Vragenbus.
Zending.
DAVID LIVINGSTONE.
Vraag. Behoort de ontmoeting van Jezus met Paulus
op den weg naar Damascus als waarheid, dan wel als een
visioen te worden opgevat?
Antwoord. De berichten omtrent Paulus' bekeering,
zooals die in de Handelingen der Apostelen voorkomen,
zijn niet van dien aard, dat zij ons een klare, scherp-
belijnde voorstelling van het gebeurde geven. In allerlei
opzicht wijken zij van elkander af. Wel een bewijs voor
de vertrouwbaarheid van den Schrijver, wien natuurlijk dit
gemis aan overeenstemming niet is ontgaan, maar die te
veel eerbied had voor de door hem geraadpleegde bronnen
om de daaruit geputte berichten eigenwillig met elkander
in overeenstemming te brengen. Zoo hoorden volgens
Hoofdstuk IX7 de mannen, die met Paulus reisden, wel
de stem, doch zij zagen niemand. Terwijl zij volgens
Hoofdst. XXII9 wel het licht zagen, maar de stem desgenen
die tot Paulus sprak niet hoorden. In Hoofdst. XXVI14
lezen we, dat het geheele gezelschap ter aarde valt En in
Hoofdst. IX 3 wordt dit enkel van Paulus medegedeeld.
Zonder twijfel valt de nadruk niet op het uitwendig ge
beuren, maar op den innerlijken ommekeer, door de open
baring van Christus bij den vervolger zijner gemeente teweeg
gebracht. Het is niet juist waarheid en visioen als tegen
stelling te beschouwen. Geestelijke werkelijkheid mag even
min met historische juistheid als met zinnelijke waarneming
worden vereenzelvigd. Het in een visioen aan iemand ge
openbaarde kan er in menig geval ten volle aanspraak op
maken als waarheid te worden aangenomen. In den grond
is élke religieuse openbaring van geestelijken en dus van
innerlijken aard. Ten opzichte nu van de vraag, of de be
keering van Paulus al of niet een visionair karakter heeft
gedragen, dient te worden opgemerkt, dat hij zelf in zijn
brieven van de bijzonderheden, dienaangaande in de Han
delingen geboekt, geen melding maakt. Hij verklaart uit
drukkelijk, dat het Gode behaagd heeft zijn Zoon in hem
te openbaren (Gal. 115). De mogelijkheid, dat deze open
baring in visionairen toestand heeft plaats gehad laat zich
evenmin van te voren afwijzen, als de mogelijkheid, dat
hierbij een of ander is gebeurd, dat onder het bereik van
zinnelijke waarneming viel. In elk geval was dat innerlijke
de hoofdzaak. En het behoeft ons niet te verwonderen, dat
de Christelijke overlevering zich gedrongen heeft gevoeld
rondom dit innerlijk gebeuren voor de wordende gemeente
van zoo bijzonder groot belang uitwendige bijzonder
heden heen te spinnen, en hieraan zoodoende een meer
tastbaren vorm te geven.
Vraag. Hoe hebben wij het verhaal van Jericho's
vermeestering door de Israëlieten (Jozua VI) te verstaan?
Antwoord. Van eerbied voor de vele kunstjes, die
de zoogenaamde „natuurlijke verklaring" zich vroeger ver
oorloofde en nog wel veroorlooft, om uit Bijbelsche wonder
verhalen het wondere weg te goochelen hebben wij, inzon
derheid onder den invloed eener eerlijke historische kritiek,
weinig of niets meer overgehouden. Deze verklarings-methode
tracht den inhoud dier verhalen voor het „gezond verstand"
aannemelijk te maken, ze naar de eischen van gewoon-
menschelijk begrijpen te fatsoeneeren. Zij heeft geen oog
voor de kinderlijke naïveteit, die er dikwerf zulk een eigen
aardige bekoring aan verleent. Durft aan den invloed van
het oude wereld-beeld op de vorming dier overleveringen
geen volkomen recht laten wedervaren. En verknutselt deze
dan telkens tot smakelooze vertelsels. Bakerpraatjes, zou
men bijna zeggen. Men heeft beweerd dat de muren van
Jericho zouden gevallen zijn tengevolge van het vervaarlijk
geklank van de bazuinen, waarop door de priesters geblazen
werd. Of anders door het gedreun van de voetstappen der
marcheerende troepen. Vermoedelijk is ook het (bij de
inzending der vraag vermelde) verhaaltje, dat Jozua in den
droom een groot heirleger zou aanschouwd en de belofte
vernomen hebben, dat door dit heirleger de muren van
Jericho zouden vallen, terwijl hij dan door 't gedruisch van
het omstorten der muren zou ontwaakt zijn, niet meer dan
een vrij potsierlijk verzinsel dat bovendien volstrekt
niets „verklaart". In dat pracht-hoofdstuk Hebreën XI wordt
kortweg verzekerd, dat de muren van Jericho gevallen zijn
door hei geloof. En in het licht van deze schoone, een
voudige waarheid hebben wij het in Jozua VI verhaalde te
beschouwen, zonder ons door de daar gegeven inkleeding
in de blijde erkentenis dier waarheid te laten storen. Het
geloof goochelt niet. Het verricht geen mirakelen, geen
spektakelstukken. Daartoe staat het veel te hoog. En wie
het tot dergelijke dingen poogt te misbruiken, maakt zich
aan majesleits-schennis schuldig. Het is zelf een wonder.
