Voor eiken dag. Jezus moet in alles ons voorbeeld zijn. Dus ook in het geregeld - kerkg a a n op den Rustdag. (Lukas 4 vers 16b). FEUILLETON. persoontje. Tot voetwasschen van menschen, wier majesteit veel te groot was, om dat elkander te doen. Die daar rond gaat door de opperzaal is „van God uitgegaan' Die daar, als slaaf omgord, het water draagt en knielt, dien heeft „De Vader alle dingen in handen gegevenO, liefde vol groot heid O, grootheid vol beschaming Is wat Jezus hier doet, niet t verzinnebeelden van heel het doel van Zijn komen Is 't niet in één daad zeggen, waartoe Hij „van God is uitgegaan"? Hij breekt Satans oppermacht. Hij overwint „de wereld". Haar zonde verzoent Hij. Den zondaar maakt Hij kind van God. Den onreine heiligt Hij. Hoe Door te dienen. Ik geloof, dat allen in de Paaschzaal in hun geweten geraakt, en in hun ziel ontroerd waren, toen Jezus opstond, water in het bekken goot, en begon hunne voeten te was- schen. Zijn ootmoed, en hun hoogmoed Zijn liefde, en hun liefdeloosheid wat 'n gaping, wat 'n klove. En hun verder leven draagt de bewijzen, dat „het voorbeeld' dat Jezus hun gaf, niet aan hen is langs gegleden, 't Maakte hen „anders". Beter. Heiliger. Liefdevoller. En ons Ik vraag niet verder. Ik durf niet verder vragen in dezen tijd. Wie buigt zich om te dienen? Wie staat op om de minste te zijn Wie durft „de meeste" zijn door groot betoon van liefde Dat is Christus' weg. Dus de weg naar Golgotha. Dat is Christus' „voorbeeld". Dus en vul nu zelf in voor uzelve, of ge „volgen" wilt. Zalig wie het leert. BI. J. A. v. L. Is er overvloed van Christus-leven in uw bestaan en het mijne? Overvloed van vrede, in de gemeenschap met Hem, die vrede is en vrede geeft? Overvloed van zekerheid, zeker heid, die ons in staat stelt eiken eerlijken twijfel eerlijk te behandelen? Overvloed van kinderlijkheid; of wat zoo ongeveer op hetzelfde neerkomt van genialiteit om door alle verward gedrang heen intuïtief den rechten weg te vinden? Overvloed van waarheidsbewustzijn, waarop alle leugen afketst als een pijl op 't metalen schild? Overvloed van blijdschap, zóó dat wij er zelfs niet aan denken rechts en links om opfleurinkjes te gaan bedelen? Overvloed van ootmoed, die maakt dat het ons niet de minste moeite kost den ander uitnemender te achten dan ons zelf? Overvloed van kracht kracht om te zwijgen, terwijl alles ratelt en tot meeratelen noopt? Kracht om, ik zeg niet de zonde hijgend van ons weg te worstelen, maar om haar jubelend van ons weg te bliksemen? Kracht om, gelijk bij den doop over ons gebeden werd. vroolijk ons kruis achter Christus te dragen? Kracht om dood en graf triomf, zijn triomf en dus onzen triomf te vertellen? Christus-leven is geloofsbezit. De overvloed van dat leven is dus eveneens geloofsbezit. De logika van het geloof is zoo onmogelijk eenvoudig. Mijn smarten-beker is overvloeiende. D.w.z.: mijn genade beker is overvloeiende. D.w.z.: mijn zaligheids-beker is overvloeiende. Willen wij overvloed hebben, dan moeten we Christus hebben. Willen wij in den overvloed blijven, dan moeten we in Christus blijven. „Wie in mij blijft", zegt Jezus, „en ik in hem, die draagt veel vrucht". Telkens uit zijn volheid scheppen bevredigt niet. Mag althans niet bevredigen. Hij in ons en wij in Hem, naar de eenige manier waarop een mand met water kan gevuld worden: de mand in het water en zoo het water in de mand. Luther maakt in zijn vertaling van dat vers uit Ps. 84 „zij gaan van kracht tot kracht, een igelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion", een van die geniale fouten, waarvan hij 't geheim bezat: „zij behalen de eene over winning voor en de andere overwinning na, zoodat men wel zien moet, dat de rechte God in Sion is". Zulke over winningen behoeft men niet te adverteeren. Ze worden gezien. Door het geestesoog van wie zien wil en zien kan. Bijbelsche verhalen in den Talmud. XVI. Abraham. (Slot) „En Abraham ging en nam dien ram en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats". Abraham sprengde het bloed van den ram op het altaar, zeggende: „Moge dit bloed geacht worden als het bloed van