2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 17 Febr. 1918
Voor eiken dag.
Mededeelingen.
te maken, om het tot een beslissing te brengen. Nu geloof
ik het tegenover gestelde. Vroeger dacht ik, dat een pro
fessor iemand is die het weetnu geloof ik, dat het iemand
is die het niet meer weet. Hoe wij er ons ook tegen verzet
ten, de vloek van het relativisme drukt op ons allen, en als
wij eenmaal ex officio geroepen zijn om een zaak altijd
van twee kanten te beschouwen, gaat de durf er uit om
eenzijdig te zijn, en met de eenzijdigheid verdwijnt ook de
kracht.
Doch, na dit dubbele klaaglied, ter zake.
Ik zou alles willen herhalen, wat gij gezegd hebt, doch
dat behoeft niet, en daarom wijs ik slechts op een paar
dingen, die niet of ternauwernood genoemd zijn.
Dit is 10 het motief van den waarheidsplicht, zooals dat
heel duidelijk door Paulus wordt aangegeven in Ef. 4 25,
als behoorend bij den nieuwen mensch „Daarom legt af
de leugen en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn
zijn naaste, want wij zijn elkanders leden". De eenheid van
het lichaam mag niet verstoord worden alleen door de
gemeenschap, de samenwerking der onderscheidene leden
wordt zij gehandhaafd die gemeenschap is enkel door
waarheid in het onderling verkeer mogelijk. Mijn medelid
heeft dus recht op de waarheid moet, mag ik als medelid
beschouwen en behandelen, wie kennelijk de eenheid van
het lichaam verbreken wil en zijn doel door mijn waarheid
spreken zal kunnen bereiken, terwijl het hem door mijn
„noodleugen" zal ontgaan Dit is tevens het typisch geval,
dat zoo vaak gesteld wordteen booswicht, een dronken
man, een krankzinnige vraagt mij, welken weg hij moet
inslaan om een ander te vermoorden. Deze man
heeft geen recht op de waarheid, die hij enkel ten nadeele
van zijn medelid wil gebruiken. Is hij wel eens mijn naaste?
De Samaritaan vond in den gewonde zijn naastewas hij
het ook van de moordenaars? Is mijn naaste niet het slacht
offer dat ik moet redden van het dreigend gevaar Ik ver
hoed dus de misdaad door een verkeerden weg te wijzen
anders maak ik mijzelf tot medeplichtige. Weiger ik te
antwoorden, dan loop ik zelf gevaar slachtoffer te worden.
Wend ik onwetendheid voor, dan wijst een ander misschien
den goeden weg.
Het, zwakste argument, dat van het zelf gevaar loopen,
moeten wij natuurlijk dadelijk uitschakelen, al zal het in
de practijk misschien het sterkste blijken de liefde gebiedt
nooit onszelven te sparen, wel te verhinderen, dat een ander
het offer wordt. Op het laatste, het „misschien", kom ik
zoo dadelijk terug, maar voor dat „geen recht hebben op
de waarheid" voel ik heel veel. Wie de waarheid niet of
nog niet kan dragen, mag haar niet ontvangen zoo gaan
wij allen tegenover onmondigen, of sterker voorbeeld
tegenover krankzinnigen te werk een andere vraag is even
wel, of hij dan wel de onwaarheid mag krijgen, of ik hem
die onwaa-rheid geven mag. En dat kan ik niet doen, zonder
zelf onwaar te worden, wat mijn geweten mij verbiedt.
En nu 2°, en dat is voor mij de hoofdzaak Waar blijft
ons vertrouwen op God Op den God, die waarheid en liefde
tegelijk is? „Misschien" zal de kranke moeder, die de waar
heid omtrent haar zoon hoort, dit besterven, maar „misschien"
ook niet; zal ik enkel naar de redeneering van mijn ver
stand luisteren, enkel op den dokter afgaan, of zal ik ook
rekening houden met den levenden God Wie in dit ver
trouwen en wie inderdaad op God vertrouwt, kan geen
harteloos rigorist wezen, doch heeft leeren liefhebben wie
in dit vertrouwen de „Noodleugen" onvoorwaardelijk afkeurt,
gaat, dunkt mij, den rechten weg. Maar dan doet hij het
niet uit redeneering, dan doet hij het niet ter wille van eene
theorie, dan doet hij het als geestelijk mensch, die rekening
houdt met de dingen, die niet gezien worden.
Zoo zal ook dit vraagstuk niet op schoolsche wijze zijn
op te lossen is er geen oplossing, voor ieder geldend, bij
wijze van een formule te geven, moet ook hier geworsteld
worden om de waarheid te veroveren. Dan veroordeelen wij
de noodleugen geenszins uit wat Prof. Hoekstra zedelijke
letterknechterij heeft genoemd, maar uit geloof, en dat is
het eenig rechte beginsel. Met vr. gr.,
Leiden, 12 Febr. 1918. Uw H. M. VAN NES.
P. S. Wat moeten op verwant gebied de Roomsche geeste
lijken te worstelen hebben met het biechtgeheim Lees of
herlees eens in Rosegger's „Het eeuwige Licht" het roerende
fragment „Uit het Dagboek van een Katholiek Priester", dat
tot opschrift draagt „Het zegel Gods".
Het is niet alles goud, wat er blinkt. Spreekwoord.
Al wat goud is, blinkt niet. Nietzsche.
Alleen door te dienen kan de vrouw geraken tot de heer
schappij die haar toekomt. Goethe.
Velen zijn er trotsch op dat zij niet trotsch, en hoogmoedig
dat zij niet hoogmoedig zijn. Chrysostomus.
Nooit ben ik minder alleen, dan wanneer ik 't meest
alleen schijn te zijn. Armelle.
Een certificaat van goed gedrag, waarop iedereen zijn
naam zet, beschouw ik als een introductiebrief van den
duivel. Russel.
Wat de anderen hun juk noemen, dat noemen wij, Chris
tenen, ons kruis. Rothe.
Zandvoort.
De Rekening en Verantwoording van de Diakonie, over
het jaar 1917, ligt van a.s. Maandag af, gedurende 3 dagen,
des avonds van 7—8 uur ter visie bij den quaestor H. C.
Voet.
De aangifte voor de Doopsbediening op 3 Maart, moet
geschieden Maandag 25 Februari, 's avonds van 8—9 uur
bij den koster.
Maandverslag Wijkverpleging. Gedurende de maand Januari
werden van 1—3 maal daags 12 patiënten verpleegd, die
te zamen 361 keer hulp ontvingen. Negen hunner behoorden
tot de Ned. Herv. en 3 tot de R. C. Kerk. Een patiënte
werd naar Haarlem vervoerd, twee overleden patiënten wer
den afgelegd en in zes plotseling voorkomende gevallen
werd hulp verleend. In het geheel werden 28 kinderen ge
wogen.
Voor verleende hulp van de Wijkzuster werd van Mevrouw
L. f 10,— ontvangen en f 2,50 voor de Wijk van Mevr. A.
uit dankbaarheid voor 't gebruik van de kerktelefoon.
De attestaties zijn aangevraagd naar Amsterdam door
Arie Koper, Anton Koper en Lambertus Dirk Koper.
Door den Kerkeraad is adhaesie betuigd met het in den
vorigen Zondagsbode overgenomen „Adres" aan H. M. de
Koningen.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
Geboren
Elisabeth, dochter van C. Koper en K. Koper.
Antje, dochter van C. Koper en M. Keur.
Aagje, dochter van C. Koper en M. Keur.
Arie, zoon van D. van der Werff en A. Draijer.