Een levend wonder. Het wonder bij uitnemendheid. En
krachtens zijn wonder-aard doet het wonderen. Onophou
delijk. Niethet deed wonderen. Neen het doet wonderen.
Zoo waarachtig het geloof is. Indien wij geloof hadden als
een mosterdzaad, zouden we tot tienmaal zwaarder en
hechter vestingmuren, dan ooit Jericho beschermden, rustig
kunnen zeggen „stort in puinen ze zouden omver tui
melen als een kaartenhuis.
Vraag. Welke beteekenis moet door ons aan 1 Korinthe
VU gehecht worden
Antwoord. Bij het zoeken van een bevredigend ant
woord op deze vraag dient tweeërlei niet te worden voorbij
gezien. Ten eerste niet dit: dat Paulus onder bepaalde
omstandigheden, met het oog op bepaalde personen zóó
geschreven heeft. In de jeugdige Korinthische gemeente
heerschte allerlei verrukkelijke bewogenheid, en schro
melijke verwarring. In zekeren zin gevolg van de nieuwe,
hemelsche verlossingskracht, die de zielen had overmeesterd.
Genade en kerkhofs-rust sluiten elkander uit. Leven Gods
maakt het leven tot een soort van permanente krisis. Deze
menschen, die zelf vernieuwd waren en voor wie daarmede
alles nieuw was geworden, werden genoopt, gedwongen
bijna, zich rekenschap te geven van de verhoudingen, de
gewone, bestaande sleur-verhoudingen, waarin zij zich voor
heen rustig en veilig hadden gevoeld. Op allerlei terrein
des levens, niet het minst op dat van het huwelijksleven,
kwamen zij voor moeilijkheden te staan, waarmee zij geen
weg wisten. Nu moet Paulus raad geven. En hij geeft raad,
uit de volheid van zijn liefhebbend hart. Maar hij doet dit
niet om daarmede de gewetens te binden. Een Apostel is
geen jurist. En de door hem gegeven wenken zijn niet als
zooveel paragrafen van een wetboek voor christelijk straf
recht bedoeld. Hierbij dient voorts te worden opgemerkt,
dat voor het besef van Paulus elke regeling van de praktijk
des zedelijken levens, door hem aanbevolen, slechts een
voorloopig karakter draagt. Maranatha Jezus komt
Straks wordt een gansch nieuwe hemelsche orde van zaken
openbaar. Tot zoo lang behooren de geloovigen zich in
heldhaftige zelfverloochening naar de bestaande orde te
schikken, doch niet anders dan zóó, dat zij zoodoende zich
zelf en de wereld voor de komende orde van het koninkrijk
Gods helpen toebereiden. Hoe? Dit laat zich niet met voor
elk geval geldende, preciese, wettische regelmatigheid be
palen. Ten opzichte van de wenken, in bedoeld hoofdstuk
omtrent het huwelijksleven gegeven, schijnt het geraden
eenerzijds op onze hoede te zijn tegen zekere rigoristische
gestrengheid, die aan afgetrokken beginselen de heilige
rechten der liefde ten offer brengt. En aan den anderen
kant tegen slappe toegefelijkheid, waardoor aan de hoog
heid van den eisch tot kruisiging des vleesches wordt te
kort gedaan. Ook hier geldt het„staat in de vrijheid,
waarmee Christus ons heeft vrij gemaakt" (Gal. V1). Of
naar een andere lezing: „Tot vrijheid heeft Christus ons
vrij gemaakt; staat dan, en geeft u niet weder onder het
juk der dienstbaarheid gevangen". J.
VII.
Livingstone was in den waren zin des woords een heldgelijk
alle echte helden, was het hem zeer onaangenaam, wanneer men
over zijne daden sprak of die verhief. Dit avontuur met den leeuw
had hij, gelijk wij zagen, liefst stil willen houden, doch hij gevoelde
wel dat dit niet ging; in den brief dien hij daarover aan zijn vader
schreef, is hij uiterst sober en hooren wij het tegendeel van „jager
latijn". Hij zegt: „Toen de inboorlingen op de leeuwenjacht gingen,