FEUILLETON.
Voor eiken dag.)
Het aantal ruste-loozen is oneindig grooter dan het aantal
werke-loozen Daarom: Zondagsrust! Zondagsrust!
Welk een hemelsch vergezicht opent de tekst op de
toekomst
Maar ook welk een teekening en kleur verleent hij aan
het heden der kinderen Gods.
Dat heden is veelszins droevig. De wijn hunner vreugde
is „mindere" wijn dan die welken de wereld haar volge
lingen schenkt.
Maaralle lijden des tegenwoordigen tijds is niet te
waardeeren tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard
worden zal. Die zekerheid maakt onze zware beproeving
tot een „lichte verdrukking" en de lang-durige smart tot
eene die „zeer haast voorbijgaat". Wat is t leed dat hier
ons beidt, bij de vreugd der eeuwigheid Straks is de
vreemdelingschap vergeten en met de vreemdelingschap
alle bezwaren en gevaren daaraan verbonden, en wij, wij
zijn in 't Vaderland
Laat onze uitwendige mensch verdorven worden Als
maar de inwendige wordt vernieuwd van dag tot dag.
Terwijl de wereldsche mensch al ouder en ouder wordt,
wordt het kind Gods al jonger en jonger, tot op den jong-
sten dag, die, zooals 'n catechisantje zoo verrukkelijk mooi
zeide, daarom „jongste" dag heet, omdat we dan voor goed
jong zullen zijn.
Lest - best.
En als we nu nog eens denken aan al het goede, dat ons
toch waarlijk ook nü niet in Gods gemeenschap ontbreekt!
Soms is het eigenlijk niet om te gelooven dat dit toch
nog maar enkel de „mindere" wijn is. 't Kan, voor ons
gevoel, haast niet meerder en beter. Vergiffenis genoeg en
troost genoeg en genade genoeg. En toch dit alles is nog
niet meer dan „de eerstelingen", die we inzamelen. O,
wat zal dan de oogst wel zijn Wat zal, als de „mindere"
wijn reeds zóó goed is, dan wel de „goede" wijn zijn, die
voor t laatste is bewaard
Als het „mindere" al zoovéél is, hoeveel zal dan wel
het „meeste" zijn I Zal er geen reden zijn om, verlegen
van dankbaarheid, te stamelen het is tè veel, Heer, véél
tè véél De béste manier om daar eenig denkbeeld van te
krijgen is niet dezedat wij, hetgeen ons straks zal ge
schonken worden, nü vast trachten vóór te voelen, maar
veeleer deze dat wij pogen dóór te voelen, na te voelen
de heerlijkheid van Christus' gemeenschap, die ons nü
reeds geschonken is. En dan bedenken dat straks wat het
storelooze, het volledige dier gemeenschap hier nog in den
weg staat, daar zal voorbij zijn gegaan.
Zóó ga ik er iets van beseffen. En dat „iets" stemt mij
reeds zóó blijde
Hoe blijde zal ik dan wel zijn, als het iets tot alles zal
zijn geworden
'k Zal, in zalige verrukking aanbiddend neergeknield,
danken „de helft was mij niet aangezegd
Is het niet om van heimwee verteerd te worden naar de
ure dat wij, door de paarlen poorten zullen ingaan in
De Stad
Daar aanzittende aan het bruiloftsmaal des Lams, zullen
wij den drinkbeker der dankzegging opheffen en in heilige
verbazing uitroepen „God van verrassingen Gij hebt, in
uw grondelooze ontferming, de verzadiging van vreugde
inderdaad tot nu toe bewaard P. M.
Wisch uit het Evangelie, ik zeg niet het Kruis, maar de
Evangelische beteekenis van het Kruis weg, en gij maakt
achttien eeuwen ongerijmd en onmogelijk. Vinet.
Men moet God vreezen uit liefde en Hem niet willen
liefhebben uit vrees. Fr. de Sales.
Wie de stormkaap ontwijkt, ontdekt de nieuwe wereld
niet. Laurillard.
God schrijft alleen helden-namen op. Lamers.
God schrijft alleen stumpers-namen op. Prof. Jonker.
Hoe hooger uw bestemming ligt, des te dieperis de weg
die er heen leidt. Beck.
De lichtzinnigheid is de noodleugen van het leven. N. N.
Bijbelsche verhalen in den Talmud.
XV.
Abraham. (Vervolg). En het woord des
Heeren kwam tot Abraham, zeggendeNeem
nu uwen zoon, uwen eenige, dien gij liefhebt,
Isaak, en ga henen naar het land Moria en offer
hem aldaar tot een brandoffer, op een van de
bergen dien Ik u zeggen zal".
