Zending. DAVID LIVINGSTONE. Allerlei Duizendmaal grooter is heden de schare Van hen, die weenen in 't hevigste leed, Om hen die waren in duizend gevaren En die, geboden om anderen te dooden, Nu zijn begraven daar onder de zoden, Was het uit liefde, dat men daar streed? Hoor! (zoo gij luistert, zoo zult gij het hooren, 't Woord van den Vredevorst: immers Hij leeft?) „Liefde", zoo klinkt het opnieuw ons in d'ooren, „Voor alle standen, gezinnen en landen, Voor heel de schepping, het werk van Gods handen, Voor al wat leeft en wat adem heeft". Gij, die dit hoort, wees nu stil. Want die woorden Dringen door duizender zielen en borst Klinken in 't Zuiden en klinken in 't Noorden, Staken dat strijden voor eeuwen en tijden Liefde alleen kan de wereld bevrijden Liefde alleen is de Vredevorst! hi. Ik verhaalde reeds, dat Neil Livingstone een echt zendingshart had; hij richtte ook een zendingsvereeniging in het dorp op en organi seerde een bidstond voor de zending. Men las te zamen in het huis der Livingstones de berichten der Hernhutter-zending, en de levens van Martyn, Judson, Carey, Zinzendorf(') en anderen, maar de zen- dingsgeschriften, die den jongen David het meest belang inboezemden, waren die van Karl Gützlaff, den beroemden zendeling in China, waarheen hij in 1828 vertrokken was, nadat hij eerst, door het Neder- landsche Zendelinggenootschap te Rotterdam uitgezonden, voor de Batta's op Sumatra bestemd was geweest. Hij schreef een belangrijk verhaal in het Engelsch van zijn reizen langs de Chineesche kust in de jaren 1831'33 en later een ander werk in twee deelen „China opened". Deze boeken maakten op Livingstone's gemoed een mach tigen indruk en spoorden hem aan om, kon het zijn. evenals Gützlaff zijn leven aan de evangelieverkondiging in China te wijden en daarbij, zoo mogelijk, als zendeling-arts werkzaam te zijn Livingstone was toen drie en twintig jaar, en van dat oogenblik aan werd hij „spinner" in de fabriek en student te Glasgow, het eerste slechts zoo lang als het noodig was om het geld voor het tweede te verdienen. Onnoodig te zeggen, dat hij uiterst eenvoudig en zuinig te Glasgow leefde; zijn kamerhuur bedroeg f 1.50 per week en voor zijn levensonderhoud gaf hij nog minder uit. Gedurende den tweeden winter, dien hij te Glasgow doorbracht, bood hij, op aan raden van zijn vrienden, zijn diensten aan het Londensch Zending genootschap aan. In den brief, dien hij aan het bestuur schreef, gaf hij op de volgende wijze zijn inzichten over het werk van een zendeling aan: ..Het doel van den zendeling moet zijn om, zoo veel hij kan, het Evangelie bekend te maken, door prediking, vermaning, gesprekken en onderricht van de jeugd, terwijl hij tevens moet trachten den tijdelijken toestand van degenen onder wie hij verkeert, zooveel mogelijk te verbeteren, door de kunsten en weten schappen der beschaving bij hen in te voerenalles moet hij doen wat het christendom bij hun hart en geweten kan aanbevelen. Zijn geloof en geduld zullen zwaar beproefd worden door de onver schilligheid, het wantrouwen, ja zelfs den tegenstand en den hoon van degenen, tot wier heil hij arbeidt. Lichtelijk zal hij tot moede loosheid verleid worden, wanneer hij let op de geringe vruchten die zijn werk heeft afgeworpen, terwijl hij tevens blootgesteld zal zijn aan den besmettenden invloed van het heidendom." In September 1838 werd Livingstone naar Londen ontboden, ten einde persoonlijk aan het bestuur van het zendinggenootschap te worden voorgesteld. Na twee examens met goed gevolg te hebben