Voor eiken dag. Mededeelingen. Eén rustige Zondag weegt op tegen zes onrustige weekdagen. FEUILLETON. hoogst en eindeloos geluk voor dat goede, tot hetwelk al deze dingen zullen meewerken, indien geen dezer dingen u aan Zijne liefde doet twijfelen, uwe liefde voor Hem onvoorwaardelijk is. Waar dit antwoord niet wil opkomen, in het gemelijk gemoed waar men het schuwt, en vragen blijftwaar men het eigen zoo gaarne voor eens anders pak zou willen ruilen, en zoo in het geheel niet beseft of gevoelt waar het eigen pak toe dient waar in 't gemoed gedachten omgaan, waar men zich uitlaten kan of aanstellen alsof niet dan een roekeloos toeval, een hartloos noodlot, de wet der natuur of de loop der dingen het bereid had en opgelegd daar is men inderdaad ongelukkigoneindig ongelukkiger dan waar het zwaarste te dragen is gegeven. Want de kracht tot dragen ontbreekt er. En op die kracht komt het op aan Zij zullen haar in zich gevoelen, die in het hun toebedeelde pak hun eigen pak herkennen, het daarvoor aannemen, en hem die het oplegt niet verdenken, niets „ongerijmds toeschrijven" geen hardheid, geen willekeur, geen vergissing. Ook zal God, ■dien zij blijven liefhebben en vertrouwen, hun de kracht bewaren, vermeerderen, met hen over den weg gaan, hen ondersteunen, hen dragen met hun pak. Een tegenwicht van eigenaardige zegeningen zal hun het dragen gemakkelijk maken. Zij zullen er door geoefend en gevormd, zij zullen er sterk tegenin worden. En indien er oogenblikken van moedeloosheid over hen worden toege laten, ook deze zullen hun vrucht zetten en hun werk doen tot grondiger verootmoediging, inniger aansluiting, zacht moediger oordeel over anderen. (Overgenomen.) NICOLAAS BEETS. Zeven woorden van Forbes Robinson. Wanneer ik besef wat Gods genade in mijn leven gedaan heeft, nog doet en verder doen zal, kan ik aan niemand wanhopen. Ik ben vervuld met ontzag, verbazing, dankzeg ging, hoop. Die weinig liefheeft, krijgt weinig te doen; die iets meer liefheeft, krijgt iels meer te doen die volmaakt liefheeft, een werk waaraan geen eind en een arbeidsveld waaraan geen grens is. Niet, zooals wij gestadig denken, zijn de tegenwoordige dingen tijdelijk en de toekomende eeuwig. Neen, de tegen woordige dingen hebben een eeuwigen kant, n.l. den onzien- lijken kant. De mensch die het zienlijke niet veracht, doch door het zienlijke heen opstijgt tot het onzienlijke, heeft deel aan het eeuwige leven. Onzeééne levenstaak is deze: Gods eer, Gods koninkrijk te bevorderen. Men kan God nooit genoeg vertrouwen. Schoonheid, gratie, intellect, alles gaat voorbij, indien het zijn leven niet ontleent aan God, indien het niet leeft om van Hem te getuigen. Zandvoort. De extra collecte, op Oudejaarsavond voor de Kerk, ge houden, heeft f51,07 opgebracht waarbij een biljet van f 10,Kerkvoogden zeggen vriendelijk dank. Ds. en Mevrouw P. M. danken hartelijk voor de geluk- wenschen hun, bij den aanvang van het nieuwe jaar, toe gezonden. Voor hulp, door de wijkzuster verleend, is van Mevr. H. f2,— ontvangen. Attestatie is aangevraagd naar Egmond aan Zee door Teunis Visser. De catechisaties worden in de week, aanvangende 6 Jan., hervat. Het Bestuur der Kraamvrouwen-\ereeniging deelt mede dat, wegens den melk-nood, aan zieken niét meer kan worden verstrekt dan 1 Liter melk per dag. Op dezen regel worden geen uitzonderingengemaakt. De Kerstlijst heeft niét, zooals in den vorigen Zondags bode abusievelijk vermeld werd f 258,opgebracht maar f 358.