MUZIEK
BOEKBESPREKING
gÉmWFFIf-ABFNnflëlIl
Hl INGEZONDEN
Bekroonde boeken voor jongens
en meisjes.
Zaterdag 27 October (heden)
Stadsschouwburg, Jubileum Mevr. Esther
de Boer-v. Rijk, „Een moeder".
Gem. Concertgebouw, Intern. Zangwedstr.
„Inter Nos".
Zondag 28 October.
Schouwb. Jansweg, „Lord Lister Legende".
Gem. Concertgebouw, Intern. Zangwedstr.
„Inter Nos".
H. O. V. - matinee, 2.30 uur.
Stadsschouwburg, Samen uit.
Maandag 29 October.
Stadsschouwburg, Alliance Fran9aise. Co-
opera-tie.
Gem. Concertgebouw, 29, 30 en 31 October
Bijbeltentoonstelling. (Zie bericht).
Dinsdag 30 October,
Gem. Concertgebouw, Schoten's Chr. Gem.
Koor. Lustrum Concert.
Stadsschouwburg, De medaille van een
oude vrouw.
Gem. Goncertgebouw, Vergadering van de
Vereeniging van Spiritisten „Harmonia"
(Zie advertentie).
De heer Schulz is ook van meening dat de be
schouwing van den heer Laan wel wat eenzijdig
is, daartegenover staat dat de meening van den
heer v. d. Bel en zijn adviseur als zou de bouw
verordening aanvechtbaar zijn, ook niet op gaat,
maar gesproken als eerlijk mensch moet gezegd
dat het hier een moreele kwestie is die de raad
ter dege onder oogen heeft te zien. Spr. zou willen
dat de raad besloot om hier ontheffing te ver-
leenen bij wijze van uitzondering.
De heer Cassee vraagt of indertijd bij de ver
handeling van „De Karmel" zulks' is geschiedt op
„eigen houtje" of op advies van het Dagelijksch
Bestuur.
De Voorzitter: „Op eigen houtje".
De heer Kremer kan zich voor een groot deel
aansluiten bij de gedachten door den heer Schulz
uitgesproken en is van meening dat de gemeente,
zooals de heer Hogenbirk reeds voorstelde, de
heer v. d. Bel schadeloos behoort te stellen.
De heer Van Nederbasselt kan zich met de uit
gesproken gedachten in den Raad niet vereenigen,
hier een schadeloosstelling te verleenen is z.i. on
mogelijk.
De heer Laan kan hier niet goed inzien dat er
onbillijk gehandeld wordt, 't is toch gewoon de
risico van den handel, iedereen haalt wel eens
een stropje, ik ben zelf ook de dupe geworden
van de wijziging der bouwverordening, zelfs tot
twee maal toe, ben ik bij de Raad geweest om scha
devergoeding? Weineen, ik weet niet in hoeverre
de heer v. d. Bel hier de dupe is, of dat een* op
drachtgever hierin is betrokken.
De heer Cassee interuppeert en zegt: dat dit hier
niet aan de orde is.
De Voorzitter hamert.
De heer Cassee spreekt door en verbiedt den
heer Laan hier andere namen te noemen.
'De heer Laan: „Ik zal zeggen wat ik wil", en
spreekt verder als zijn meening uit dat het een
gekke boel wordt als men drie jaren geleden en
kele bepalingen in de bouwverordening wijzigt
en om nu daarop nog terug te komen. Spr. zegt
nogmaals zelf de dupe te zijn geworden van dit
raadsbesluit, welnu, de heer v. d. Bel is toch niet
meer als ik, laten we hier niet verder over spre
ken. (De heer Laan geeft dan de Voorzitter een
wenk om tot stemmen over te gaan.)
Dr. Bornwater zou toch gaarne eerst ook nog
iets willen zeggen, het is een moreele kwestie die
de raad nog eens onder de oogen behoort te zien.
