FEUILLETON.
EEN PSALM ZIJ 'T EIND.
GOD IS GETROUW.
Ontspanningen op Zondag, die aan anderen de rust op
dien dag ontrooven, zijn të veroordeelen.
Bijbelsche verhalen in den Talmud.
Wanneer de klok van middernacht zal slaan,
Hef dan voor God een blijden lofpsalm aan!
Hij is met U zoolang gij hebt bestaan,
Ook weèr dit jaar, U zeeg'nend, meegegaan
Van dag tot dag heeft Hij u welgedaan.
En meen'ge bloem doen vallen op uw paan
Uw heil bewerkt, ook dan, wanneer uw waan
Van onheil sprak en van een distelbaan
Uw moed versterkt met de Evangelieblaan,
En zoo weer vreugd gewekt uit zucht en traan.
Als dan de klok van middernacht zal slaan,
Zoo hef voor God een blijden lofpsalm aan
Laurillard.
I Cor. 10: 13.
Hebt gij, mijn lezer, behoefte aan een bemoedigend woord
om er het nieuwe jaar mede in te gaan, de onbekende
toekomst tegemoet? Welnu, wat dunkt u dan van deze
verzekering van den Apostel Paulus „God is getrouw"
Ja, deze verkondiging, zoo bijzonder troostrijk voor Gods
kinderen, is geen Evangelie voor de goddeloozen. Want dat
God getrouw is, wil zeggen dat Hij zijn woord houdt. Niet
alleen zijn beloften. Ook zijn bedreigingen. God eert zijn
woord, zoowel zaligspreking als bestraffing. Hij kan zich-
zelven niet verloochenen.
Maar ik wil de verontrustende gedachte die er in de
hierboven geschreven verklaring ligt, nu niet nader ont
wikkelen. Mijne bedoeling met deze regelen is nu alleen
om u te wijzen op het geruststellende dat er, voor degenen
die den Heer liefhebben, is gelegen in de waarheid „God
is getrouw".
En dan begin ik met te zeggen, dat God trouwe
o o g e n heeft.
Daarom moeten wij ons de miskenning der menschen
niet al te zeer aantrekken. Wat hindert 't eigenlijk, of men
ons in een valsch en hatelijk daglicht poogt te plaatsen
of men allerlei dingen van ons vertelt die niet waar zijn
Tegenover alle lasterpraatjes kunnen wij ons eenvoudig
beroepen op Hem, die rechtvaardig oordeelt. Geen valsche
schijn bedriegt zijn oog. Hij kent ons hart en Hij weet wie
wij zij n
Gods trouwe vader-oogen zien alles van nabij. Al voelen
wij ons nóg zoo eenzaam en ellendig, verlaten zijn wij
nooit. In den nacht, als alles donker om ons is, blikt Hij
op ons neder. In dagen van moeite en strijd, verspreidt
Gods vriendelijk aangezicht vroolijkheid en licht, 't Is of
de zoete blikken des Vaders ons verkwikken voorwaar,
wij hebben 'l goed 1
O, let op de trouwe oogen van God 1
Soms blinken er tranen in. Als wij Hem bedroeven door
ons ongeloofals wij Hem wantrouwen door ons klein-
geloof. Maar altijd kunnen wij toch weer in Zijn oogen de
uitnoodiging lezen om terug te keeren de verzekering dat
wij niet mogen wanhopen of er wel vergeving is.
Zich omkeerende, zag de Heiland Petrus aan. En die
blik deed den ontrouwen dicipel weer tot zich-zelven komen.
Hoevelen hebben hun behoudt te danken juist aan dien
zelfden oogopslag des Heeren, die hen naar buiten deed
gaan om daar bitterlijk te weenen
Soms zien Gods oogen iemand goedkeurend aUn. Wij
waren in verlegenheid, niet wetende of we goed deden
met te spreken, en te gaan, waarheen we gingen, en te
beslissen, zooals wij besloten. Maar, omhoog ziende, ving
Hij onzen blik op in zijn trouwe oogen en alle twijfel was
voorbij
Soms zijn wij moedeloos. De hinderpalen, op onzen weg
geworpen de tegenwerking die wij ondervonden de moei
lijkheden waarin we werden gewikkeld de teleurstellingen
die elkaar opvolgden, drukten ons zoo neer. Maar, toen wij
dreigden neer te vallen toen onze veerkracht op 't punt
was van te breken, voelden wij eensklaps de aantrekkings
kracht Zijner oogen. En de gezonken moed werd verleven
digd de stervende kracht vernieuwd het bezwijkend ge
loof opgericht. God kan 'n mensch zoo vriendelijk en zoo
aanmoedigend aanzien, dat 't niet langer mogelijk is om
moedeloos te blijven.
Laat ons in de komende dagen, altijd en overal, letten
op t wenken van Gods oogen. Neen, niet gezien op het
geen achter is en niet op hetgeen rondom is en niet op
VII.
