2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 31 Maart 1918
Uit de Gemeente.
begrijpen, dat er in de wereld nog meer te koop is dan
voetbal, hockey en wandelen. En dat het leven mannen
en vrouwen vraagt, die in blijdschap en moeite sterk zijn,
omdat ze God hebben gevonden, en in voorspoed en
tegenspoed den rechten weg weten, omdat ze in Jezus
kennen, „het Licht der wereld", die de Weg, de Waarheid
en het Leven is.
Wil jullie komen? Je zult er geen spijt hebben.
De Commissie van jongelieden-samenkomsten
Ds. J. A. VAN LEEUWEN.
G. DE GROOT.
A. E. BEEKMAN.
Mr. J. H. MONNIK.
H. G. VAN RIESSEN.
J. H. DE WILDE.
Zandvoort.
Aanneming en Bevestiging,
Donderdag 21 Maart had, 's avonds om 7 uur, de „Aanneming"
van Lidmaten plaats, in tegenwoordigheid van den Kerkeraad, Mej.
Gerlings, de Godsdienstleerares, en Mevrouw Posthumus Meyjes.
Het onderzoek naar de verkregen kennis nam ruim twee uren in
beslag, terwijl in de pauze versnaperingen werden rondgediend en
aan Mevrouw P. M. eene verrassing te beurt viel, in den vorm van
een smaakvollen bloemenmand, opgemaakt met een rose azalea en
lelietjes van dalen. Hendrik Dees, die dit geschenk overhandigde, zei
dat dit werd gegeven door de jongens, uit dank voor Mevrouw's
tegenwoordigheid bij hun catechisaties en haar orgelspel. Geen
wonder dat deze fijn gevoelde attentie dankbaar werd aanvaard.
Zoowel de gedachte als de uitvoering doet 't hart van de gevers en
de ontvangster eere aan.
Namens den kerkeraad sprak aan 't einde ouderling W. H. Drie
huizen de nieuwe leden toe. Hij memoreerde daarbij dat ouderling
J. Snijer dit anders altijd gewöon was te doen. Maar om zijn hoogen
leeftijd kon deze nu niet aanwezig zijn. Hartelijk en ernstig was
hetgeen de Heer Driehuizen zeide. Hij besloot zijn toespraak met
een schoon gedicht, waarin werd gezinspeeld op de lelietjes in den
bloemenmand. Lelie-rein moesten de nieuwe broeders en zusters
zichzelven bewaren.
Toen nam Cornelia Keesman, geb. Hoogendijk 't woord en sprak,
uit naam van de meisjes- en jongens-lidmaten, vriendelijke woorden
tot hun predikant bij de overhandiging van hun geschenk. Ook Mej.
Gerlings werd niet vergeten. Haar gaven de meisjes-leerlingen bloemen
en in een lijstje hun gezamenlijk portretten.
De feestelijke avond, die zoo goed begon en zoo blijde werd voort
gezet, werd, na een toespraak van den predikant, waarin hij er op
aandrong dat zijn leerlingen hem als hun vriend zouden blijven be
schouwen en behandelen, met 't zingen van een gemeenschappelijk
lied en dankzegging besloten.
De stralende lente-zonneschijn stemde de harten der feestvierende
menigte in 't Bedehuis dubbel feestelijk op Palmzondagmorgen. En
eerbiedig rezen allen op toen de nieuwe leden, achter den predikant
en gevolgd door den kerkeraad, de kerk binnenkwamen, hen ver
welkomend met het zingen van Psalm 134 vs. 2 en 3.
Na 't uitspreken van votum en zegen, werd Joh. 15 vs. 1—8 voor
gelezen en gebeden. Toen werd Gezang 220 vs. 1 en 5 aangeheven,
waarna de prediking werd gehouden, met II Petrus 3 vs. 18a tot
tekst: „Wast op in de genade en kennis van onzen Heer en Zalig
maker Jezus Christus".
Aan den eisch, in dit woord gesteld, ligt 'n veronderstelling ten
grondslag. Om te kunnen opwassen, moeten wij in het bezit zijn van
levende genade en levende kennis. Want groeien kan alleen wat leeft.
Daarom moeten wij 'n ernstig onderzoek instellen naar de genade
en de kennis die we zeggen deelachtig te zijn. Is zij levend? Bedriegen
wij ons zeiven niet? Het zou geen wonder zijn als er in dezen tijd,
waarin „het knoeit", ook erzatz-genade en surrogaat-kennis in over
vloed werd gevonden bij de christenen. Hoe komen we er achter,
waaraan weten we of we te doen hebben met vervalsching?
De tekst kan ons uitnemende diensten bewijzen: echte genade is
groeiende genade.
Wezenlijk geloof moét niet alleen toenemen. Het neemt toe Niet
in hoeveelheid, maar in hoedanigheid. Als de zaligheid ons niet nader
is gekomen dan toen we begonnen te gelooven, is er alle reden om
in het gehalte dier zaligheid niet veel vertrouwen te stellen.
Ook de christelijke hope groeit. De uitwendige mensch moge verdorven
worden, de inwendige wordt vernieuwd van dag tot dag. De levende
hope is leven-wekkend en leven-versterkend en leven-vernieuwend.
Zij is verzekerd en wordt gestadig meer verzekerd van het eeuwige
leven.
Met de liefde is 't niet anders. Als zij meer is dan 'n vrome
gewaarwording, 'n oppervlakkige aandoening, 'n bewogen stemming,
die voorbijgaan, wint zij gedurig aan innigheid en teederheid en
heerlijkheid
Wie God lief heeft, krijgt Hem altijd hartelijker lief. Oude liefde
roest niet alleen nooit, maar haar glans wordt met den tijd al dieper
en schooner.
