Vragenbus.
Mej. Dr. C. Oerlings houdt eiken Dinsdagavond van
7—8 spreekuur te haren huize, Brederodestraat 22.
Onze correspondenten te Hillegom en te Haarlem seinen
onsdat den 28sten November, na gehouden examen, door
het Classicaal Bestuur van Haarlem de bevoegdheid tot.de
betrekking van Godsdienstonderwijzeres is verleend aan
Mevrouw A. D. L. de Clercq—van Lennep en Jkvr. J. van
Lennep.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
Getrouwd
G. H. Heck en C. M. Driehuizen.
J. Zwanikken en M. J. Kerkman.
J. Weber en A. Terol.
Geboren
Hendrika, dochter van Jb. Borst en C. M. van Assenbergh.
Godefridus Johannes, zoon van J. J. Kol en J. M. van
den Berg.
Cornelis Albertus, zoon van W. Paap en C. van der Veld.
Burgerlijke Stand van Bloemendaal.
Geboren
Wilhelmus, zoon van C. Jansen Hendriks en A. F. Heere.
Catharina Jacoba, dochter van A. G. Kruup en G. J Hom.
Johanna Wilhelmina, dochter van L. J. M. van Hooff en
E. C. M. van Delden.
Arondina Maria, dochter van J. Huisman en A. M. Cassée.
Getrouwd:
A. Eleveld en C. M. Metzelaar.
Overleden
K. Bol, 37 jr.
J. Konijn, 74 jr.
Vraag. Zondag 1.1. hebt u laten zingen Gez. 193 1
Daarin wordt van God ook dit gezegd „Hij maakt den
vrede en schept het kwaad". Datzelfde wordt ook gezegd
in Jesaia 45 en nog een paar andere plaatsen in hel Oude
Testament. Hoe hebben wij dat te verstaan?
Antwoord. Wat u Zondag gezongen hebt, is woor
delijk ontleend aan Jes. 45:7. Daar zegt God dit lot koning
Cyrus„Ik formeer het licht en schep de duisternisIk
maak den vrede en schep het kwaadIk, de Heere, doe
al deze dingen".
Die woorden, zoo afzonderlijk, als „tekst", los van zijn
verband gelezen, zijn gelijk een stukje van een legkaart.
Ge neemt dat stukje in uw hand, keert het om en om,
ziet dat er een bloem, een stuk van een huis, een vleugel
van een vogel opstaat. Maar goeden zin, werkelijke schoon
heid verkrijgen die afzonderlijke dingen eerst, wanneer gij
ze invoegt in het geheel van die legkaart. Dan ziet ge die
bloem, dat brokstuk huis, die vleugel in hun juiste ver
houding.
Doe zoo ook eens met die woorden uit Jesaia 45. Dan
grijpt u aan het besef van Gods geweldige majesteit. Stil
wordt ge bij het visioen van 's Heeren ontzaglijke ver
hevenheid. Stil. Niet verschrikt. Want die majesteit heeft
niets van de felle, vlammende grootschheid van een dreunend
onweer. Die majesteit is van de soort die, gelijk een alle
duisternis wegjubelende zonsopgang, de ziel tot aanbidding
roept.
Toen de profeet deze profetie sprak, was er één naam
waarvoor alle volken beefden koning Cyrus. En terecht.
Want koningen vertreedt hij als slijk. Volken dorscht hij
als koren. Wie hem weerstaat maakt de macht van zijn
zwaard als wegstuivende stoppelen.
Eén siddert er nietIsraels profeet. Want wat is Cyrus
anders dan knecht van God God is de Heer Cyrus
dienaar. God regeert Cyrus voert bevelen uit. God maakt
het wereldplan Cyrus mag een klein stukje er van ten
uitvoer leggen. God is Ontwerper en Bouwmeester van het
heelal Cyrus mag helpen bouwen aan de aardsche af-
deeling. Lees het begin van Jesaia 45 eens. Voelt ge het
ontroerend grootsche in dat begin: „Ik vat Cyrus' rechter
hand, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen".
Die gevaarlijke, sterke, onweerstaanbare koning loopt
aan de hand van God.
