a STOEL's Woningbureau W Cinema Palace V anon Lescaut jitTiTsciiir ONZE VERBOUWING IS GEREED! Ledikanten Wollen, Satinet en Molton Dekens „HET BESTE TEQEN DEN LAAGSTEN PRIJS" PERS GPSÜAJIIC Vacantietijd VOOR DE KINDEREN EIKELENBOOM J. WALTER, Bloemendaalscheweg 117 OPENING eÊN Na Gebroeders Kwekkeboom A. ZETSTRA KorteKleverlaan 22-24 RIJWIELSTALLING H. E. REURHOFF Adverteert in dit blad! fTirllA in liin m LANGE VEERSTRAAT Telefoon kantoor 22089 Bloemendaalscheweg 161, Bloemendaal Goedkoopst Adres voor Verhuizingen. Verhuur- en Reparatie-Inrichting Rijwielen - Automobielen BK AGENT DER „UNION" - „SWIFT" EN „SIMPLEX" RIJWIELEN De Oorilla Bevallen Engelen BLÖE5VIENDAAL Teiefoon 22509 Een PhenomenaaI Feestprogramma Gierstraat 16, Haarlem, Tel, 13525 Heden, Zaterdag 4 September Leesbibliotheek - Boekhandel School-, Schrijf- en Teekenbehoeften is het 't juiste moment opnieuw op uw zaak de aandacht te doen vestigen. Het beste en koopkrachtigste publiek bereikt u daarvoor door middel van onze advertentiekolommen. Tata's Ziekenverpleger BLOEMEND.'S IJZER MAGAZIJN TIMMERMAN EN AANNEMER TELEFOON 22704 VOOR ENGROS: AMSTERDAM OPTICIEN ONTWIKKELEN AFDRUKKEN VERGROOTEN VAN PLATEN EN FILMS UITERST ZORGVULDIGE S BEHANDELING g BILLIJKE PRIJSNOTEF.RING HAARLEM BARTELJ ORISSTR. 21 \jlivilv autotype worden billijk geleverd door Bloemendaalscheweg 42 Bloeraendaal,Tel. 22324 I J. Tü. KORT HAARLEM GËVESTIGD SEDERT 1854 GROQTE PRIJSVERMINDERING biftpeltking van de perceeEen 31 en 33 is onse verkoopgeïe- genheid iseaangrific vergpcet, wa@pd@or wij in de geiegenheid waren de bestaande assortimenten nog meer uit te breiden en vei® fiieuwe Sn den verkoop op te nemen Door de nieuwe PRiJSDABJItSCaEN «ten de Fabrieken, vooral in de betere kwaiiSelten, deden wij onze In- koctpert voor de nieuwe zaak, TEGEH STERK VIH- LASlGDE Pfll«IZEN, en zifn daardoor in staat II tegen GliEDyCEEüOE FRIdZE^i Se bedienen I gelegenheid Uw linnenkast bij te vullen, ofi Uw uitzet aan te schaffen, is thans zeer gunstig^ Perceel Lange Veerstraai tie. 2£© Is nu door ons geheel ingericht voor den verkoop van waarin U eene ruime keuze zuil vinden n Sijj vergeii|king van onze SCWALSTEIYiEM en PlfêlJlEN. ssai het bËigken dat wij U Sever en: waarvoor de ruim 72-jarige reputatie onzer Firma U zekeren waarborg biedt Voor IJ over gaat tot koopen van iets op gebied van l¥lanufacfijrerg enz., ziet eerst onze Etalages lis BYRI-JiCIBiRICHTlüCl "T KLEVERP^RK Sarctpoorterstraal: 4"S Teiefoen 1G131 Heeft U al kennis gemaakt met onze Hïeuwa Af«8eeS?rsg Levert U eers helderera boord era eer. Kewi-c® afgewerkt overherv^tó ïegers scherp concurreerenden ga> r j s Bel ®53 10131 - - Vraagt prijcïotur rat KORTE KLEVERLAAN 23 - Tel. 22299 en 22568 - BOSCHLAAN 7 e e 9 9 9 9 9 9 9 9 Hl a s> r i e rra Vrijdag 3, Zaterdag 4 en Dinsdag 7 September, 8 uur N.V. Het Schouwtooneel Een vermakelijke geschiedenis in 3 bedrijven van Ralph Spence Maandag 6 September, Het Vereenigd Tooneel (Dir. Verkade en Verbeek) Blijspel in 3 bedrijven door Noel Coward. Optreden van FES® hflauhs als Gast. Regie: Eduard Verkade. Plaatsbespreking dagelijks van 10 - 3 uur Per telefoon (10189) alleen van 12-3 uur Or. Houtstraat 111-113, Haarlem Ter opening van het Speelseizoen 1926-1927 vanaf heden Naaar het gelijknamige beroemde werk van Abbé Prévost. Begeleiding van een groot Qrchest en ons Concert-Orgel Verder een enorm bijprogramma