De heer Hogenbirk zal voor het voorstel van
B. en W. stemmen om geen ontheffing te verleenen,
maar vraagt voorts naar de mogelijkheid om, indien
het besloten is, om in anderhandeling te treden
met den heer v. d'. Bel teneinde hem tegemoet te
komen, dat is de Raad verplicht.
De heer De Waal Malefijt vraagt naar de juiste
precisering van de stemming, gelet op punt a en b.
Dit wordt door den Voorzitter duidelijk gemaakt
De heer Hogenbirk stelt voor uit de Raad een
commissie te benoemen die met de heer v. d. Bel
in onderling overleg treedt.
De heer Laan: „Hoe had U zich een dergelijke
onderhandeling ingedacht?"
De heer Hogenbirk kan dit moeilijk zoo zeggen
daar kan nog nader over gedacht worden. Spr. zet
voorts zijn persoonlijk gevoelen uiteen, voor hem
staat vast dat de Raad moreel verplicht is om
de heer v, d. Bel te helpen.
De heer Laan; „Verplichtingen hebben we te
genover de heer v. d. Bel niet!"
De heer Luden versterkt de meening-Hogenbirk,
doch vindt dit geen punt voor de openbare ver
gadering, men kan moeilijk hier in 't openbaar gaan
zeggen, zooveel heb ik er voor over, laten we
hierover in besloten zitting verder spreken.
De Voorzitter: ,Goed, dus we kunnen tot stem
men overgaan!"
Eenige stemmen: Neen, neen!
Verschillende leden die zich tegen de gedachte
voor schadeloosstelling kanten.
De heer Nuyens trekt een conclusie uit de mee
ningen in den raad, en doet een voorstel, een voor
stel om te besluiten met den heer v. d. Bel in
nader overleg te treden.
De heer Van Nederhasselt kant zich tegen dit
voorstel.
De Voorzitter brengt het punt in stemming, t.w.
a en b.
a. wordt goedgekeurd met algemeene stemmen.
b. wordt aangenomen met 9 tegen 6 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Kremer, de Clecq,
Cassee, Schulz, Noorman en Nuyens.
Voor stemmen de heeren Dorhout Mees, Verde-
gaal, Prinsenberg, de Waal Malefijt, Luden, 'Ho
genbirk, Van Nederhasselt, Bornwater en Laan.
B. B. en W. geven den Raad in overweging te
verwerpen het beroep, door J, C. Ruigrok inge
steld tegen de beslissing van B. en W„ waarbij
hem geweigerd is vergunning voor bouw van vier
dubbele landhuizen op een terrein nabij den Vo-
gelenzangscheweg gelegen, daar dit terrein niet
grenst aan den openbaren weg, die daar ter plaatse
niet 22 :M. doch slechts 12 M. breed is, terwijl
de strook grond tusschen den weg en adressants
terrein indertijd is aangekocht, daar zij „begroeid
is met eikenhakhout, dat zeer nuttig is tot beschut
ting tegen den zeewind en veel bijdraagt tot ver
hooging van het natuurschoon", m.a.w. genoemde
strook diende niet om daarmede den weg te ver-
breeden en is dan ook niet bij den weg getrokken,
draagt op het kadaster bovendien een afzonderlijk
nummer, is geen publiek terrein.
De heer Nuyens deelt in de openbare zitting
mee dat bij de besprekingen in besloten ver
gadering hij heeft tegengestemd. Spr. wil dit even
ter kennis brengen.
Cok de heer Verdegaal is tegen het voorstel
van B. en W.
Wordt daarna met tegenstemming van genoemde
leden goedgekeurd.
De heer Kremer vestigt de aandacht van den
raad op een foto eenige weken geleden voorko
mende in Haarlem's Dagblad van een vuilnisbelt
aan den Zeeweg, spr. vraagt of die toesand ge
handhaafd blijft.