doorstaan, werd hij voorloopig door het bestuur als zendeling- kweekeling aangenomen en met anderen voor een proeftijd van drie maanden naar een predikant te Essex gezonden, die hen in de theologische vakken zou onderwijzen en over hun vorderingen en gedrag aan het bestuur rapport moest uitbrengen. Was dat rapport gunstig, dan werden de kweekelingen definitief aangenomen. Tot het werk, waarin de studenten zich moesten bekwamen, be hoorde ook het opstellen van een preek, die dan, na door hun leeraar goedgekeurd te zijn, van buiten werd geleerd en, wanneer de ge legenheid zich daartoe aanbood, in een der omliggende dorpen werd voorgedragen. Nu gebeurde het eens, dat de predikant van Stanford plotseling ziek werdLivingstone had een preek en werd gezonden om zijn plaats dien Zondagmorgen in te nemenmaar helaas, zijn eerste optreden als prediker was een droevige mislukking. Hij las zijn tekst voor, maar van de preek wist hij niets meer en hij kon slechts stotteren„Vrienden, ik heb alles vergeten wat ik wilde zeggen", en diep beschaamd preekstoel en kerk verlaten (Wordt vervolgd). M. F. v. L. Martyn was zendeling in Perzië, Judson in Birma, Carey in Engelsch-Indië. De graaf van Zinzendorf was de stichter der Broeder gemeente, ook wel Hernhutters genaamd. Verzameld door C. B. DE WAARHEID VAN DEN BIJBEL. Aan de tafel van Frederik de Groote werd op eene helaas vaak elders gewone wijze met den openbaren godsdienst gespot. De eerwaardige oude generaal von Ziethen zat er ernstig en stil bij. De koning bemerkte het en zeide: „Nu..., gij schijnt van een ander gevoelen te zijnkunt gij mij met weinige woorden een bewijs voor de waarheid van den Bijbel geven?" „De Joden, uwe majesteit!" was het kort en met eerbeid uitgesproken antwoord van den vromen krijgsman. RUST. In Uwe trouwe Vaderhanden Rust heel mijn toekomst, al mijn lot. Hoe fel het voor de boeg moog' branden, Gij zult mijn hulkjen niet doen stranden; In Uwe trouwe Vaderhanden Rust heel mijn toekomst, al mijn lot, Mijn Licht, mijn Toeverlaat mijn God! Wel ben ik meermaals afgedreven Langs eigen spoor of vreemde baan, Maar Gij nooij hebt Ge mij begeven Gij greep de roerpen en de steven, Hoe" ver, hoe ver ook afgedreven Langs eigen weg, langs vreemde baan, Schoot weer op veil'ger waat'ren aan! O, 'k weet niet of 't nog lang zal duren Voordat de haven komt in 't zicht. Wel speur 'kreeds 'tflikk'ren van de vuren De dagen krimpen wel tot uren, En toch het kan nog lange duren Voordat de haven komt in 'tzicht Gij kent geen tijd, o eeuwig Licht Maar in Uw trouwe Vaderhanden Blijft heel mijn toekomst, al mijn lot. Hoe fel 't straks op de kust mag branden. Gij zult mijn hulkjen niet doen stranden In Uwe trouwe Vaderhanden Blijft heel mijn toekomst, al mijn lot, Mijn Licht, mijn Toeverlaat, mijn God J. J. Deetman. (Overgenomen uit Pniël.) „KINDEREN ZEGGEN DE WAARHEID". „Weet je ook hoe 't komt," vroeg 'kjantjen, acht jaar oud, „Dat iedereen zooveel van zusje houdt?" „Ik denk" sprak Jantjen, wonderjuist naar 'k meen, „Omdat zus zooveel houdt van iedereen." EÉN TROOST. Voor dat gij aan den arbeid gaat, En 's morgens vroeg uw huis verlaat, Eerst even ernstig nagedacht, Of de avondstond u daar wel wacht Ga zonder afscheidsgroet niet heen Kust uwe dierb'ren groot en kleen, Als of ge 't voor het laatste doet En dan aan 't werk met blijden moed Treft u dan soms het groot verdriet Dat gij uw huis niet wederziet. Eén troost dan toch is uwe smart Ge druktet de uwen aan het hart.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 4