152 gende noodzakelijkheid, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, niet plaats, wanneer de onderwijzer of onderwij zeres, na met het voorgenomen onderzoek in kennis, te zijn gesteld, binnen 8 dagen door een geneeskundige onderzocht en de uitslag van het onderzoek aan den schoolarts is medegedeeld. Hij is verplicht, voor zoover zijn ambtseed hem dit niet be let, zijne bevindingen aan Burgemeester en Wethouders mede te deelen'. Onverminderd hunne verplichting tot naleving van de be palingen dezer verordening, zijn de schoolartsen gehouden de voorschriften na te komen, welke hun, in verband met de hun opgedragen werkzaamheden, nader door Burgemeester en Wet houders mochten worden gegeven. Art. 17. üe schoolarts is gehouden voordrachten en cursus sen te houden over schoolhygiëne voor het onderwijzend per soneel, indien hem dit door Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen. Art. 18. De schoolartsen worden in den regel voor den tijd van drie jaren benoemd door den Raad, die van Burgemeester en Wethouders eene aanbeveling ontvangt, voor elke te ver vullen plaats. Zij treden op hetzelfde tijdstip af. Hij, die benoemd wordt ter vervulling van eene tusschentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd is, had moeten aftreden. De aftredenden zijn herbenoembaar. Benoembaar zijn alleen zij, die de bevoegdheid bezitten de geneeskunde in haren vollen omvang uit te oefenen. De schoolartsen worden door Burgemeester en Wethouders geschorst en door den Raad ontslagen. Art. 19. De schoolartsen oefenen hun dienst uit, ieder op de hem door Burgemeester en Wethouders aangewezen scholen. Zij zijn verplicht elkander bij ziekte en ontstentenis te ver vangen Art. 20. Ter bevordering van de juiste en eenvormige uit voering van hunne taak vergaderen de schoolartsen zoo dik wijls het hun wenschelijk voorkomt. Art. 21. De schoolartsen brengen jaarlijks vóór 1 Maart over het afgeloopen jaar elk een verslag uit aan den Raad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Adresboeken Bloemendaal | 1910 | | pagina 198