228 Nobels Jr. (J P), courantier en advert.-bur., Nassaul. 13rood. Nobels (K H), inr. smid, Nieuwe llaamstraat 18. Nobels (L F), firma gebr. Nobels, Spaamwouderstraat 36. Nobels (L P), firma gebr. Nobels, Koudenhorn 16. Nobels (gebr.), boekdrukkers, firma M. Ditenbosch Co uitgevers van „De Spaarne-bode" en van het „Adres boek van Haarlem", Spaarnwoudcrstraat 36. Noble (A le), kleermaker, Iiozenpriëelstraat 53. Noë, gcb. Peaux (mevr. wed A), Nieuwe Gracht 66. Noë (mej. Jok.), Barrevoetestraat 4a. Noë (P), mr. timmerman, Frankestraat 39rood. Noë (W), lettergieter, Oranjestraat 16. Noël (E von), jur. doet., Donkere Spaarne 14. Nol (C II), barbier, Van-Marumstraat 31. Nolet (J), werkman, Schoterstraat 17. Nolet (wed. P), Nassaulaan 19. Nolthenius (J A J), inspect, van politie, Ged. Oude Gr. 6. Nolting (W D), koopman in lakens en modestoffen, kleer maker, Ged. Oude Gracht 63. Nonnekes (J), metselaar, Korte Zijlstraat 6. Noorda (P), bakkersknecht, Scheepmakersdijk 51. Noordaa (mevr. wed. P J van den), Ilarmenjansweg 35. Noordanus (G J), kleermaker, Palmstraat 9k. Noordt (Ij van), werkman, Wijde Appelaarsteeg 14. Noorduin (A van), werkman, Amsterdamstraat 3u. Noorduin (wed. J van), Turfmarkt 6rood. Noorduin (wed. Van), Tuchthuisstraat 8e. Noorduijn (wed. II van), Lange Veerstraat 5. Noordijk (J T), officier van gezondheid, Itaamvest 57. Noorloos (A), bakkersknecht, Barendsestraat 2a. Noorman (E H), timmerman, Vrouwensteeg 2. Noortman (K), mandenmaker, Heerenlaan 24. Nooteboom (.1 C J), Kennemerplein 20. Nooten (W U J van), uitgever, Kleine Houtstraat 77. Nopol (M J), winkelier en koopm. in manufact., Gr. Heiligl. 25. Norde (L van), smid, Asterstraat 7. Norde (P van), fabriekswerker. Korte Zylstraat 13. Norden (C van), werkman, Zuidpolderstraat 46. Norden (11 van), smid en wagenmaker. Tulpenstraat 34. Norden (J van), koper- en blikslager, Bakkerstraat 39. Norden (.1 U van), mr. schoen- en laarzenmaker. Essenstr. 14- Norden (W B van), hovenier en bloemkwecker, Bakkerstr. 20.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Adresboeken Haarlem | 1891 | | pagina 248