Internat. Certified Proffessors of Dancing, hebben de eer hunne Private Dancing Academy aan te bevelen voor privaatlessen en kleine clubs. De nieuwste dansen worden er in korten tijd, op aangename wijze, zóó correct onderwezen, dat overal waar er gedanst wordt, de leerlingen van hunne academy den besten indruk maken. aaaaaaaaaaaaaaaaaaaanaanaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa □d D a a n a n a n a D na- 99 nagaan Leesprijs S ct= per deel en per week £s^~ «s ra staüegeid! "3*83 Binnen- en Buiteniandsche Tijdschriften Bio@m@ndaaischew. 12*3 tegenover Bakkerij H. A. Slot Beleefd aanbevelend, O. DiehEe a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a -an aaaapaaaaaaaaaaaaaaaaaaaDDaaaaaaaaaaaaaDaaaaaa Op een regenachligen morgen in Maart stond een boerenjongen van nauwelijks twaalf jaar bij den ingang van het groote gasthuis van Napels. Hij was doomat en van onder tot boven bemodderd. Hij vroeg naar zijn vader en liet den portier een brief zien. Hij kwam uit een dorp in de buurt van Napels. Z'n vader had 'n jaar lang in 't buitenland gewerkt, maar was nu weer naar Italië teruggekeerd. Eenige dagen gele den te Napels aan land gestapt, was hij daar plotseling ziek geworden. Nauwelijks had hij tijd gehad een paar regels naar huis te schrijven om te vertellen dat hij terug was, maar naar het gasthuis moest. Z'n vrouw, troosteloos over dit bericht, en niet in staat van huis weg te gaan, omdat ze een ziek meisje en een zuige- lingetje had, stuurde haar oudsten zoon met eenige soldi naar Napels, om z'n vader, z'n „tata" zcoals men daar zegt, te helpen. De jongen had drie uur ver geloopen. Nadat de portier een blik in den brief geworpen had, riep hij een verpleger en zei tot hem dat hij den jongen bij z'ji vader moest brengen. „Wie is z'n vader?" vroeg de verpleger. De jongen beefde van angst voor hetgeen hij hooren zou en noemde den naam van z'n vader. De verpleger herinnerde zich dien naam niet. Een oude arbeider die van buiten is gekomen?" vroeg hij. „Een arbeider ja" antwoordde de jongen, steeds angstiger, ,,niet zoo erg oud, maar wel van buiten, ja". „Wanneer in het gasthuis gekomen?" vroeg de verpleger. De jongen keek in den brief en antwoordde: „Vijf dagen geleden, geloof ik". De ziekenverpleger dacht een oogenblikje na; toen zei hij, alsof hij 't zich op eens herinnerde: „O, ja, in de vierde zaal, het laatste bed". „Is hij erg ziek? Wat heeft hij?" vroeg de jongen angstig. De verpleger keek het kind aan zonder te ant woorden. Toen zei hij vriendelijk: „Ga maar mee". Ze klommen eenige trappen op, liepen een breede gang door en kwamen aan een zaal, waar twee rijen bedden stonden. „Kom mee", zei de verpleger, terwijl hij binnen ging. De jongen verzamelde al zijn moed en volgde hem; hij keek verschrikt rechts en links naar de bleeke gezichten der zieken, waarvan de een met gesloten oogen lag, anderen stil voor zich uit staarden. Som migen lachten den kleinen bezoeker tegen. De kamer was rustig donker. Twee verpleegsters gingen bij de zieken rond. Achter in de zaal stond de verpleger bij het hoofdeinde van een bed stil, trok het bedgordijn open en zei: „Hier is je vad'er". De jongen barstte in tranen uit, liet zijn bundeltje vallen, lei z'n hoofd op den schouder van den zieke en greep de arm, die onbewegelijk op het dek lag. De zieke verroerde zich niet. De jongen stond op en keek z'n vader aandachtig aan en begon