De „Noodleugen'
FEUILLETON.
Wie 's Zondags koopt is een dief. Of is het stelen van iemands
geld wèl diefstal en het stelen van zijn rustdag niet?
De middelen die daartoe worden aangewend, zijn zooals
we die van Jezuieten kunnen verwachten.
Voor Roomsche lectuur wordt gezorgd. En, zooals in 't
geval van mijn oud-leerlinge, voor overbrenging der zieke
naar een zaal waar alléén Roomschen liggen. De Pater die
't meisje bezocht, was sluw genoeg om haar 'n stukje uit
de Evangelieën voor te lezen, zoodat ze de overtuiging
kreeg dat ook de Roomschen denzelfden Bijbel hebben als
wij en dien lezen. De bedrieger maakte haar voorts wijs
dat er eigenlijk niet veel verschil bestond tusschen de
Hervormde en de Roomsche leer en toen 't gesprek kwam
op het knielen voor en t bidden tot de beelden, kwam hij
natuurlijk met 't leugenachtig praatje voor den dag, dat er
van eenige aanbidding geen sprake kon zijn. Alleen van
vereering „zooals je naar 'n portret kijkt van je gestorven
moeder".
Daarbij werd niet onduidelijk te verstaan gegeven dat zij,
werd ze Roomsch, voor haar verder leven bezorgd zou
wezen. Bij ons gesprek bleek 't mij ook dat de Pater er
wel voor gezorgd heeft dat Rome's eigenlijke leerstellingen
en bedoelingen haar nog verborgen werden gehouden. Als
zij de „melk" kan verdragen, komt pas de „vaste spijs".
Ik vroeg haar: „Ben je naar de communie geweest?"
Ja, zei ze. „En wat beteekende die ouwel, dien je te eten
kreeg?". Ze antwoordde: „die stelt het gekruisigde lichaam
van Christus voor". Neen, zei ik, zoo heb ik het je geleerd.
Rome zegt dat de ouwel, eenmaal geconsacreerd, het lichaam
van Christus is. Je hebt dus n stukje van Christus' lichaam
gegeten. Geloof je dat waarlijk? Maar ze zei dat ze daarvan
niets geloofde, dat had de priester haar ook niet verteld.
Ik vroeg „geloof jij dat de priester machtiger is dan God
Ze schudde heftig van neen. Ik zei haar toen dat Rome
toch leert dat de priester dagelijks den Schepper der wereld
voortbrengt op het altaar. Maar ze protesteerde tegen die
voorstelling als dat waar was, zou de priester het haar wel
hebben verteld en ze had 't nooit van hem gehoord.
Den 2en Kerstdag is zij, 's nachts om half 3, in de
Maria-Stichting aangenomen.
En de Zandvoortsche Roomsche herder heeft in zijn kerk
hier voor den gepleegden diefstal van dat schaapje mijner
kudde een mis opgedragen.
Indien 'n protestant uit overtuiging tot Rome overgaat,
ik zal z n gevoelen eerbiedigen.
Maar in den regel geschiedt dit uit overwegingen van
utiliteit, waarvoor niemand respect kan hebben.
Als 'n Roomsche mij verklaarde Protestant te willen
worden om eenig voordeel voor hem in dien overgang ge
legen, ik zou volstandig weigeren zijn verzoek, om hem te
onderwijzen, in te willigen.
Het meisje, waarover ik sprak, heeft mij plechtig ver
zekerd Roomsch te zijn geworden ter wille van haar tijde
lijke toekomst.
Inderdaad, Rome mag zeggen dat ze geen leerstelling
heeft volgens welke 't doel de middelen heiligt. Maar in
de practijk handelt ze altijd overeenkomstig die theorie.
Geen middel is den Jezuieten te gemeen, als ze kans zien
n zieltje te winnen.
Protestanten! Weest gewaarschuwd.
De Maria-Stichting is, behalve ziekenverpleging, ook
Roomsche zendings-vereeniging.
Daaraan uw kinderen toevertrouwen, is hen blootstellen
aan de schadelijke beïnvloeding van het Jezuitisme.
P. M.
professor van Nes, Hoogleeraar te Leiden,
zond mij, in antwoord op mijn verzoek
om een artikel over dit onderwerp, het
hier volgende schrijven. P. M.
Amice,
Toen ik in 1887 wat is dat al lang geleden! inde
theologie promoveerde, had ik onder mijne stellingen ook
deze opgenomen „De noodleugen is nimmer geoorloofd".
Er is niet tegen geopponeerd, zoodat ik haar niet behoefde
te verdedigen, maar ik weet nog wel zoo ongeveer, wat ik
ter verdediging zou hebben gezegd, en ben bereid dat nu
te herhalen.
