b. ieder, die, wanneer de hooikeurders of liooipeilers bevonden
hebben dat het onder zijn beheer staand hooi gevaar voor brand
oplevert, niet voldoet aan de bevelen, die de Burgemeester hem,
tot afwering van het dreigend brandgevaar, mocht geven.
Art. 62. Met boete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft
iedere eigenaar van een in de nabijheid van een vaart of ander
water gelegen, door hem gebruikte, woning of iedere beheerder,
gebruiker of bewoner van een gebouw, gelegen aan of bij een vaart
of sloot, die bij besloten water nalaat om binnen 24 uren, na aan
zegging van een politiebeambte of van den Commandant der brand
weer, een of meer openingen in het ijs te maken of te doen maken
ter plaatse door genoemde beambten aan te wijzen en ter grootte
van minste 1 M.2 en die nalaat om, zoolang de vorst aanhoudt,
die openingen dagelijks open te houden en het ijs aan de zijden
dier openingen op te zetten of neer te leggen.
Hoofdstuk VIII. Andere bepalingen.
Art. 63. Onverminderd het bepaalde bij de Wet van 25 Mei
1880 Staatsblad No. 80) en bij art. 21 der Jachtwet, zooals dat is
gewijzigd bij de Wet van 13 Juli 1896 Staatsblad No 105), wordt
met boete van ten hoogste tien gulden gestraft ieder, die op eens
anders grond of in daarop staande heggen, boomen of houtgewas
of op openbare straten, wegen of voetpaden, of in openbare plant
soenen of op gemeente-begraafplaatsen of in het algemeen op voor
openbaren dienst bestemde gronden:
a. vogels vangt of doodt;
b. vogelnesten uithaalt of beschadigt;
c. klepkooien, lokvogels, al dan niet in kooien, lijmgaarden, netten,
klemmen of dergelijke toestellen tot het vangen van vogels of
vogelaas plaatst;
d. zich met de onder e genoemde voorwerpen op dien grond bevindt;
zonder schriftelijke vergunning van den rechthebbende op den
grond en, voor zoover het openbare straten, wegen, voetpaden,
plantsoenen, gemeente-begraafplaatsen en andere voor den openbaren
dienst bestemde gronden betreft, zonder schriftelijke vergunning
van Burgemeester en Wethouders.
Deze strafbepaling is ook toepasselijk op ieder, die nalaat aan
den bevoegden ambtenaar op de eerste aanmaning aan te toonen,
dat de voorgeschreven vergunning hem is verleend.
De levende dieren worden op een daartoe geschikte plaats en
tijd vrijgelaten.
Art. 64. Met boete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft
ieder, die nalaat door het nemen der noodige voorzorgsmaatregelen
te voorkomen, dat honden, die onder zijn toezicht staan, in den
voor den nachtrust bestemden tijd rumoer of burengerucht verwekken-