Welnu, in dat verband moet ge ook bezien waar het hier
om gaat„Ik maak den vrede en schep het kwaad". De
menschen zeggenCyrus. Cyrus breekt koninkrijken af en
bouwt andere opCyrus maakt oorlog en vredeCyrus
regeert de halve wereld.
De profeet zegtGod. „Ik zegt God zal de len
denen der koningen krachteloos maken. Ik zal de koperen
poorten der vestingen verbreken en de ijzeren grendelen in
stukken slaan. Ik zal Cyrus hunne schatten geven". En ook
dit: „Ik maak den vrede en schep het kwaad".
De souvereiniteit van God is onbeperkt en onbegrensd.
„In de Schrift zegt prof. Bavinck ergens wordt nooit
en nergens aan de macht Gods een grens gesteld. Hij is
de Heer, de Eigenaar, de Heerscher, die opperhoogheid
bezit. Hij is de Koning, die in eeuwigheid over alle dingen
regeert. Hij is de alleen Machtige. Hij is sterk van ver
mogen, schept hemel en aarde, handhaaft hunne ordinan
tiën, formeert regen en zonneschijn, licht en duisternis. Hij
heeft volstrekte macht over alle dingen. Niets is Hem te
wonderlijk. Alle dingen zijn Hem mogelijk. Hij doet al Zijn
welbehagen. En niemand kan Hem dagvaarden. Hij schept
den vrede en het kwaad.
God schept den vrede. Dat wisten we niet. Want voor
1914 wisten we niet wat oorlog is. De dichter van psalm 46,
die oorlogsrazernij had meegemaakt, wist daarom dat
niemand vrede kan scheppen dan God. „God —zegt hij
doet de oorlogen ophouden tot het einde der aarde, ver
breekt den boog, slaat de spies aan tweeën, verbrandt de
wagenen met vuur". Dat is de nadere omschrijving van de
waarheid God schept den vrede.
Wat die dichter al wist, gaan wij nu zoo langzamerhand
óók begrijpen. De oorlogvoerende volken begeeren vrede.
De neutralen snakken naar vrede. De paus vraagtsluit
alsjeblieft vrede. De socialisten roepen een congres voor
vrede samen. De kerken vermanen tot vrede. De christenen
smeeken om de komst van den vrede. Tel dat alles eens
tesainen. Toch een geweldige macht. Een schare die niemand
tellen kan. Wat hapert er toch? Wat ontbreekt nog?
Zeg het eens zoo: wie ontbreekt nog? Dan mist ge er
maar één. Niemand dan God. Maar is die Eéne niet alles?
Blijkt tegenover de geweldige macht, die vrede wil, niet
dat Eén machtige moet komen „om de lendenen der ko
ningen krachteloos te maken" Als Hij „de rechterhand
vat" van al die machten die vrede begeeren, dan is er vrede.
God schept den vrede.
En gelijk God den vrede schept, schept Hij ook het kwaad.
Die gedachte kunt ge overal in het Oude Testament, en
niet minder in het Nieuwe, terugvinden.
Bij Ainos vindt ge de bekende vraag„Zal de bazuin in
de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? Zal
er een kwaad in de stad zijn, dat de Heer niet doet?"
(Amos 36).
In Klaagliederen 3:38 lees ik: „Gaat niet uit den mond
des Allerhoogsten het kwade en het goede?"
Als Jobs beminnelijke wederhelft hem in zijn ellende den
raad geeft om liever God te vloeken en te sterven, dan
zoo voort te leven, is zijn koninklijk antwoord „zouden
wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet
ontvangen?"
En zoo kunt ge nog heel wat plaatsen vinden, waar in
een of anderen vorm gezegd wordt, dat óók „het kwade"
komt van God.
Wat beteekent dat? Hoe kan dat?
Den sleutel tot de verklaring hebt ge reeds, denk ik,
wanneer ge de aangehaalde woorden uit Amos, Klaagliederen,
Job en ook de onze uit Jesaia, eens nauwkeurig vergelijkt.
Want dan blijkt het volgende. Bij Amos is „het kwaad"
het onheil dat over een stad komt, waarvoor bazuin-signalen
reeds gewaarschuwd hadden.
In Klaagliederen staat „het kwade" tegenover de voor
rechten, de weldaden die God verleent.