opnieuw te hui len. Nu keek de zieke lang naar hem en het leek wel, alsof hij hem herkende. Arme Tata, hoezeer was hij in dit jaar veranderd! De jongen zou hem nooit her kend hebben. De haren waren wit geworden, de baard was gegroeid, het gezicht gezwollen en rood, de oogen waren kleiner geworden, de lippen gekruld, het uiterlijk geheel'veranderd: niets was meer gelijkend dan het voorhoofd en de wenkbrauwboog. Hij ademde met moeite. „Tata, mijn tata!" zei de jongen. „Ik ben het, ken je me niet meer? Ik ben Cic- cillio, je Ciccillio, van het dorp gekomen; moeder heeft mij gestuurd. Kijk me toch aan, herken je me niet? Toe zeg eens wat tegen me!" Maar nadat de zieke hem oplettend had aangezièn, sloot hij de oogen. „Tata, Tata! wat heb je toch? Ik ben je zoon, je Ciccillio". De zieke bewoog zich echter niet en ademde zwaar.. N nam de jongen weeiiend een stoel, ging zitten en wacntte, zonder den blik van het gezicht van z'n vader af te wenden. Misschien komt er wel gauw een dokter om naar de zieken te kijken, dacht hij, die zal zeker iets tegen me zeggen. En hij verzonk in treurige gedachten. Hij herinnerde zich zooveel van z'n goeden vader op den dag van de afreis, toen hij hem aan boord van het schip voor 't laatst goeden dag gezegd had. Hij dacht aan de verwachtingen, die het geheele gezin van deze reis had gehad; aan de wanhoop van z'n moeder bij het bericht van vaders ziekte; ook aan den dood dacht hij; hij zag zijn moeder in de rouw, het gezin in ellende. Lang bleef hij zoo in gedachten verzonken. Toen een lichte hand z'n schouder aanraakte, sprong hij op: het was een Verpleegster. „Wat heeft mijn vader?" vroeg hij snel. „Is het je vader?" vroeg de zuster met een lieve stém. „Ja, moeder stuurde mij naar hem toe. Wat mankeert hij toch?" „Den moed niet laten zakken, mijn jongen", troostte de zuster; „gauw komt de dokter". Tin ze ging verder zonder meer te zeggen. Na een half uur Hoorde hij het luiden van een bel en zag de dokter vergezeld van een assistent in de zaal komen; de zuster en een verpleger volgden hen. Ze begonnen de bezoeken, terwijl ze bij elk bed bleven staan. Dit wachten scheen den jongen een eeuwigheid toe, en bij eiken stap dien de dokter naderbij kwam, nam z'n angst toe. Eindelijk- was hij genaderd tot het naastbij zijnde, bed. D'e dokter was een lange, grijze man, met een ernstig gelaat. Vóórdat hij van het laat ste bed wegging, stond de jongen op en begon te huilen. De dokter keek hem vragend aan. „Het is de zoon van den zieke", zei de zuster, „hij is vanmorgen van z'n dorp naar hier gekomen". De dokter klopte hem vriendelijk op den schouder, boog zich toen over den zieke, voelde dezen den pols, legde de hand op z'n voorhoofd en deed eenige vragen aan de zuster, die antwoordde: „Niets bijzonders". Hij bleef even nadenken en zei niets anders dan: „Met hetzelfde voortgaan". Toen verzamelde de jongen al z'n moed en zei met tranen in z'n oogen: „Wat scheelt hem toch, dokter?" „Blijf kalm, mijn jongen," zei de geneesheer, de hand weer op zijn schouder leg gend. „Hij heeft belroos. Het is gevaarlijk, maar nog is er hoop. Verpleeg hem zelf. Het- zal hem goed doen, dat je hier bent". „Maar hij kent me niet meer"! riep de jongen wan hopend. „Hij zal je herkennen... morgen misschien. Laten we 't beste hopen, houd moed". De jongen had graag meer gevraagd, maar hij durfde niet. De dokter ging verder. En ons vriendje