Voor eiken dag. Mededeelingen. Om de glorie van den Zondag te kennen, moet men de weelde van dien' dag hebben gesmaakt. FEUILLETON. als het vuurde waarheid snijdt als een aan twee kanten geslepen zwaard. Als 't boetvaardigen, zwakken, bedroefden, kleinen be treft, zijn Jezus' handen als moeder-handen, die liefkoozen en dragen en helpen. Dan spreekt Hij woorden van liefde en vrede en troost en genade. Maar geldt het 'n aanrander van het Koninkrijk Gods, dan gaat Jezus hem onverbiddelijk te lijf. Vooral den vro men aanrander. En hij wondt dien met Zijn zwaard en Hij kastijdt hem zonder mededoogen en verslindt hem in Zijn verzengenden vuurgloed. Heerlijk, zóó'n Heiland te hebben Die Hem niet verstaan, worden bang voor Hem en gaan op de vlucht en verbergen zich en verloochenen Hem dién Jezus, die den geesel zwaait en 'n molensteen bindt om den nek van een tot den dood door verdrinking ver oordeelde, Hem ken ik niet Maar die Hem kennen, voelen zich juist bijzonder aan getrokken tot Zijn geweldige verschijning. Tot deze nemen zij blijde de toevlucht. Bij Hem schuilen zij weg. Hij is 'n Man om lief te hebben. Een ManOm écht lief te hebben en dus niét om met Hem te dweepen en sentimenteel voor Hem te knielen. Maar om Hem te be minnen met heilige, heldhaftige liefde, als den God-mensch, in Wien de teederheid der vrouw zich gehuwd heeft aan de kracht van den man. Zal Jezus inderdaad Jezus, d.i. Zaligmaker, kunnen zijn, dan mag Hem althans één ding niet ontbreken de kracht. Kracht om op te richten én om neder te werpen. Om aan te trekken én af te stooten om levend te maken én te dooden om te redden én te verderven om te zegenen én te vloeken. Moedige Heiland Uw onverschrokkenheid is U te staan gekomen op het kruis En die U ook hierin trouw volgen, hebben geen ander lot te wachten. Ook in hun ooren zal de bloedkreet van het „volk Gods" weerklinken: „kruis hem! kruis hem!" Maar ze zijn gerust. Omdat üw goedkeuring alles waard is. Wie te raden gaat met 't oordeel der „vromen", zinkt onder 't wicht van dien molensteen weg in de diepte der zee hellevaart Wie heilig durft, ook de „geloovigen" aandurft, hij vaart, op Uw vleugelen o Heer! gedragen, opwaarts, U te gemoet in de lucht hemelvaart P. M. De wetenschap is met het water te vergelijken. Zóoals het water naar beneden stroomt en de hooge plaatsen voorbij gaat, zoo kan de wetenschap enkel bij bescheiden menschen gedijen. De sterren des hemels weenen mede met den mensch die des nachts weent, en naar Boven ziet. Uw dienstbode moet het goed bij u hebben ja, gij zult haar in eten en drinken en wonen met u zeiven gelijk stellen. Het past niet dat gij tarwebrood eet en zij rogge brood, dat gij ouden wijn en zij nieuwen wijn drinkt, dat gij op dons slaapt en zij op stroo. Ween niet te midden der lachenden en lach niet te midden der weenenden; waak niet bij de slapenden en slaap niet bij de wakenden; sta niet onder de zittenden en zit niet onder de staanden. De leeuw brult niet bij een hoop stroo, maar bij een hoop vleesch. Bij leerlingen openbaren zich vier verschillende eigen schappen gemakkelijk begrijpen en gemakkelijk vergeten moeilijk begrijpen en moeilijk vergeten moeilijk begrijpen en gemakkelijk vergetengemakkelijk begrijpen en moeilijk vergeten. De zon zal wel schijnen, zonder dat gij de moeite neemt haar te hulp te komen. (Uit den Talmud). Zandvoort. Dinsdag 23 April heeft, v.m. ll'/s uur, de Huwelijks inzegening plaats van Frans G. Koppelman en Hanny S. W. Zwager. IVÏlt attestatie is ingekomen uit Amsterdam: Martina Adriana Meijer. Rijst!Dezer dagen was ik bij 'n moeder wier kindje dringend behoefte had aan rijste-water. Maar ze kon 't niet geven en, omdat 't geval niet ernstig genoeg was, kon ze ook geen rijst van de distributie krijgen. Dit geval, en er zijn er natuurlijk ook in Zandvoort Een prediking, die gezien wordt. 