De Wethouder van de bedrijven antwoordt dat
we er in onze gemeente een beetje mee zitten er
is nog geen plaats om vuil te verbranden, er wordt
wel naar gezocht, maar 't is vanzelfsprekend moei
lijk, niemand wil gaarne een vuilnisbelt in de on
middellijke nabijheid hebben. Er wordt rekening
gehouden met de omwonenden, zoodat er alleen
vuil verbrandt wordt in wintertijd en als de wind
in zeewaartsche richting is, er zal zoo spoedig mo
gelijk verandering in gebracht worden.
Rondvraag.
De heer Kremer vraagt verder waarom het
noodig is dat de zware gemeentelijke vrachtauto's,
soms overvol beladen, op den dag, maar ook in
de vroege morgenuren met een snelheid van 35
K.M. en meer de wegen berijden, wat zeer hin
derlijk is voor de inwoners. Spr. komt vele klach
ten ter oore en vindt het een groot schandaal dat
dit in onze gemeente nog plaats vindt.
De heer Laan anwoordt, dat er vanzelf verbe
tering komt; als de wegen in onze gemeente van
topeca zijn voorzien heeft men er geen hinder
van, maar de auto's moeten rijden, want er moet
heel wat werk gedaan worden, am alles klaar te
krijgen. Spr. is zelf ook al eens aangesproken door
een dame over dat woeste rijden, doch ook toen
heeft hij reeds geantwoord'. „Mensch, hou nou effe
je gemak", dat komt vanzelf terecht als de wegen
van topeca zijn voorzien". Spr. belooft echter met
de opmerkingen zooveel mogelijk rekening te hou
den.
De heer de Clercq vraagt of de gemeente er
op aan wil dringen bij de directie van de Holl.
Spoor om meer treinen te laten stoppen aan de
halte Heemstede-Aerdenhput, het aantal treinen
dat er thans stopt is lang niet voldoende.
De heer Van Nederhasselt antwoordt hierop dat
hij met een wethouder der gemeente Heemstede
een bezoek hebben gebracht bij de directie te
Utrecht, ze werden vriendelijk en zeer coulant te
woord gestaan door eenige hoofdingenieurs. Uit
de daar geho-uden besprekingen blijkt echter dat
het station Haarlem te weinig capaciteiten bezit
om bij verandering van treinenloop alles goed' te
kunnen regelen, het plan is om het station uit te
breiden. In elk geval zal er zooveel mogelijk naar
gestreefd worden om voor de zomerdienstregeling
enkele treinen meer voor deze halte in te lasschen.
De heer de Clercq complimenteert de activiteit
van het Dagelijksch Bestuur doch kan het heldere
inzicht van de Spoorwegmaatschappij niet erg lo
ven daar het toch wel vooruit te zien zal zijn
geweest dat er maar zoo weinig treinen in Aer-
denhout zouden stoppen, ziet men daarentegen de
prachtige afwerking van het station met de om
geving dan is volgens spr. een vergissing van de
spoorwegmaatschappij. Spr. zou gaarne zien dat de
raad toch een schrijven richtte.
De Voorzitter zegt zulks toe.
De heer Cassee vraagt hoe het staat met de spoor
wegovergang aan de Kleverlaan.
De heer Laan antwoordt dat de spoorwegdirectie
de kosten voor verbetering van den overweg de
gemeente wil laten betalen, Bloemendaal heeft
gevraagd hoe hoog de kosten zijn, doch we hebben
nog geen antwoordt ontvangen, spr. beloofd dit
schrijven te herhalen.
De heer Noorman brengt nog even de raadhuis-
bouw ter sprake.
De heer Schulz ligt de bedoeling nog nader toe
en vraagt wie deze kwestie bij Ged. Staten zullen
verdedigen nu de heer Prinsenberg een verzoek
bij Ged. Staten heeft ingediend om het raadsbesluit
te vernietigen. Spr. is van meening dat er uit den
raad iemand benoemd moet worden. Het Dage
lijksch Bestuur zal vermoedelijk dit punt nader
moeten toelichten, doch daarin zijn 2 tegenstan
ders vertegenwoordigt, n.l. de beide wethouders,
alleen de Burgemeester is voor het raadsbesluit
Besloten wordt Dr. Bornwater te benoemen.
