een handvest voor Kennemerland, waarbij de
rechtspraak opnieuw wordt geregeld. Deze was
tot dusver uitgeoefend volgens oude rechtsregels
en in 1275 als „jus Kenemariorum" aan het dorp
Akersloot teruggegeven. Er heeft eene vervanging
plaats van het oud-Friesche „azegenrecht" door
het „Frankische schepenrecht". (Zie 1303).
Diedryc van Brederode onderscheidt
zich herhaaldelijk als vlootvoogd in de tochten, die
graaf Flo ris V tegen het Sticht en Vlaanderen
onderneemt. (Zie 1296).
De Kennemer dorpen of ambachten worden
bestuurd door schout en schepenen. De eerste
wordt ook ,,'s graven rechter" genoemd en aan
gesteld door den graaf of door den edelman, die
het ambacht in leen heeft. (Zie 1322).
De naam „Blomendale" komt reeds voor onder
het ambacht Aelbrechtsberg. (Zie 1514).
Diedryc van Brederode en eenige andere
„ridders en knapen" beloven te Haarlem in te
zullen komen tot de komst van graaf Jan 1.
(Zie 1298).
Willem, bisschop van Utrecht, verzoekt den
West-Friezen om hulp tegen de Waterlanders en
Kennemerlanders.
Haarlem verkrijgt het recht, dat „die gemiene
liede", die onder den rook der stad buiten de
muren en grachten wonen „in haren poortrechte"
zullen mogen blijven. Hiermede is het begin eener
ontwikkeling, die de overheersching van het platte
land door de steden met zich zal brengen. Voor
Kennemerland eindigt daarmede feitelijk de oud-
Germaansche landelijke periode in zijne geschie
denis.
Diedryc van Brederode, door graaf
Jan verwezen zijnde op het Huis te Wateringen
2