- 175 -
Art. 2. Bij de heffing der rechten onder a van het vorige
artikel vermeld, zal gelet worden of de begraving geschiedt:
le. in een eigen giaf, dat is een zoodanig, waarvoor het recht
tot begraven voor onbepaalden tijd is toegekend;
2e- in een huurgraf, dat is zulk een, waarop het recht tot
begraven voor den tijd van tien jaren verkregen is;
3e- in een graf op het algemeene vak der begraafplaats.
Voorts zal, met inachtneming der hiervoren gemelde onder
scheidingen, de bepaling van het begraafrecht in dier voege
plaats hebben, dat voor overledenen beneden 3 jaren een vierde
en voor die van 3 tot beneden 15 jaren de helft zal worden
betaald van de som, welke voor hen die den leeftijd van 15
jaren en daarboven bereikt hebben, gevorderd wordt.
Art. 3. Met het oog op het voorgeschrevene bij art. 2 is
voor de begraving op de begraafplaats der gemeente verschuldigd.
in een in een op het alge-
eigen graf. huurgraf. meeue vak
voor net lijk van een persoon
van 15 jaren en daarboven 14,— f 12,10,
voor id. van 3 tot beneden 15 jaren 7,— 5,
voor id. van beneden 3 jaren 3,50 „3,— 2,50
Akt. 4. De lijken van onvermogende personen zullen, voor
zoover Diaconieën, armbesturen of andere instellingen daarvoor
niet zorgen, op kosten der Gemeente worden begraven, doch
zal ingeval van verschil wie onvermogend is, aan Burgemeester
en Wethouders de beslissing toekomen.
Art. 5. Voor het uitsluitend recht voor onbepaalden tijd
tot het begraven in eene bepaalde grafruimte wordt betaald
eene som van vijf en twintig gulden.
Eene grafruimte wordt gerekend op 2,10 M. lang, 90c.M.
breed en 2 M. diep.
Art. 6. Voor het uitsluitend recht voor den tijd van 10 jaren
om in eene bepaalde grafruimte als in het voorgaande artikel
is omschreven, te begraven, wordt betaald tien gulden, terwijl
aan dengene die dat recht verkreeg, de bevoegdheid wordt
toegekend om bij het einde van dien termijn, tegen voldoening
van dezelfde som, zich telken tiental jaren, opnieuw van gemeld
recht te verzekeren.
Art. 7. Voor het inschrijven en het overboeken van de
rechten, bedoeld in de artt. 5 en 6 in het daarvoor bestemde
en bij den opzichter der begraafplaats voorhanden register,
wordt betaald drie gulden.
Art. 8. Voor liet begraven op buitengewone uren, wordt
boven en behalve het recht in art. 3 genoemd, betaald drie
gulden