—. Bijbelsche verhalen in den Talmud. VIII. Abram. (Vervolg). Toen Terach zag wat zijn zoon gedaan had, spoedde hij zich naar koning Nimrod en klaagde Abram aan, zeggende „Een zoon, die mij vijftig jaar geleden geboren werd, heeft zoo en zoo gedaanlaat hij, bid ik u, voor uw rechterstoel gebracht worden." Abram werd voor den koning gedaagd en deze zeide tot hem „Wat is dit dat gij aan de goden van uw vader gedaan hebt?" En Abram antwoordde den koning dezelfde woorden die hij tot zijn vader gesproken had. Maar Nimrod zeide„Die groote god had geen kracht of macht om de oude goden te verbreken". En daarop ging Abram voort, zeggende: „Waarom dient gij hem dan? Waarom dwingt gij uw onderdanen uw ijdele wegen na te volgen? Dien liever den Heer des hemels en der aarde, die macht heeft over alle dingen die macht heeft te dooden en macht om in het leven te behouden. Wee u, gij man met een dwaas hart. Bekeer u van uw goddeloozen weg, dien Hem in wiens hand uw leven is en het leven van uw volk, of sterf in schande, gij en allen die u volgen". Daarop beval de koning zijn dienaren om Abram te grijpen en hem in den kerker te werpen, en hij bleef tien dagen gevangen. Gedurende dat tijdsverloop riep Nimrod zijn raad te zamen en sprak zijn vorsten en bevel hebbers aldus aan„Gij hebt gehoord wat Abram, de zoon van Terach gedaan heeft. Hij heeft mij hoogst oneerbiedig, ja smadelijk be jegend en geen ontzag getoond voor mijn macht. Zie, hij is in de gevangenis; zegt mij nu welke straf op dezen man moet worden toegepast die tegenover mij zoo vermetel is opgetreden." De raadslieden antwoordden: „Hij, die oneer biedig tegenover den koning optreedt, moet aan de galg gehangen worden maar deze man heeft nog meer gedaan hij is schuldig aan heiligschennis, want hij heeft onze goden be- leedigd. Daarom moet hij levend verbrand worden. Indien het den koning behaagt, dat dan een oven nacht en dag heet gestookt worde en dat Abram daarin geworpen worde". Deze raad behaagde den koning en hij beval dat aldus geschieden zou. En toen de oven gloeiend heet gestookt was, verzamelden zich alle bevelhebbers en al het volk, beide, groot en klein, om te zien hoe de bevelen des konings zouden worden uitgevoerd. De vrouwen namen haar kinderen mede en klommen op de daken harer huizen en de man nen kwamen in grooten getale tezamen, maar niemand durfde den oven naderen om de groote en verterende hitte die hij uitstraalde. En het geschiedde, toen Abram uit de gevan genis werd geleid en de wijzen en toovenaars hem aanschouwden, dat zij luide uitriepen: „O koning, wij kennen dezen man Deze is niemand anders dan het kind bij wiens geboorte, vijftig jaar geleden, één groote ster vier andere sterren opslokte. Zijn vader heeft u bespot en voor den gek gehouden, daar hij een ander kind in zijn plaats u heeft gezonden, opdat gij dat dooden zoudt." Toen de koning deze woorden hoorde, werd hij zeer toornig en gebood dat Terach oogen- blikkelijk voor hem gebracht zou worden. En hij sprak tot hem: „Gij hebt gehoord wat deze wijzen en toovenaars hebben gesproken. Spreek, is dat waar?" En Terach, ziende den toorn des konings, antwoordde: Het is, gelijk die mannen gezegd hebben. Ik erbarmde mij over mijn kind en zond u den zoon van een mijner slaven in zijn plaats". „Wie raadde u dat aan Spreek de waarheid en gij zult niet sterven", zeide de koning. Terach was zeer verschrikt en antwoordde snel, niet recht wetende wat hij zeide en dan ook volkomen zonder grond: „Haran, mijn andere zoon, heeft mij dien raad gegeven." Haran nu, was een man zonder vaste geloofs overtuiging en onbeslist of de afgoden van zijn vader dan wel de God van Abram zijn vereering en aanbidding waardig was. Toen Abram in de gevangenis werd geworpen, zeide Haran in zijn hart: „Nu zal ik zien welke God de machtige is. Indien Abram overwint, zal ik zijn geloof navolgen, en indien hij omkomt, zal ik den weg volgen dien de koning mij aanwijst." Toen Terach alduszijn zoon had beschuldigd, antwoordde Nimrod: „Dan moet Haran met Abram lijden en uw beide zoons moeten in den vurigen oven geworpen worden." (Wordt vervolgd). M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1918 | | pagina 2