stallige predikantstractement geheel had aanbetaald. Maar de
zon der bevrijding daagde. Napoleon viel, Oranje keerde weder,
en de kerk kreeg van den eersten Willem de regeling, waar
onder zij nog heden staat. Eén ding werd nog voor onze gemeente
gewijzigd. Het was het recht der Approbatie van de Ambachts
heerlijkheid. Toen na de grondwet van 1848 Burgemeesters en
Wethouders van Haarlem dit recht nog vasthielden, werd hier
tegen door J. M. Gogel, ingezetene en lid der gemeente Bloemen-
daal, schriftelijk (dd. 6 Juli 1849) geprotesteerd. Bij de beroeping
van Ds. Steihfort (Mrt. 1853) werd van dit recht afstand gedaan.
Hebben wij u de houding die de kerk naar buiten tegenover
den Staat aannam geteekend, laat ons nu een blik naar binnen
slaan. Welke was de inwendige toestand der gemeente?
Dan merken wij allereerst op, dat zij zich niet rein bewaren
kon van die kleingeestigheid, die het dorpsleven in het algemeen
in vroeger dagen kenmerkte. Aaltje de predikant vindt het
wichtig genoeg om aan te teekenen komt niet in de kerk,
omdat zij die diakenen niet kan zien zitten in het bankjeAafje
blijft weg, omdat door de kerkmeesters haar stoel wat verzet is
een verkozen ouderling bedankt, omdat de diakenverkiezing niet
naar zijn zin is. Maar genoeg van dergelijke nietigheden.
De bezwaren van onzen tijd zijn ook door het voorgeslacht
ondervonden. Reeds in 1656 vinden wij de klacht, dat lidmaten
van Overveen en Vogelenzang elders communieeeren waarom
zij vermaand worden dit hier te doen.
Met grooter moeielijkheden had de kerkeraad te worstelen en
geen onderwerp, dat ons daarover beter kan inlichten dan de
k e r k e 1 ij k e tucht.
Onze vaderen konden zich geen kerk voorstellen zonder tucht,
die dan ook in hunne dagen onvermijdelijk was. De heerschende
kerk bracht door haar lidmaatschap tijdelijke voordeelen aan,
en waar men nog niet in die mate zich persoonlijk rekenschap
leerde geven, als in onzen op geestelijk gebied zoo fel bewogen
tijd, daar bleef men zich zoo lang mogelijk onder de leden der
kerk scharen, ook al hadden de geloofswaarheden aldaar ver
kondigd voor het eigen leven niet de minste beteekenis. Uit
welk zondig en goddeloos leven ook, men kwam ten Avondmaal,
zoolang de kerk dit niet had ontzegd.
De kerk moest er dus zorg voor dragen, dat dit sacrament
niet werd ontheiligd, meer nog dan heden, nu zij, voor wie de
tafel des Heeren geen waarde heeft, reeds zich zelf plegen uit
te sluiten.
Hoe zij dit deed, getuigen de eerste Acta van den kerkeraad.
Met kleingeestigheden hield zich de kerkeraad niet op. Meestal is 't
1) Avondmaal houden. Eed. Kerkb.