Voord so hebben wij hem gegeven, ende geven hem
ende zijnen nakomelingen of degenen, die dese voorschr.
hebben, of bezitten, dat zij hun koeijen, paerden, scha
pen, ende varkens, ende andere beesten sullen laten gaen
in onsen Houte weyden sonder enig wederseggen van
ons of van onsen Houtvester die nu is, of namaels wesen
sal, sonder enigen pacht of duungelt daer of te geven,
ons, noch onse nakomelingen, durende tot ewigen dagen.
Gegeven in den Hage opten XIII dag in Aprille, in 't
jaer ons Heren MCCC drie entachtich. 13 Mei 1383."
Eenige eeuwen een rustoord voor de Graven van Hol
land, geraakte het slot langzamerhand in verval. On
danks gedaan onderzoek heeft men geen spoor ervan
meer kunnen ontdekken. Langen tijd heeft het als een
vergeten puinhoop te midden van het schoone bosch ge
legen tot omtrent het midden der 17e eeuw.
Toen werd het door Jacobus de Jong herbouwd en in
den staat gebracht, waarop wij het op heden in hoofd
zaak nog kennen. Omstreeks het midden der 18e eeuw
was het Huis in het bezit van Bartholomeus Andreoli.
In 't midden der vorige eeuw was het eigendom van jlrr.
Willem Philips Barnaart van Bergen, woonachtig te
Haarlem. Genoemde Jacobus de Jong liet ook een klei
nen, fraaien zeskanten toren aanbrengen. Verrukkelijk
schoon is het uitzicht, dat men vanaf de duinen achter
het bosch over de omgeving heeft. Met de daartoe be-
hoorende gronden heeft het een oppervlakte van 294
H.A. 19 vierk. roeden. Het eigenlijke bosch met de 2 hee
renhuizen is groot 80 bunder, heeft rechtlijnig gemeten
ongeveer 10 minuten gaans diepte en 7 minuten gaans
breedte. Het andere buiten, Klein Teylingerbosch, noemde
Van der Aa in 1848 aanzienlijker en fraaier gelegen. Het
heeft aan de noordzijde de fraaie waterpartijen met de noo-
dige bruggen en voortreffelijke aanplantingen van bloe
men en heesters en is met bosch- en andere partijen tot
aan het duin doorsneden. Moge dit stukje er toe bijdra
gen om den Bloemendalers, die den zuidkant hunner ge
meente niet kennen, belangstelling ook voor die prachtige
streek in te boezemen. G. J. B.
22