Concert van „Haarl. Gemengd Koor".
„Die Schöpfung van Haydn.
Haydn, bijna levenslang gebonden aan
één plaats, Eisenstadt, en in dienst van één
vorstelijke familie, Esterhazy, moest als
kunstenaar per slot deze banden, 'hoewel
ze hem stenk en gehéél aan zijn werk bon
den, tóch als een bevrijding voelen, toen
ze hem ontknoopt werden. Misschien gaf
hij zichzelf niet zoo rekenschap daarvan,
hoewel het ongetwijfeld bekend staat, dat
Haydn altijd naar het volle vrije leven ver
langd heeft. In ieder geval 'is het zeker, dat
uit zijn oratorium „Die Schöpfung" een blij
heid en vrijheid straalt als.altijd, in al
zijn werken, want opgewektheid en vroo-
lijkheid is de kenmerk van Haydn's mu
ziek, hoewel zijn materieel leven langen
tijd voor 't oog der wereld toch niet be
paald „gelukkig" was.
Op 58-jarigen leeftijd ging Haydn pas
naar Londen; daar werden Handel's orato
ria ten zeerste gewaardeerd. Ook Haydn
werd verlangend een oratorium te schrij
ven; de tekst („The Creation") van den En-
gelschen dichter Lidley inspireerde hem
daartoe. Het werk kostte den bejaarden
componist heel wat inspanning, temeer,
daar van Swieten, die het gedicht in het
Duitsch voor'hem vertaalde, zeer langzaam
daarm e vorderde. Maar na drie jaar, na
't voltooien van dit groote werk mocht
Haydn dan ook het genoegen hebben te
zien, hoe geweldig veel 'het werd uitge
voerd en hoe het gewaardeerd en reeds in
zijn tijd naar waarde geschat werd. Met dit
werk gaf Haydn dan ook den germaanschen
volken een eigen oratorium-school en zij
waren voorgoed van den nog steeds heer-
schenden italiaanschen invloed ontslagen.
Bijna geen werk uit dien tijd, waar zóóveel
over geschreven is als over „Die Schöp
fung" en dat de muziek niet aan een be
paald tijdperk gebonden is, blijkt weer
steeds. De uitvoering door ,,H. G. K." heeft
het ook weer bewezen.
Het Largo, dat Haydn als inleiding, als
„voorstelling van den Chaos" schreef, 'heeft
voor ons 20e eeuwers niets „chaotisch" en
biedt nóch voor oor, noch voor verstand
zware problemen. Haydn blijft steeds pret
tig om te hooren en vaak doen muziek en
tekst humoristisch aan. Zoo is het steeds
een wisseling van koor- en solozang, mooie
aria's, duetten en terzetten. De dirigent,
Jan Bood'a, leidde het orkest en de koren
als steeds met vasten hand, met 't gevolg
dat de uitvoering over 't geheel goed in
verband was. Frisch en gehéél passend in
't kader van het werk klonk de stem van
Jo van IJzer-Vincent, vooral heel mooi ook
in het duet met den basstem van den heer
Jac. Caro- deze kunstenaar gaf als steeds
een bijzonder mooie vertolking. De tenor,
de heer Theo de Vries had vele en dank
bare rollen; 't was de eerste keer dat deze
zanger in Haarlem optrad en ongetwijfeld
zullen de toehoorders hem hier gaarne
meerdere malen hooren de Vries is in 't ge-
luKtvig bezit van een mooie stem en heeft
een goede school doorloopen. Zijn stem en
uitspraak vind ik het mooist in het midden-
register. Het slotkoor, waar het solisten
terzet nog versterkt wordt door een solo
alt klonk met het volle orkest als een waar
dige afsluiting van het geheel. Natuurlijk
ontbrak het den solisten niet aan het ge
bruikelijke applaus en aan bloemenhulde.
De zaal had voor zoo'n goede uitvoering
geheel bezet moeten zijn.