Iets anders is het, of ik er na meer dan 30 jaar nog zoo
over denk. Het is een algemeene ervaring, dat de „absoluut
heid" met de jaren verdwijnt ook Prof. Jonker s mooie
stukje getuigt er van de scherpe kantjes worden af
geslepen (slijten af misschien); er wordt meer rekening ge
houden met de omstandigheden het idealisme van de
theorie kan het niet uithouden tegen het realisme van de
practijk. Men noemt dit wijzer worden voor mij heeft dat
wijs een bitteren bijsmaak, ik ben geneigd het als een
verlies te beschouwen.
En dan nog iets. Gij haalt er nu professoren in. Ik zou
vroeger gezegd hebben dat is een middel om de zaak uit
Bijbelsche verhalen in den Talmud.
XIV.
Abraham (Vervolg). „En de Heere bezocht
Sara gelijk Hij gezegd had en zij baarde Abra
ham een zoon in zijn ouderdom".
Toen Isaak geboren was, maakte Abraham
een groot feest te zijner eer en noodigde daartoe
al de stamhoofden en mannen van geboorte en
rang die zijn naburen waren, zooals Abimelech
en zijn veldoversten. Terach, Abrahams vader
en zijn broeder kwamen ook uit Haran om in
de feestvreugde te deelen en Sem met zijn zoon
Heber waren eveneens tegenwoordig. Zij waren
allen zeer hartelijk in hun gelukwenschen en
Abrahams hart was vol van blijdschap.
Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar, was
dol op jacht en veldvermaken. Hij had zijn boog
en pijlen altijd bij zich en eens, toen Isaak
zoowat vijf jaar oud was, mikte Ismaël op het
kind, zeggende: „Nu ga ik je doodschieten
Sara was bij deze daad tegenwoordig en voor
het leven van haar kind vreezende, terwijl zij
tevens een afkeer had van den zoon harer dienst
maagd, beklaagde zij zich bitter bij Abraham
over de handelingen van dien jongen en drong
bij hem aan dat hij hem en zijn moeder uit
zijn tent zou verdrijven en elders heen zenden.
Gedurende eenigen tijd leefde Ismaël met
zijne moeder in de woestijn Paran, waar hij
naar hartelust kon jagendaarna reisden zij
naar Egypte, waar hij trouwde en hem vier
zonen en een dochter werden geboren. Spoedig
echter keerde hij naar zijn geliefd tehuis in de
wildernis terug, waar hij tenten oprichtte voor
zichzelf, zijn gezin en zijn volk. want God had
hem gezegend en hij was bezitter van talrijke
kudken.
Het geschiedde nu na vele jaren dat Abraham
aan de begeerte die hij reeds vele jaren ge
koesterd had om namelijk zijn zoon Ismaël te
bezoeken, toegaf. Hij deelde Sara zijn voor
nemen mede, besteeg een kameel en reed
alleen weg.
Hij bereikte de tent van Ismaël omtrent den
middag, doch vond zijn zoon niet thuis, daar
deze op de jacht was. Hij werd ruw door Is-
maëls vrouw ontvangen en bejegend, die hem
niet kende en hem het brood en het water
weigerde waarom hij gevraagd had. Daarom
sprak hij tot haar„wanneer uw echtgenoot
thuis komt, zeg dan tot hem, terwijl gij mijn
gelaat en gedaante beschrijft: „een oude man
uit het land der Filistijnen is gedurende uw
afwezigheid aan de deur onzer tent gekomen
en heeft deze boodschap voor u achtergelaten,
dat gij den spijker dien gij in uw tent geslagen
hebt, door een anderen, een beteren moet ver
vangen". Met deze woorden reed Abraham heen.
Toen Ismaël thuis kwam verhaalde zijn vrouw
hem wat er gebeurd was en bracht de woor
den van den vreemdeling over, terwijl zij zijn
gedaante beschreef. Daarop begreep Ismaël dat
zijn vader hem bezocht had en doorzijn vrouw
onwaardig was ontvangen. Om deze oorzaak
zond hij haar weg en huwde een meisje uit
het land Kanaan.
Drie jaren daarna bezocht Abraham zijn zoon
wederom, en weder was deze van huis toen
zijn vader kwam maar zijn vrouw was vrien
delijk en gastvrij en verzocht den vreemdeling,
dien zij niet kende, van zijn kemel af te stijgen
en zich met brood en vleesch te verkwikken,
dat zij hem voorzette. Daarom zeide hij tot
haar: „wanneer uw echtgenoot thuis komt,be
schrijf dan mijn gelaat en gedaante en zeg
de oude man uit het land der Filistijnen is
weder gekomen en heeft deze boodschap voor
u achtergelaten de spijker dien gij in uw tent
hebt geslagen is goedzie toe dat hij naar
waarde geschat en op prijs gesteld wordt".
Daarna zegende Abraham Ismaël en zijn huis
en ging heen.
Toen Ismaël thuis kwam, was hij zeer ver
heugd de boodschap van zijn vader te hooren
en hij dankte God dat hij zulk een goede en
waardige huisvrouw had. Eenigen tijd later
bezochten hij en zijn gezin Abraham en bleven
bij hem in het land der Filistijnen vele dagen.
(Wordt vervolgd.) M. F. v. L.