2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 7 Oct. 1917.
Uit de Gemeente.
Zending.
Met vriendelijken dank aan allen, die mij hielpen ver
zamelen, deel ik mede, dat dezer dagen door mij f 15.
de opbrengst van zilverpapier en capsules aan het Zendings
bureau te Rotterdam (thans te Oegstgeest bij Leiden) kon
gezonden worden. Het door velen als waardeloos weg-
geworpene blijkt toch waarde te bezitten. Ik mag er daarom
zeker nog wel eens op aandringen, zich toch de geringe
moeite van het bewaren dezer artikelen te getroosten.
Zoowel van zilverpapier als van capsules is de waarde
zeer gestegen, zoodat de moeite wordt beloond.
Gaarne zie ik weer vele toezendingen tegemoet.
Bloemendaal. K. KOOPMAN.
N. Stationsweg 8.
Met attestatie is ingekomen
Petronella Hendrika Slebos, van Woubrugge.
Elisabeth Laros, van Glanerbrug.
Wilhelmus Gerardus van Dongen, van Dinxperloo.
Gerrit Kuyt, van Dordrecht.
Attestatie is gevraagd door
Jan van Rootselaar, naar Katwijk aan Zee.
Frederika Hessels, naar Alfen.
Anna Wilhelmina van Aken, naar Haarlem.
De Bloemendaalsche Organist. Het was Zondag 1.1.,
den 30en September, voor den Heer Vergers een dag van
zeer gemengde gevoelens. Want het was, na een lange
reeks jaren, waarin hij Zondag aan Zondag in onze kerk
het gezang der gemeente begeleidde, de laatste maal dat
hij zich „organist te Bloemendaal" kon noemen. Met ingang
van 1 October is hem door Heeren kerkvoogden eervol
ontslag verleend. Deze hebben van hun kant dat heengaan
van zijn langbekleede post, voor den Heer Vergers zoo
gemakkelijk mogelijk gemaakt, door als voortreffelijke
kerkvoogden niet tot een man met zóó langen dienst
tijd te zeggen„ga heen in vrede, word warm en word
verzadigd", maar er voor te zorgen, dat het finamieel voor
hem geen verschil maakt, of hij dienstdoend of emeritus
organist is. Maar voor den Heer Vergers zal het niet zonder
weemoed geweest zijn, toen hij zijn taak neerlegde. Is het
eindigen van een groot stuk levenstaak ooit enkel blijdschap?
Na het eindigen van den dienst heeft Ds. van Leeuwen
in tegenwoordigheid van den kerkeraad, den President
kerkvoogd, en een tweetal heeren collectanten, den Heer
Vergers ten afscheid toegesproken.
Wij wenschen hem een zonnigen levensavond. Wat heeft
hij dikwijls gespeeld: „De Heer is mijn herder". Nu het
na-spel begint, zij dat zijn vredevolle ervaring.
BI. J. A. v. L.
Burgerlijke Stand van Bloemendaal.
Geboren
Maurits Arent, zoon van W. A. van de Wall Bake en
Th. M. A. del Court tot Krimpen.
Cornelis, zoon van J. van Woensel en N. van Rixel.
Frans, zoon van H. Redeker en A. B. Volkers.
Getrouwd
G. W. A Luden en B. C. Siewertz van Reesema.
L. C. J. Rijsenaer en A. E. J. L. Leroy.
H. W. de Vink en J. F. M. van Hooff.
Overleden
C. de Vos 16 j.
A. M. Schrama 17 j.
A. Bredemeijer 62 j.
S. Wessel 54 j.
P. de Groot 39 j.
Zandvoort.
MEISJES-CATECHISATIE.
Maandag 15 Oct. zullen de Catechisaties weder aan
vangen op nader op te geven uren. Mejuff. Gerlings,
godsdienstfeerares neemt dan al de meisjes-catechisanten.
Te dien einde zal er, gelijk ieder jaar een inschrijving
plaats hebben, en wel a.s. Woensdagmiddag van 3—5 uur
in de Consistoriekamer. De meisjes, die dezen winter de
Cat. willen bezoeken, of zij reeds den vorigen winter ge
catechiseerd hebben of niet, moeten zich dan komen op
geven, liefst zelf, of anders één der ouders of zusters.