E. v. d. Bosch.
i'J3&
Niet minder aantrejkkelijk zijn de boe
ken „Onder de Duinkerkers door G. C.
Hoogewerff (jongensboek) en „Ons Honk"
door Diet Kramer (meisjesboek. Het zijn
boeken die van begin tot eind boeien door
aangename stijl en interessante weergave.
We geven de titelbladen en de portretten
van schrijver en schrijfster weder in beeld.
„Onder de Duinkerkers" door G.
C. Hoogewerff, geillustreerd door
Pol Dom, ing. 2.geb. 2.90.
Uitgave Van Holkema Waren-
dorf's Uitg. Mij., Amsterdam.
vwirtoiKcmtWABfriooRr'i UITSEVEHS-MU. Amsterdam
Dit levendig geschreven en boeiend ver
haal speelt in den tijd tusschen 1598 en
1607, een tijdperk, waarin niet alleen de
Hollandsche handelsvloot, maar ook de vis-
schersschepen voortdurend belaagd wer
den door de Duinkerker kapers. Deze
brachten herhaaldelijk groote schade toe,
zoowel aan den handel als aan de vissche-
rij, twee der voornaamste bronnen van in
komsten der tegen de Spanjaarde, onder
wie ook de Duinkerkers behoorden, strij
dende Hollanders. De schrijver geeft een
aanschouwelijk beeld van dien vaak zoo
meedoogenloozen strijd, die zoovelen het
leven kostte.
De hoofdpersoon is een jongen uit Raarp
(Ransdorp), die na veel avonturen in zijn
geboorteplaats, er met zijn oom, bij wien hij
in huis is, stil van door gaat en dienst neemt
op een visscherschuit. Bij een dier gevech
ten wordt hij gevangen genomen en door
Peer Collaert, die een jongen heeft, zoo
oud als Bast, medegenomen naar Duinker
ken.
Na een poos wordt hij daar geprest om
deel uit te maken van de bemanning van
een kaperschip, waarmee hij al de gruwe
len doorleeft.
Toen het kaperschip genomen werd door
Hollanders, ontsnapte hij aan den dood
door „voeten spoelen" doordat hij zijn oom
onder de overwinnaars opmerkte. Nu kwam
hij op de Hollandsche vloot en kreeg de
gelegenheid, toen een Duinkerker werd ge
nomen, Peer Collaert en zijn zoon nu op
zijn beurt te redden. Hij onderscheidde
zich zeer als zeeman, zoodat hij een gel
delijke belooning ontving, die hem in staat
stelde met zijn oom, die gewond was ge
worden, naar Raarp terug te keeren en zich
daar te vestigen. Zoo kwam er een rustiger
leven na de vele avonturen, welke onge
twijfeld door jongens van 1216 jaar, die
allen op school van de Duinkerker kapers
hebben gehoord, doch ook door ouderen,
met groote belangstelling zullen worden
gevolgd.
Ook over het leven in die dagen in het
stille dorpje alsook hoe het er toen ter tijd
in de school toeging, heeft de schrijver op
onderhoudende wijze geschreven.
De schrijver vertelt in een prospectus
Ik werd geboren op 3 Juni 1857 te Rot
terdam. Doordat ik mijn vader reeds vroeg
verloor en mijn moeder in zorgvolle om
standigheden achterbleef was mij al vroeg
duidelijk, dat ik mij alleen een weg door het
leven moest banen. Nadat ik tot mijn 14de
jaar uitgebreid lager onderwijs genoten
had was ik eenige jaren leerling van het
gymnasium en aangezien ik toen besloot
onderwijzer te worden was ik 8 jaar werk
zaam op verschillende scholen voor M.U.
L.O. te Rotterdam. Op 1 Januari 1882 heb
ik de betrekking aanvaard van leeraar aan
het gymnasium en de H.B.S. te Amersfoort.
