- 113 -
en erkers, die niet verder dan 1 Meter uitsteken, mits, waar
do gebouwen onmiddellijk aan den openbaren weg grenzen of
hoogstens 1 Meter van de grens hiervan verwijderd zijn, die
balkons of erkers hooger zijn dan 3.50 Meter boven den be-
ganen grond; zij gelden evenmin voor kozijndorpels, plinten
banden en lijstwerk, niet meer dan 11 oM. buiten de rooilijn
uitspringende.
Art. 11. Achter elke woning moet over de volle breedte
daarvan opengelaten worden een open ruimte (plaats, tuin óf erf)
waarvan de diepte, gemeten va,n den achtergevel tot de grens
van het achterliggend terrein, minstens gelijk staat met de
hoogte van dien achtergevel, gemeten van den grond tot het
hoogste punt van dien achtergevel, met dien verstande, dat
de diepte van het overblijvend terrein minstens 8 Meter moet
bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd van het bepaalde
m het voorgaande lid ontheffing te verleenen, wanneer het
betreft de bebouwing van terreinen, waarvoor door den Raad
achtergevelrooilijnen zijn vastgesteld.
De achtergevelrooilijnen van eenzelfde bouwblok zullen op
geen punt minder dan 16 Meter van elkander verwijderd
mogen zijn.
mÜ* °F>en er^ za^van daaraangrenzende open erf door
middel van^ een minstens 1 Meter hooge schering, raster of
andere afsluiting moeten worden afgescheiden en afgescheiden
gehouden.
Art. 12. Wanneer tusschen twee gebouwen eenige ruimte
wordt opengelaten, moet de afstand minstens 1 Meter bedragen.
Afdeeling III.
Het hoogtepeil van den vloer der beneden-
woonvertrekken en der erven.
mjgelegen openbaren weg.
Art, 13. De bovenkant van den vloer der benedenwoonver
trekken mag met lager gelegen zijn dan 0.50 Meter boven den
aangrenzenden openbaren weg.
1 en aanzien van gebouwen, welke op een sterineeren af
stand dan acht Meter van de grens van een openbfren weg
worden gebouwd, kan door den Raad een lager hoogtepeil
voor den bovenkant van den vloer der benedenwoonvertrekken
worden toegestaan, doch nimmer lager dan 0.30 Meter boven
den aangrenzenden openbaren weg.
Apt 14 TT.on oinlr a ii
8