begon z'n taak als zieken verpleger. Daar hij niets anders kon doen, legde hij het dek van den zieke recht, hield bijna aldoor z'n hand vast, joeg de vliegen van hem weg, boog zich bij eiken zucht over hem heen, en wanneer de zuster iets te drinken bracht, nam hij haar het glas en de lepel uit de hand en reikte die in haar plaats aan den zieke; deze keek hem eenige malen aan, maar hij gaf geen teeken van herkenning. Toch bleef zijn blik steeds aandachtiger op hem gericht, vooral wanneer de jongen zijn zakdoek voor de oogen hield. Zoo ging de eerste dag voorbij, 's Nachts sliep de jongen op twee stoelen in een hoek van de zaal, en 's morgens begon hij weer met zijn liefdevol werk. In den middag scheen het, alsof de oogen van den zieke toonden dat het bewustzijn terugkeerde. Wanneer hij de liefkozend'e stem van den jongen hoorde, leek het of er een vage uitdrukking van dankbaarheid in zijn oogen glinsterde en eens bewoog hij de lippen als zocht hij zijn kleinen verpleger iets te zeggen. De dokter, die tweemaal aan het bed was gekomen, merkte een kleine verbetering op. Tegen den avond, toen hij een glas aan den mond van den zieke bracht, meende de jon gen op de gezwollen lippen een flauwe glimlach te zien. Nu vatte hij nieuwen moed en begon te hopen. En in zijn vurig verlangen om, al was 't maar een weinig begrepen te worden, begon hij te vertellen; hij vertelde uitvoerig van moeder, van de kleine zusjes, van hun aller verlangen naar zijn thuiskomst en sprak met warme en liefdevolle woorden hem moed en ver trouwen in. En hoewel hij -niet zeker wist of hij werke lijk begrepen werd, vertelde hij toch verder, want het leek hem dat de zieke zijn stem, deze ongewone klank vol genegenheid en medegevoel, met een zeker genoegen aanhoorde. Op deze wijze ging de tweede dag en de derde en de vierde voorbij, terwijl 't dan weer eens beter, dan weer slechter ging; en de jongen was door zijn verpleging zoo in beslag genomen, dat hij maar tweemaal per dag op een beetje brood en een stukjie kaas kauwde, wat de zuster hem bracht, verder zag hij bijna niets van hetgeen om hem heen gebeurde. De uren, de dagen gingen voorbij en hij was altijd bij z'n Tata oplettend, verzorgend, bevend bij eiken zucht en bij eiken blik, opgewonden of onrustig, naarmate een schemering van hoop hem gelukkig maakte of d'e angst zijn hart deed ineenkrimpen. Op den vijfden dag verbeterde de toestand van den zieke. Toen hij den dokter er naar vroeg, knikte deze goedkeurend met het hoofd, alsof hij zeggen wilde: „het gaat goed", en de knaap liet zich op den stoel1 vallen, terwijl trahen van blijdschap in zijn oogen kwamen. Hoewel de toestand van den zieke vooruit ging, bleek hij nog zoo zwak te zijn, dat zijn vader pas langzaam zijn bewustzijn terugkreeg. Hij keek den jongen steeds met meer aandacht aan en met een uit drukking die steeds zachter werd. Hij wilde van nie mand dan van hem een slokje drinken of een medicijn aannemen en meermalen dwong hij de lippen tot een beweging, als wilde hij een woord uitspreken en hij d'eed het vaak zoo duidelijk, dat de zoon, door een plotselinge hoop vervuld, heftig zijn arm greep en hem met bijna blijde uitdrukking zei: „Moed, moed, Tata, je zult beter worden, we zullen naar huis gaan en naar moeder terugkeeren, houd nog een beetje moed! Slot volgt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Bloemendaal's Editie | 1926 | | pagina 4