ge noodigd en ga naar het avondmaal des Lams". Men bracht hem brood en wijn voor zijn ont bijt en toen zij die hem omringden, hem wilden vertroosten, antwoordde hij dat hij zoo groote vreugde in zijn hart gevoelde dat hij geen woorden kon vinden om die uit te drukken „God bewijst mij groote genade door mij op deze wijze uit het leven te nemen, in plaats van na een lang ziekbednu sterf ik bij mijn volle verstand en kan tot het einde God om Zijn genade en ontferming bidden." Is het niet merkwaardig en diep beschamend voor ons, christenen van een gemakkelijk twintigste-eeuwsch christendom, deze mannen te zien, blijmoedig en vroolijk in het aangezicht van een wreeden dood en, in plaats van troost noodig te hebben, anderen bemoedigende en vertroostend? Welk een tijd En welke geloofs helden 1 Men kan zeggen dat zij sedert jaren, altijd in gevaar van hun leven verkeerd heb bende, zoozeer met het denkbeeld van den marteldood vertrouwd waren geworden, dat die dood hun geen vrees meer inboezemde, maar dat verklaart de zaak toch maar gedeeltelijk. Zij leefden in de werkelijkheid der eeuwige dingende hemel was hun voortdurend zeer nabij; van de aarde met haar genietingen waren zij los gemaakt en met den Heiland door het geloof innig verbonden, begeerden zij Hem te zien en voor eeuwig met Hem te zijn. En toch waren zij geen opgewonden dwepers. Verre van daar. En voor zooveel zij echtgenooten en vaders waren, die bij hun sterven een teerbe minde vrouw als weduwe en innig geliefde kinderen als weezen moeten achterlaten, waren daar banden, wier verscheuren bittere smart veroorzaakte, gelijk zoo menige, ons bewaard gebleven, onder tranen geschreven brief van martelaren, ons bewijst. M. F. v. L. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 2