Toen dit bevel tot Abraham kwam, was zijn
geest zeer bedrukt en zijn hart was zwaar in
zijn binnenste; ook wist hij niet hoe hij Isaak
van zijn moeder moest verwijderen. Hij kon haar
natuurlijk zijn voornemen niet mededeelen en
de jongen was altijd bij haar. Eindelijk begaf
hij zich naar de tent van Sara en zich naast
haar nederzettende, zeide hij-Uw zoon bereikt
weldra den mannelijken leeftijd en hijheeftden
dienst des Hemels nog niet geleerd. Morgen wil
ik hem met Sem en Heber medenemen om de
wegen des Heeren te leeren".
En Sara antwoorddeGa mijn Heer, en doe
zooals gij gezegd hebt; maar neem den jongen
niet te ver mede en houd hem niet te lang van
mij verwijderd".
En Abraham zeide „Bid tot God om het geluk
van uw zoon, om mijn geluk en om het uwe*.
In dien nacht was Sara zeer ontroerd over de
aanstaande scheiding van Isaak; zij kon niet
slapen en toen haar echtgenoot en de jonge
lingen, die hem zouden vergezellen, des morgens
vroeg verschenen, teneinde de reis te beginnen,
klemde zij Isaak aan hare boezem en weende
bitterlijk.
„O mijt zoon, mijn zoon!' zoo snikte zij het
uit„hoe kan ik toestaan dat gij van mij henen-
gaat mijn eenig kind, mijn trots, mijn hoop 1"
Daarna wendde zij zich tot Abraham en zeide
„Waak zorgvuldig over den knaap, want hij is
jong en feeder; laat hem niet in de hitte des
daags reizen en zorg er voor dat hij zich niet
te veel vermoeit".
Zij kleedde Isaak in zijn fraaiste kleederen
en zij begeleidde hem met hare maagden totdat
Abraham haar verzocht weder huiswaarts te
keeren.
Abraham en Isaak reisden toen verder met
de beide jongelingen, namelijk Ismaël, den zoon
van Abraham en Eliëzer, zijn huisbezorger.
En terwijl zij reisden, zeide Ismaël tot Eliëzer
.Mijn vader is van voornemen zijn zoon Isaak
tot een brandoffer te offerennu zal ik dus zijn
erfgenaam zijn, want ben ik niet zijn eerstge
borene
Maar Eliëzer antwoordde: „Geenszins; uw
vader toch heeft u uitgedreven opdat gij zijn
bezittingen niet zoudt beërven; al zijn goed zal
aan mij, zijn trouwen dienstknecht, komen".
Terwijl zij voortgingen sprak Isaak tot zijn
vader, zeggende„Mijn vader, zie hier is het
vuur en het hout, maar waar is het lam voor
het offer
En Abraham antwoordde„Onze God heeft
u uitgekozen mijn zoon, u als een schepsel
zonder smet, als een aangenaam brandoffer in
plaats van het lam".
Toen zeide Isaak„Dankbaar buig ik mij voor
den wil van den levenden God".
.Mijn zoon", sprak Abraham wederom, -is er
soms een geheim kwaad in uw hart of hebt gij
de een of andere zonde op uw geweten, zeg
het mij dan vrij uit, verberg voor mij niets in
deze ontzaglijke ure".
Maar Isaak antwoordde: „Zoo waar als de
Heer leeft, mijn vader, ik weet van geen kwaad
en heb niets te belijden. Gezegend zij de Heer,
die mij dezen dag heeft uitverkoren".
Dit antwoord van zijn zoon was zeer welge
vallig aan het des vaders en zij gingen zwijgend
voort, totdat zij de plaats hadden bereikt, die
God had verkozen.
Toen bouwde Abraham den Heer een altaar
en zijn zoon reikte hem de steenen.aan en hielp
hem bij het werk.
Zij, die op God vertrouwen, worden steeds
gesterkt' en ofschoon hun oogen vol tranen
waren, waren nochtans hun harten vast, ver
trouwende op hun God.
Nadat het altaar gebou wd was, schikte Abraham
het hout daarop en bond toen zijn zoon Isaak
op het hout.
En Isaak sprak tot zijn vader „Mijn vader,
bind mij goed vast, opdat ik niet, door tegen
spartelen, het offer ontheiligewees sterk mijn
vader en maak het mes goed scherp. Zeg aan
mijn moeder dat haar vreugde is heengegaan
dat de zoon, dien zij op negentigjarigen leef
tijd droeg, aan de vlammen overgegeven werd.
Wanneer ik verteerd ben, neem dan van de asch
die overgebleven is en zeg tot Sara „dit is uw
Isaak, die aan God werd opgeofferd".
Toen Abraham deze woorden hoorde, weende
hij bitterlijk, maar Isaak ging met vaste stem
voort
Snel nu, vader, volbreng nu den wil van
God En hij strekte den nek om het mes te
ontmoeten dat zijn vader in de hand hield.
(Wordt vervolgd). M. F. v. L.
Hoe veel schooner is het antwoord van
Abraham in den Bijbel„God zal zichzelf een
lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon". Hoe
gevaarlijk het is de bijbelsche verhalen te gaan
uitbreiden enverwateren, ziet men in dit
voorbeeld Genesis 22 is niet te overtreffen in.
soberheid en schoonheid.