mijn zoon, den Heer als een offer toegebracht!" En gedurende den geheelen offerdienst bad Abraham, zeggende: ..Moge dit aangenomen worden, als ware het het bloed van mijn zoon, den Heer als een offer toegebracht!" Terwijl Abraham en Isaak nog afwezig waren, kwam er een oude man bij de tent waar Sara zich bevond en zeide tot haar: „Weet gij, dat Abraham heden uw zoon Isaak den Heer ten brandoffer geofferd heeft? Ja, niettegenstaande zijn spartelen en schreeuwen, is uw zoon een slachtoffer geworden van het mes". Toen schreeuwde Sara een gansch bitteren schreeuw en zich op den grond werpende weende zij bitterlijk en zij riep: „Mij zoon, mijn zoon, och ware ik dezen dag voor u gestorven! Gij waart mijn leven, en al mijn liefde was voor u. Nu is mijn trots en mijn blijdschap in rouw veranderd, want het vuur heeft mijn vreugde verteerd En toch schep moed en wees getroost, mijn hart, want God draagt de levens van allen in de holte van zijn hand. Gezegend zijn zij, die Uwe geboden bewaren, want Gij zijt rechtvaardig en Uwe woorden zijn waarheid; daarom, o Heer, ofschoon mijn oogen bittere tranen weenen, is toch mijn hart verheugd". Daarna stond Sara op en reisde van Berseba naar Hebron en overal vroeg zij naar haar echt genoot en haar zoon, maar niemand kon haar zeggen waar zij waren. Nadat zij weder naar naar tent was terug gekeerd, ontmoette zij denzelfden ouden man die haar vroeger het doodsbericht van haar zoon had gebracht, en deze zeide: „Voorwaar, ik heb u iets verteld dat niet juist was, want Isaak, uw zoon leeft". Het hart van Sara was beter geschikt om smart dan vreugde te verdragen. Deze tijding en de ommekeer in haar gevoelens doodden haar. Zij stierf en werd tot hare volken vergaderd. En toen Abraham en Isaak wederkeerden en het doode lichaam van Sara aanschouwden, hieven zij hun stem op en weenden gansch zeer, en al hun dienstknechten en dienstmaagden vereenigden zich met hen in een rouwklage over de ontslapene. Abraham woonde vele jaren in Berseba bij Hebron. Daar plantte hij een bosch en bouwde er groote huizen, die hij altijd voor de armen en behoeftigen open hield. Zij die hongerig waren mochten vrij binnen komen en ontvingen zooveel voedsel als zij wenschten, en zij die behoeftig waren werden op milde wijze van alles voorzien. Wanneer dan een der aldus beweldadigden Abraham opzocht om hem te danken, zeide hij: „Gij moet uw dank aan God toebrengen Al wat wij ontvangen behoort den Eeuwige die alle dingen geschapen heeft. Door zijn goedheid worden wii gevoed en gekleed". De hongerigen te voeden, de naakten te kleeden, de ongelukkigen vriendelijk toe te spreken, ieder mensch rechtvaardig te behan delen en den Eeuwige steeds dankbaar te zijn, dat waren de artikelen der geloofsbelijdenis waarnaar Abraham zijn leven richtte Rebekka nu, de huisvrouw van Isaak, baarde hem twfielingen en zij noemde den oudsten Esau en den anderen Jakob. En Esau beminde het leven in het veld, terwijl Jakob te huis bleef en van zijn grootvader Abraham de wegen des Heeren leerde. Toen deze knapen ongeveer vijftien jaar oud waren, stierf Abraham in den ouderdom van honderd een en zeventig jaren. En toen de inwoners van Kanaan hoorden dat hij gestorven was, haastten zij zich met al de koningen en vorsten om de laatste eer aan zijn stoffelijk overschot te bewijzen, en al zijn nabestaanden die in Haran woonden kwamen ook tot de be grafenis. En Isaak en Ismaël zijn zonen begroeven hem in de spelonk van Machpela, en allen die hem kenden maakten een jaar rouw over hem. Weinige mannen als Abraham heeft de zon beschenen. Van zijn jeugd af diende hij zijn Schepper en wandelde in oprechtheid voor zijn aangezicht, en van zijn geboorte tot zijn dood was zijn God met hem. Hij sprak van Gods goedheid tot allen met wie hij in aanraking kwam, en opende zijn deur in ruime gast vrijheid voor armen, vermoeiden en allen die zijn huis voorbij trokken. Om de wille van Abraham zag God de volken der aarde vrien delijk aan en na zijn dood zegende Hij Isaak en maakte hem zeer voorspoedig. (Wordt vervolgd). M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1918 | | pagina 2