154
bracht in dienst zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere
scholen, waar het geldt het hoofd der school als zoodanig en
waar het geldt een onderwijzer tot bijstand van het hoofd der
school in die hoedanigheid en als hoofd eener school.
De diensten, bewezen volgens art. 33 der wet tot regeling
van het lager onderwijs en volgens het laatste lid van art. 22
der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad no. 103) komen niet
in aanmerking.
Art. 3. De verhooging der jaarwedde gaat in:
a. wegens diensttijd, met den eersten dag van het kwartaal,
volgende op dat, waarin een dienst van 4, 8, 12 en 16
jaren is volbracht.
b. wegens het bezit der akte van hoofdonderwijzer, voor on
derwijzers, die bij hunne benoeming niet in het bezit zijn
van de genoemde akte, met den eersten dag van het kwar
taal, volgende op dat, waarin bedoelde onderwijzers die
akte verkrijgen en voor onderwijzers, die aanwezig moeten
zijn in scholen met meer dan vier onderwijzers met den
dag, waarop zij als onderwijzer met verplichte hoofdakte
worden aangewezen;
o. wegens het bezit van een of meer akten van bekwaamheid
voor huis- en schoolonderwijs in één of meer der vakken,
vermeld in art. 2 onder l, m, n en p der wet tot regeling
van het lageronderwiis met den dag, waarop de onder
wijzers, met het geven van onderwijs, waarvoor de akte
vereischt is, door Burgemeester en Wethouders belast
worden
Art 4. Elk hoofd eener school geniet, behalve zijne jaar
wedde vrije woning, zoo mogelijk meteenen tuin of vergoeding
voor huishuur. Het bedrag voor deze huishuur wordt bij elk
voorkomend geval vastgesteld door den Baad, onder goedkeu
ring van Gedeputeerde Staten.
Art. 5. Elke der mannelijke onderwijzers, die het hoofd der
school bijstaan, geniet, indien hij gehuwd is of is geweest en
den leeftijd van acht en twintig jaren bereikt heeft, eene te
gemoetkoming in de huishuur ten bedrage van 200 gulden
per jaar.
Art. 6. Ingeval een onderwijzer wegens ongesteldheid ver
hinderd is zijne betrekking waar te nemen, wordt zijne jaar
wedde gedurende zes maanden geheel uitbetaald, daarna ge
durende zes maanden voor de helft ingehouden, terwijl bij
verdere verhindering voor ieder bepaald geval onder goed
keuring van Gedeputeerde Staten eene afzonderlijke regeling
zal worden getroffen.
Art. 7. Onderwijzers, die ter vervulling van hunnen militie
of landweerplicht onder de wapenen of in werkelijken dienst