1. Zeg mij eens, Leendert, hoe was toch de ge schiedenis uwer bekeering? De oude visscher deed zijn best, om zijn ouden, gekromden rug wat op te richten, en liet zijn nog heldere oogen op den predikant rusten, maar zeide niets. Het was alsof zijn oogen den leeraar in 't geheel niet zagen, maar heenstaarden naar iets onbekends in de verte. Er lag als een glans van blijde herinnering op het grove, ruwe gelaat. Het is zeker lang geleden? vroeg de predikant, die scheen te bemerken wat er in het hart van den oude omging. Ja, lang, zeer lang. ongeveer dertig jaar, luidde het antwoord. En hoe is 't gegaan? Op wonderbare wijze het kwam door een predikatie. Dat was dan toch heel gewoon; dooreen preek k imt een mensch meer tot bekeering. Neen dominé! dit was iets heel ongewoons. Waar hoordet gij die preek? Ik hoorde ze niet. ik zag ze. Ja ik zag ze dag aan dag, ik leefde samen met de preek. Gehoord had ik al veel. maar het hooren maakte geen indruk op me. De preêken waarmee men leeft, dominé! dat zijn de beste. Wat was dat dan toch voor een preek? Die preek dominé? Dat was mijn nu reeds lang overleden vrouw. Gij spreekt in raadselen. Leendert! Men kan toch niet leven met iemand die gestorven is. O ja, dominé! dat kan wel, God kan het zoo maken. Vertel mij dat dan eens nader. O, het is spoedig verteld. Maartje en ik waren zoo eenigszins van hetzelfde temperament. We waren beiden nog al gauw uit ons humeur, en zeiden dan licht een woordje te veel. Toen kwam mijn vrouw tot bekeering, ten minste dat zei ze, maar ik moet u zeggen, dat ik er weinig van bespeurde Misschien in het eerst wel wat maar het duurde niet lang, of alles werd weer zooals het vroeger geweest was. Zij bleef wel naar de vergaderingen gaan, las en bad in huis, vermaande mij, dat ik mij toch ook zou bekeeren, ja soms schreide ze, dat ik zoo verstokt bleef maar dat was ook alles Waar ze vooral op drukte was, dat ik mij van mijn goddeloos leven moest bekeeren. Ik bemerkte echter wel, dat zij ook niet veranderd was, want als wij woorden met elkander hadden, dan ging haar mond nog net als vroeger. Ja. het kon soms erg spannen tusschen ons beiden, Want ik hield ook niet van toegeven. Eigenlijk was ik nog lastiger dan vroeger, want kijk. dominé! ik kon die gemaakte vroom heid van haar niet uitstaan. Het waren meest woorden en als 't gedaan was overvloedig tranen, dat verzeker ik u, maar ook die maakten niet den minsten indruk op me. Zult gij u dan nooit bekeeren, Leen? vroeg zij mij op zekeren dag, nadat zij uit de vergadering was gekomen. Waartoe mij bekeeren? -- vroeg ik bot- Tot een nieuw leven Hebt gij dat nieuwe leven? Ja, dat meen ik toch, al is het in alle zwakheid. Nu. dan wil ik geen nieuw leven, ik vind het oude leven even goed als jullie nieuwe leven. Gij moet niet op ons zien, Leen! wij zijn maar zwakke schepselen en zullen dat altijd blijven, maar gij moet op God zien. God kan ik niet zien, maar jullie vromen kan ik zien, en ik houd niet van zoo'n Christendom. M. F. v. L. (Slot volgt). (Uit het Christel. Volksblad). I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1918 | | pagina 2