Twintig jaar ben ik daar gebleven tot ik
in het begin van 1903 werd benoemd tot
directeur der toen pas opgerichte gemeen
telijke H.B.S. met 5-jar. cursus te Hilver
sum. Op mijn verzoek werd ik met ingang
van 1 September 1926 eervol ontslagen. In
het jaar 1924 werd ik benoemd tot Officier
in de Orde van Oranje-Nassau. Sedert mijn
aftreden houd ik mij bezig met studie op
het gebied van literatuur en geschiedenis,
schrijf ik boeken en onderhoud ik mijn
tuin. O.a. schreef ik de historische romans
Jacob Martens en De Joffers Vanbeckom.
„Ons Honk" door Diet Kramer, ge
illustreerd door Karei van Seben,
ing. 2,geb. 2.90. Uitgave
Van Holkema Warendorf's Uitg.
ne kinderen de moeder is overleden
die zich heel weinig met zijn huishouden
kan bemoeien en de leiding daarvan over
laat aan een juffrouw, die de teugels met
vasten greep houdt. Een viertal kinderen
geven haar handen vol werk. Het oudste
meisje, een der hoofdfiguren uit het boek,
gaat op de H.B.S. in Hilversum en heeft
met eenige vriendinnen, die in aanleg en
karakter zeer uiteenloopen, een club, die
der. veelzeggenden naam van Never-mind
draagt, ,'t Is een gezellig clubje, dat op
school allerlei min of meer gewaagde stre
ken durft uithalen en daardoor nog al eens
in conflict komt met leeraren en directeur.
Na het eindexamen zou zij studente wor
den in Amsterdam, en zij 'stelde zich heel
veel voor van het vrije leven, dat haar daar
wachtte.
Op een dag werd de juffrouw naar haar
huis geroepen, omdat haar moeder ziek
was. Die ongesteldheid zou wel heel lang
duren en nu nam onze Never-minder de
leiding op zich, wat haar niet gemakkelijk
viel, en met angst zag zij den tijd tegemoet,
dat ook zij weg zou gaan.
Het eindexamen liep goed af voor de
vriendinnen op één na, van wie dat ook
wel was verwacht. De meisjes zouden allen
een andere richting uitgaan, zoodat de club
uiteen zou spatten. Nog voor het examen
had die evenwel goed werk gedaan door
een kunstavond op touw te zetten ten voor-
deele eener arme weduwe, bij wie ze op
een fietstocht voor den regen hadden ge
schuild. Deze kunstavond werd een groot
succes.
Na het eindexamen sprak de geleerde
met zijn dochter over haar toekomst. En
toen deelde zij hem mede, dat die heel
anders zou worden, dan hij zich had voor
gesteld, aangezien zij had besloten bij hem,
haar broers en haar zusje te blijven, om
de huishouding te bestieren.
Op een laatste vergadering van de club
te haren huize, deelde zij aan haar vrien
dinnen haar besluit mee. Tevens werd af
gesproken, dat nog eenmaal per jaar alle
clubleden bij haar zouden samenkomen,
zoodat de club toch nog een honk en een
honkhoudster hield.
Een vroolijk en toch ook ernstig boek,
dat een goeden kijk geeft op wat er zoo
woelt en kruist in hoofd en hart van wat
men bakvischjes noemt.
In een prospectus vertelt de schrijfster
van zichzelf:
Ik ben geboren in 1907 te Amsterdam,
als jongste van een groot gezin en in het
gelukkige bezit van vier broers en één zus
ter. M'n eerste „litteraire arbeid" moet ik
zoo ongeveer geleverd hebben in de vierde
klas van de lagere school, het tijdstip,
waarop ik, het spijt me dat ik het bekennen
moet, met. fanatieken ijver de edele voet
balsport beoefende. In mijn waardigheid
van „beschermvrouwe" der voetbalclub
schreef ik een blijspel, dat nimmer zijn laat
ste tooneelen beleefde! In 1920 zwaaide ik
met de noodige gewichtigheid en statie over
naar de H.B.S. en de schooljaren die nu
volgden waren van een zoo heerlijk-uitbun
dige vroolijk'heid, als ik ze iedere bakvisch
toewensch. In de derde klass werd er een
schetsje van mij aangenomen in De Tele
graaf, Na m'n H.B.S.-jaren leerde ik voor
't eerst „den ernst des levens" kennen; mijn
ouders konden geen „schrijfster" in mij
zien en ik toog met goede voornemens naar
kantoor. Ik sloeg daar geen schitterend fi
guur, verlangend als ik was naar kennis
van „ongeweten dingen", speciaal littera
tuurgeschiedenis, aesthetica en mythologie.
