maar toch vrijmoedig, als wij ons wel bewust zijn, dat g geen onwaarachtige, geen onheilige motieven ons drijven Wat zijn uw gedachten hierover? Antwoord. Over het al of niet geoorloofde van de „nood-leugen", ook wel „leugentje om bestwil" genoemd, is, in den loop der tijden, door moralisten zeer verschillend gedacht. Op het voetspoor van Plato en de Stoa waren vele leeraars in de oude Christelijke Kerk onbeslist in hun oordeel (Clemens Alexandrinus, Origenes, Alhanasius, Chrysostomus, Hieronymus). Augustinus was, evenals Justinus Martyr, Tertullianus, Lactantius en Basilius, van gevoelen dat de nood-leugen ongeoorloofd is. En hierin is hij gevolgd door Bernhard, Thomas Aquinas en anderen. De Scholastieken onderscheidden: de verderfelijke leugen, de ambtelijke leugen en de schertsende leugen. Calvijn verwierp de nood-leugen onvoorwaardelijk, terwijl Luther haar min of meer billijkte. De Jezuïeten evenwel vonden een rechtvaardige oorzaak voor de leugen, zoodat de nood-leugen door hen niet alleen als geoorloofd werd beschouwd, maar ook als nuttig, in bepaalde gevallen. Als het resultaat maar goed is, is de leugen loflijk (Campanella). Rationalisten als Grotius, Rousseau en Jacobi, hadden geen bezwaar tegen, de nood leugen. Onvast was ook Schleiermacher, die de nood-leugen onvermijdelijk achtte onder zekere omstandigheden. Marheineke en Martensen verdedigden haar met beroep op de liefde, die hooger dan de waarheid staat. Rothe verwierp de nood-leugen als middel om zichzelf uit den nood te redden, doch liet haar toe wanneer het anderer belangen gold, een zienswijze die de nood-leugen niet alleen feitelijk rechtvaardigt, maar tot plicht stelt. Kant en Fichte waren veel positiever. De laatste zag lafheid in het gebrui ken van de nood-leugen en beiden wilden van geen leugen uit liefde weten. Prof. P. D. Chantepie de la Saussaye hinkt op twee gedachten. Hij erkent dat er „botsing van plichten" moge lijk is, waarbij de mensch aarzelt tusschen twee handel wijzen, die hij beide als plicht gevoelt. De verschillende kringen, waartoe wij behooren, stellen soms tegenstrijdige eischen. Daarbij zijn de toestanden in de maatschappij zoo scheef getrokken. En niet alleen is de wereld verkeerd, maar wij zelf zijn ook vergroeid, ons eigen zondig verleden, onze levensplooi, onze positie maken het onmogelijk vol komen waar te zijn we zouden er niet slechts ons zelf, maar ook anderen door deren. Deze Hoogleeraar komt tot de conclusie dat de zaak alweer geen algemeene oplossing toelaat. Maar dat hij toch sterker neigt tot de meening om de nood-leugen niet beslist te verwerpen, blijkt wel duidelijk hieruit dat hij zelfs van „sublieme" leugens spreekt. (Het Christelijk Leven, le Deel, blz. 276). Wie zich vóór 't goed recht van de nood-leugen ver klaren, beroepen zich gaarne op allerlei voorbeelden uit het O.V. Abram liet Sara voor zijn zuster doorgaan; Sara, door den Engel gevraagd naar de reden van haar lachen, ontkende haar lachen de Egyptische vrouwen redden door een nood-leugen het leven de Israëlitische kinderen Rachab heeft de verspieders door een leugen bevrijd Samuël trok onder een voor-wendsel naar Bethlehem otn David te zalven David gaf zich bij Achimelech uit voor Saul's gezant; Elisa doet 't voorkomen of hij de Syriërs ten gids wil verstrekken en hij lokt zoo Israel's vijanden in den val. Enz. enz. Anderen leggen er vooral den nadruk op dat de nood leugen bij bepaalde ziekte-omstandigheden onmisbaar is. Kinderen kan men toch niet alles zeggen, dronken menschen evenmin en krankzinnigen allerminst! En moét men niet, in sommige gevallen, tegen zieken een „leugentje om bestwil" gebruiken Staan we tegenover hen niet voor de keuze om öf wreed en ruw te zijn öf onwaarheid te spreken Wat mij betreft, ik schaar me aan de zijde van hen die de noodleugen onvoorwaardelijk veroordeelen. Let welik zeg niet dat ik nooit „om bestwil" gelogen heb. Ik zeg ook niet dat de toepassing van den stelregel „de waarheid bovenalgemakkelijk is. Maar, terwijl ik niemand wil veroordeelen die met mij op dit punt van gevoelen ver