Zij vernemen dan meteen welken dag en welk uur zij
komen moeten en wat zij mee moeten brengen.
Laat een ieder dit nu rond vertellen en laat niemand
verzuimen om te komen, want de lijst wordt na afloop
der inschrijving gesloten.
Wat betreft de /ong-ens-catechisatie zal men nog nader
vernemen. Daarvoor zal een andere dag voor de inschrijving
worden vastgesteld.
Donderdag 11 October, half twalf, huwelijksinzegening
van Cornelis Kerkman en Elisabeth Bol.
DAVID LIVINGSTONE.
IV.
Nadat Livingstone's leertijd vervuld was en hij in November 1840
zijn medische studiën voleindigd en zijn diploma te Glasgow had
gehaald, was de tijd ook aangebroken voor zijn vertrek. Gelijk ik
reeds hierboven vermeldde, was het Livingstone's groote wensch
geweest, als zendeling-arts naar China te mogen gaan, maar de
opium-oorlogP) had die deur gesloten. Daarop besloot het bestuur
van het Londensch zendinggenootschap hem naar Zuid-Afrika te
zenden, een besluit waarmede de jonge zendeling zich zeer goed
kon vereenigen, te meer, daar hij reeds persoonlijk had kennis ge
maakt met Robert Moffat, een der vaders der Afrika-zending en
Livingstone's toekomstigen schoonvader.
Den 17den November 1840 waren allen in het huis van Neil Living
stone te Blantyre reeds om vijf uur op. David las aan het ontbijt
den 121sten en I35sten psalm en ging voor in het gebed. Een laatste
teedere omhelzing van de moeder, en vader en zoon begaven zich
te voet naar Glasgow, waar de boot lag, die David naar Liverpool
zou brengen. Daar namen zij afscheid, de een om naar zijn een
voudig tehuis en de eenvoudige, dagelijksche plichten terug te keeren,
de ander om een loopbaan te beginnen, waarin hij onsterfelijken
roem zou verwerven. Vader en zoon zagen elkander in dit leven
niet weder.
Nadat hij plechtig tot zijn heerlijk ambt was gewijd, scheepte
Livingstone zich 20 Nov. in op het schip „George", met bestemming
naar Algoa Baai, Zuid-Afrika. De kapitein was heel vriendelijk en
gaf den jongen zendeling onderricht in het gebruik van den sextant(-)
hetgeen hem later op zijn reizen in Afrika van onberekenbaar nut
is geweest.
Het bestuur van het Zendinggenootschap had Livingstone opge
dragen eerst naar Kuruman te gaan, een post door Moffat gesticht,
en van daar zich noordwaarts naar het binnenland te begeven. Hij
reisde dan ook in een ossewagen van Algoa baai naar Kuruman,
waar hij einde Juli 1841 aankwam. De familie Moffat was toen met
verlof in Engeland. Op die eerste reis werd Livingstone niet slechts
getroffen door het vele voor een Europeaan vreemde dat hij in de
planten- en dierenwereld aanschouwde, maar bovenal door den
heerlijken invloed dien het Evangelie op onderscheidene negerge
zinnen in een zendingspost dien hij bezocht, gehad had. Dat was
een moedgevend verschijnsel.
Van Kuruman uit maakte Livingstone nog een lange reis van
honderden kilometers naar Griqualand en het land der Beetsjoeanen,
en had gelegenheid met onderscheidene stamhoofden vriendschap
te sluiten en op die wijze wegen en deuren voor het Evangelie te
openen.
Zoodanig is de arbeid van Livingstone altijd geweest. God had
hem bestemd niet om gedurende lange jaren op één zendingspost
te blijven, maar om voortdurend te reizen en te trekken; hij moest
pioniersdiensten verrichten en het donkere werelddeel, dat zoovele
eeuwen gesloten was geweest, voor het Evangelie en de beschaving
openen, waarbij hij tevens met alle kracht die in hem was, tegen
den afschuwelijken slavenhandel, dien hij overal op zijn weg ont
moette, ten strijde trok. In tegenstelling met de Arabieren, die ge
wapend, moordend en plunderend voortgingen, kwam „de witte