Abram. (Vervolg). Toen Abram vijftig jaar
oud geworden was, verliet hij het huis van zijn
leermeester Noach en keerde naar zijn vader
Terach terug. Daar zag hij de twaalf afgoden
die de eereplaats in het ouderlijk huis innamen,
en zijn ziel werd met toorn vervuld en hij
zwoer, zeggende: „Zoowaar als de Heere leeft,
indien deze beelden hier nog drie dagen blijven,
dan stelle God die mij schiep, mij als een
van die
En Abram zocht zijn vader op, toen deze in
het midden zijner officieren stond, en sprak tot
hem, zeggende: -Vader, zeg mij, bid ik u, waar
ik den God kan vinden die den hemel en de
aarde, u en mij en alle inwoners der wereld
geschapen heeft."
En Terach antwoordde: „Mijn zoon, de
schepper aller dingen is hier bij ons in dit huis."
Daarop zeide Abram „Toon hem mij, mijn
vader."
En Terach leidde Abram in een binnenkamer,
en hem de twaalf groote afgoden en de vele
kleinere die daaromheen waren, wijzende, zeide
hij: „Deze zijn de goden die de hemel, de aarde,
u en mij en alle inwoners der wereld geschapen
hebben
Daarop zocht Abram zijn moeder op en zeide
„Moeder, zie, mijn vader heeft mij de goden
getoond, die de aarde en al wat zij bevat, ge
schapen hebben; bereid mij nu, bid ik u, een
bokje als offerande, opdat de goden mijns vaders
daarvan mogen eten en het gunstig aannemen."
Abrams moeder deed gelijk haar zoon haar
gevraagd had, en Abram plaatste de spijze die
zij bereid had voor de afgoden, maar geen van
die strekte de hand uit om daarvan te nemen
En Abram spotte en zeide: „Misschien is
deze spijze hun niet naar den zin of misschien
is de hoeveelheid hun niet groot genoeg; ik
zal een grooter offer bereiden en trachten het
nog smakelijker te maken."
Den volgenden dag vroeg Abram zijn moeder
om twee bokjes zoo smakelijk mogelijk toe te
bereidenhij zette die den afgoden voor en
zag toe, maar de uitslag was dezelfde als den
vorigen dag.
Daarop riep Abram uit: „Wee over mijn
vader en over dit booze geslacht! wee over
hen die hun hart tot de ijdelheden wenden en
beelden aanbidden die niet zien noch hooren,
niet ruiken noch eten kunnen. Zij hebben een
mond, maar kunnen geen geluid voortbrengen
oogen hebben zij, maar kunnen niet zien ooren
hebben zij, maar hooren niet; handen, maar
tasten niet en voeten die niet kunnen wandelen.
Zinneloos als zij zijn degenen die ze gemaakt
hebben, zinneloos allen die op hen vertrouwen
en hen aanbidden."
En Abram greep een ijzeren werktuig en
verbrak daarmede al de afgoden behalve één
in welks handen hij het ijzer plaatste dat hij
gebruikt had.
Terach hoorde het leven en kwam ijlings
toegeloopen. Met ontsteltenis en verontwaardi
ging zag hij de gebroken beelden en het voedsel
dat Abram hun had voorgezet, en woedend
riep hij uit: Wat is dit, dat gij mijn goden
gedaan hebt
Maar Abram antwoordde: „Ik bracht hun
smakelijk voedsel en zie, allen grepen er gulzig
té gelijk naar, behalve de grootste afgod die,
ontevreden over hun gulzigheid, dit breekijzer
greep dat hij nog in de hand houdt en ze allen
verbrak."
„Uw woorden zijn leugenachtig", antwoordde
toornig Terach. „Hadden deze beelden dan den
levensadem, zoodat zij konden bewegen en zoo
handelen als gij gezegd hebt? Heb ik ze niet
zelf met deze mijn handen gemaakt? Hoe zou
dan het grootere de kleinere kunnen vernielen
„Waarom dient gij dan machtelooze, doode
goden?" antwoordde Abram, „goden die u niet
kunnen helpen en zelfs uw beden niet kunnen
hooren. Slecht is het van u en van uw vrienden
om houten en steenen beelden te dienen en
den Heere God te vergeten die den hemel en
de aarde en al wat daarin is heeft geschapen.
Gij brengt groote schuld over uwe zielen,
dezelfde schuld waarvoor uw voorvaderen met
de wateren van den zondvloed zijn gestraft.
O, mijn vader, laat dan af zulke goden te
dienen, opdat het kwaad niet over uw ziel
kome en over de zielen van uw geheele huis."
En het ijzer uit de handen van het eenig
overgebleven beeld nemende, verbrak hij ook
dat voor de oogen zijns vaders.
(Wordt vervolgd).
■M. F. v. L.