schilt, zeg ik toch nood-leugen is leugen en geen nood der omstandigheden en geen noodzakelijkheid van het ge bruik en geen goede bedoeling kunnen de leugen recht vaardigen. ik denk nu niet alleen aan de af te keuren behendigheid om er zich met een leugentje uit te draaien, want dat wordt met „nood-leugen" niet bedoeld. Ik denk nu alleen aan gevallen waarin het werkelijk gaat om het „belang" van '11 ander, van iemand dien we, uit liefde, zorg en verdriet of drift of iets dergelijks willen besparen. Dus aan gevallen waarin men de r.ood-leugen eenvoudig plicht der barmhar tigheid acht. En dan herhaal ikde nood-leugen is en blijft leugen en alszoodanig moeten wij niets met haar te maken willen hebben. Stelen uit nood mag iemand minder schuldig- maken dan diefstal, waarbij het motief van anderen aard is, toch is ook stelen uit nood diefstal. Of ik dan goedkeur dat men, uit waarheids-liefdé, altijd alles en tegen ieder zegt? Geenszins! Is het niet goed te zwijgen, waar spreken eisch is, evenmin mag men spreken waar zwijgen plicht is. Er zijn gevallen dat het zwijgen zelfs beslist noodzakelijk is. Zeker zullen wij ernstig reke ning moeten houden met de personen met wie we in aan raking komen, opdat wij, ook in de moeilijkste gevallen, ons laten besturen door liefde, wijsheid en takt, zoodat wij hen geen kwaad doen én onszèlf geen kwaad doen, wat we wél doen als we niet waar zijn. Iemand vroeg eens aan Fichte: „ik zit bij een doodzieke moeder, die mij vraagt naar haar eveneens krank kind moet ik nu maar zeggen dat het kind zooeven gestorven is; moet ik niet met de moeder en de mogelijke uitwerking rekenen Fichte antwoordde„de waarheid boven den dood van de moeder". Ik beaam deze uitspraak, als we haar maar niet zóó opvatten, dat „de waarheid" hier het zelfde is als een plompe, grove manier om de moeder met 't droeve feit in kennis te stellen. En als die moeder dan eens, ondanks alle voorzichtigheid, bij 't haar bekend maken van de waarheid in acht genomen, krankzinnig werd of van schrik stierf? Ik geloof dat zulke bijzondere gevallen, waarmee men, bij de behandeling van dit vraagstuk, altijd weer komt aandragen om daarover te speculeeren, in de praktijk maar zelden voorkomen. In ieder geval zijn er ook voorbeelden te geven van gevallen waarin de waarheid minder schadelijk werkt dan de leugen. Vele patiënten zijn rustiger, wanneer zij met het onvermij delijke geval op de hoogte zijn, dan wanneer zij met allerlei praatjes en beloften in onzekerheid en in spanning gehouden worden. Maar om nu op Fichte's antwoord terug te komen, ik ben van gevoelen dat ik, alle voorzorgsmaat regelen zorgvuldig in acht genomen hebbende, voor de gevolgen niet verder aansprakelijk ben. De nood-leugen is veel gemakkelijker, maar ze is veelal niets anders dan een uitvlucht der verlegenheid. Kan ik die moeder de werke lijkheid niet verzwijgen, moét ik spreken, dan zal ik haar alles zeggen. Zoo omzichtig mogelijk, zoo taktvol mogelijk. En doen zich dan tóch schrikkelijke gevolgen bij haar voor, ik zal mijn lot beklagen dat ik 't was die haar de waarheid moest zeggen. Ik zal mijzelf ook beschuldigen dat ik mijn plicht niet beter en teederder heb gedaan. Maar ik zal óók in heilig fatalisme zeggen „het heeft zoo móeten zijn In herinner hier aan Abraham die met Izaak uitgaat om hem te offeren. Op den derden dag vraagt de zoon zijn vaderhier is het hout en het vuur en het mes, maar waar is het lam, dat geofferd moet worden Hoe hebben we dat kunnen vergeten En wat antwoordde Abraham? Nu moét hij toch een „noodleugen" gebruiken! Hij kan toch niét zeggen: „dat lam ben jij"? En dus heeft hij zooiets gezegd als: o, het lam is er al, dat heb ik al van te voren laten brengen of: „er grazen wel kudden boven op den bergdaar zullen we een lam van nemeit" öf„laten we God bidden dat Hij ons een lam achterna stuurt" Heeft Abraham zoo'n „leugentje om bestwil" gebruikt? Abraham gelooft in God. Hij gelooft dat God machtig was om zijn zoon ook uit de dooden op te wekken. En

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1918 | | pagina 4