Opwassen in genade. En in kennis-
Wanneer ken ik Christus? Ik ken Hem voor zoover ik Hem ervaar
in zijn reddende kracht
Maar is ook hier vergissing niet mogelijk? Kan het niet zijn dat
iemand zich inbeeldt dat hij ervaring van Christus bezit?
Ongetwijfeld, deze kans bestaat. Maar ook hier kan de tekst ons
tot zekerheid brengen.
Echte Christus-kennis is groeiende kennis. Waarachtige ervaring
is steeds rijker wordende ervaring.
Als men nu maar niet meent dat men tot de groeikracht van zijn
innerlijken mensch mag besluiten en dus tot zijn bezit van levende
genade en levende kennis, als men kan constateeren dat men toch
wel in 'n enkel opzicht ten goede is veranderd.
Want terwijl de omgehouwen boom nog wel op 'n enkel punt hier
en daar kan uitloopen, doet de uit de aarde opgroeiende boom niet
'n teer twijgje uitspruiten, maar forsche takken en 'n weelderig
bladerendak, waarin de vogelen des hemels nestelen.
Levende genade en levende kennis doet héél 't geestelijk leven
toenemen in frissche en overvloedige krachts-ontwikkeling. Het
gansche hart wordt er door gereinigd; geheiligd wordt de gehééle
mensch, èn naar ziel èn naar lichaam.
Meene echter niemand dat hij geen recht heeft om te zeggen dat
hij levende genade en levende kennis bezit, zoolang hij den groei
daarvan niet duidelijk kan waarnemen.
Wat zoo heel hard groeit, groeit licht uit zijn kracht en verdort
vaak even snel als 't is opgeschoten.
In ieder gevalde vrucht zet zich en rijpt zóó geleidelijk, dat 't
soms wel schijnt als was er in 't geheel geen vordering. Het beeld
Gods in ons is geen „instantané", maar een schilderstuk dat lang
zaam gereed komt.
Natuurlijk, als Christus ons niet naderbij is gekomen sedert, laat
ik zeggen tien jaren, dan is er alle oorzaak om ons deel hebben aan
Hem ernstig in twijfel te trekken. Maar anders: wezenlijke groei is
geen haastige groei en niet altijd zichtbaar, omdat er zooveel in 't
verborgene geschiedt eer 't tot openbaring kan komen.
Nieuwe ledenwij vertrouwen van u dat 't u aan de eerste be
ginselen der zaligmakende genade en kennis niet ontbreekt. Toch,
veel meer dan de éérste beginselen bezit gij nog niet. Stelt u dan
niet tevreden met hetgeen gij hebt. Vóór u ligt uw levenstaak: 't
verworvene steeds beter en steeds werkelijker tot uw persoonlijk
eigendom te maken. Zonder Christus kunt gij niets doen. Dus ook
niet opwassen. Enkel sterven en verderven. Indien gij opwassen wilt
in Hem die uw Hoofd is, staat dan op en betuigt zulks door uwe
openbare belijdenis.
Hier volgde de beantwoording der belijdenisvragen, door den
Voorganger bezegeld met de belofte van 1 Thess. 5 vs. 23 en 24,
terwijl de Gemeente haar gebed voor de nieuwe Broeders en Zusters
vertolkte met de woorden van Gezang 99 vs. 6.
Onder 't zingen van dit lied daalde de Predikant van den kansel
af en volgde de inzegening der nieuwe belijders.
Beurtelings traden zij toe en knielden zij neder, terwijl hun naam
werd uitgesproken en ieder een tekst meêkreeg als zijn levenswoord,
nadat telkens herhaald werd: „Ik zegen u in tot den dienst van den
eenig waarachtigen God en van Jezus Christus dien Hij gezonden
heeft".
Zoo verkreeg de plaatshebbende „Bevestiging" een zeer persoonlijk
karakter.
Vreemd eigenlijk, dat de bevestiging niet altijd zoo hoofd voor
hoofd geschiedt. Waarom wordt wel ieder kind afzonderlijk gedoopt
en krijgt iedere Avondmaalganger wel voor zich afzonderlijk het
brood en den beker als de hem persoonlijk rakende verzekering
„voor gegeven, voor vergoten, tot vergeving van üw zonden"
Terstond nadat de laatste lidmaat van den knielstoel op zijn plaats
was teruggekeerd, zong de Gemeente staande, belijdende haar geloof
aan de gemeenschap der heiligen, Gezang 238 vs. 4, waarop de
prediking werd voortgezet.
Opwassen in genade en in kennis.
Maar hoe is dit van ons te vergen Is 't niet God die den was
dom geeft?
Inderdaad, Hij doet het. En toch zegt Petrus, die ook wel wist dat
Hij 't doet, niét: „laat u door Hem opwassen", maar: .wast op!"
doet het zélf. Zooals de eisch ook niet is„laat u door God be-
keeren", maar: „bekeert u!" doet het zélf.
Hoe zit 't dan met die verhouding van Gods werkzaamheid en die
der menschen
De natuur verklaart ons dit.
De plant maakt de warmte, het licht en de lucht en het vocht
niet, die ze noodig heeft voor haar wasdom. Zij gaat ook niet uit
om deze levens-voorwaarden te zoeken. Zij doet niets anders en
heeft niets anders te doen dan lucht en licht en warmte en vocht op
te nemen en te verwerken.