innemen; men komt liever in de sociëteit dan in het bedehuis
te zamen; het zedelijk leven gaat achteruit en, als het zout
smakeloos geworden is, waarmede zal gezouten worden? Daarom
bedroeven wij ons, als velen zoo lauw en flauw kunnen zijn
tegenover de kerk, en meer nog als anderen, op wie wij meen
den te mogen rekenen haar zoo gemakkelijk verlaten. Nous
maintiendrons, wij willen handhaven, als is 't dan ook, dat
onze kerk niet de beteekenis heeft van die eener stadsgemeente.
Zij is een deel dier Nederlandsche Hervormde Kerk, die wij
liefhebben, die tot zegen gesteld werd voor het geheele volk.
Hare geschiedenis leert ons om nooit te desespereeren en gaarne
stemmen wij in met het lied door B. ter Haar aan die kerk
gewijd
Vrees niet, geschokte kerk! Hoe fel de storm gaat loeien,
U buld'rend over 't hoofd, u dreigend met den val
Zoo lang uw levensbloed zal door onze aad'ren vloeien,
Blijft uwer kind'ren hart voor u in liefde groeien,
En staat ge in eiken noodstorm pal.
Gij zult niet ondergaan wat ook in puin moog' zinken!
Uw wort'len slaan te diep nog in der eeuwen rots;
Eens gaat de zon vol glans weer om uw daken blinken;
Dan zal voor grafgezang u 't lied des levens klinken
Uw toekomst bloeit nog, kerke Gods!