Tenslotte wist één mijner leeraressen mijn
ouders te overtuigen en met haar hulp kreeg
ik m'n kans en de lessen waarnaar ik zoo
verlangd had en die ik nu nog niet graag
zou willen missen. Tot dusverre schreef ik
behalve verschillende schetsen voor tijd
schriften in 1927 mijn eerste meisjesboek:
Stans van de Vijfjarige.
(Wordt vervolgd.)
BUiTEN VERANTWOORDING DER REDACTIE
Catharina Cool en de Paddenstoelenten
toonstelling.
Zaterdag, Zondag en Maandag wordt we
der de jaarlijksche herfsttenloonstelling in
het Pannekoekenhuisje van Tihijsse's Hof
gehouden. De afdeeling paddenstoelen zal
daarbij ongetwijfeld ook nu weer van groo
te beteekenis zijn.
Zal zij ook weder zoo goed als de vorige
jaren tot haar recht komen? Hartelijk mag
dat gehoopt worden.
Maar toch.... men vergeve den twij-
felachtigen klank, die uit die vraag spreekt.
"Want we zullen er haar immers missen, die
de ziel was der vorige tentoonstellingen.
Is het wonder, dat ons soms het gevoel
overvalt: zij kan er niet gemist worden. En
toch het moet!
Ieder begrijpt, wie hier bedoeld wordt,
nietwaar? De aan zoo velen te Bloemen
daal bekende conservatrice van het Rijks
herbarium te Leiden, Catharina Cool.
Het is een groote voldoening, op dit tijd
stip nog een oogenbl'ik te verwijlen in ge
dachten op de vorige tentoonstellingen,
waar zij in haar volle bedrijvigheid, trip
pelend rondging van de eene tafel naar de
andere, om te rangschikken en te regelen,
haar zoo volkomen toevertrouwd.
Al werd reeds op verschillende wijzen
de aandacht gevestigd op de verdiensten
van deze te vroeg ontslapen vrouw -Me
vrouw de Visser-Roelofs deed dat nog de
vorige week door haar te plaatsen in haar
betrekking tot Thijsse's Hof het kan
niet ontkend worden, dat nog te weinig
naar voren werd gebracht, wat zi; betee-
kende voor de jeugd en vooral voor de
Bloemendaalsche kinderen. Wanneer we
met onze gedachten teruggaan naar den
herfst van het jaar 1920, dan hooren we
haar in het prieel van de villa „Denheim",
aan een slechts klein aantal schoolkinderen
het mooie in de paddenstoelen openbar.n.
Het volgende jaar breidt het getal luister
aars zich reeds aanmerkelijk uit. En als in
1922 de eerste groote tentoonstelling, een
uitgroei van de kleine bijeenkomsten in het
prieel, wordt gehouden in het gymnastiek
lokaal van de school aan den De Genestet-
weg, komt juffrouw Cool pas goed tot haar
recht. Zie ze daar op dien gedenkwaardi-
gen Zaterdagmiddag staan, kleine tengere
vrouw, voor dat groote bord op den ezel,
gewapend met een stuk krijt, om met tee-
keningen te verduidelijken, hoe de padden
stoelen zich toch eigenlijk "voortplanten.
Zie, hoe ze met tintelende oogen de be
langstelling opvraagt voor die zwavelzwam
van 12 pond, door een der kinderen aan
gebracht.