wiskunde trokken hem het meest aan. Van 1875—18S0 was
hij student aan de hoogeschool te München en daar onder het
gehoor van Briinn, Meszmer Bürsian e.a. Hij bestudeerde
toen vooral de klassieke archaeologie. Na zijn dissertatie
oververkreeg hij den doctorstitel, dien hij evenwel later
niet voerde Brünn en Bürsian spraken met veel lef over zijn
werk, dat later in druk verscheen. Van hem zelf heb ik er
nooit iets van gehoord. Wel herinner ik mij, dat hij het als
een domheid beschouwde, gepromoveerd te zijn. In zijn stu
dententijd kon hij evenwel goed meedoen; dit blijkt uit de
omstandigheid, dat hij zich een boete van 80 mark op den
hals haalde, wegens beschadiging van een anders eigendom.
De kring, waarin Langbehn te München verkeerde, bestond
in hoofdzaak uit studenten in de medicijnen. Ook behoorden
er schrijvers en schilders toe. Een der laatsten, dr. Leibl,
bracht menigen karakterkop uit den kring op doek, waaronder
ook dien van Langbehn. Nog herinner ik mij, dat hij mij
dien in mijn woning liet zien en er zeer mee ingenomen
was. Langen tijd, doch niet voortdurend bleef Langbehn zijn
betrekkingen met Leibl onderhouden.
Omstreeks dezen tijd maakt hij zijn reis naar Italië. Daarna
vinden we hem achtereenvolgens te Hamburg, Cbarlottenburgen
Frankfort a/d Oder, waar bij bij dr. Hartung logeerde. Toch
kon hij zich niet vereenigen met de zienswijze van zijn vriend
en diens jonge vrouw, die het leven van een practische en
vroolijke zijde opnamen. Hier aan huis maakte Langbehn ook
kennis met den dichter Wildenbruch. Hun denkbeelden botsten
zoo tegen elkander in, dat zij spoedig in hevige onmin ge
raakten. Toen begaf hij zich naar Dresden, waar hij mij opzocht.
Dat hij, behalve met mij, nog omgang hield met anderen dan
met den musicus Becker en later met von Seidlitz, geloof ik
niet, hij heeft er mij tenminste nooit over gesproken.
Mijn betrekkingen tot Langbehn eindigden in 1887, hoewel
hij nog langer ais gast in het huis mijner ouders bleef. Mijn
moeder stond hem steeds ter zijde in zooverre als met zijn
gevoel van eigenwaarde overeen te brengen was. Nog voor
mijn vertrek had Langbehn betrekkingen aangeknoopt met
von Seidlitz, die in 1885 tot raad benoemd was in het alge
meen bestuur der musea. Ik spoorde hem daarbij aan, zooals
ik reeds meer gedaan had, te trachten een vaste aanstelling
te verkrijgen. Meer van zijn vrienden hadden reeds pogingen
in het werk gesteld om hem een betrekking te bezorgen. Zoo
had de schilder Vorliinder hem aanbevolen voor het professo
raat in kunstgeschiedenis aan de hoogeschool te Dusseldorf.
Wie Langbehn in dit tijdperk van zijn leven heeft leeren
kennen, moet in hem wel den geestelijk begaafden, werkzamen
man gezien hebben, die groote ideeën koesterde. Dat hij daarbij
geen man van de wereld was, kan geen verwondering baren.
Hij was nu omstreeks veertig jaar oud, zonder dat het hem
gelukt was een plaats te veroveren in de wereld, noch in dienst
der maatschappij, noch in dien der wetenschap. Daarom laat
het zich heel goed verklaren, dat hij den omgang meed met
menschen, die al spoedig met de vraag naar zijn positie zouden
aankomen; niet gaarne wilde hij door een onschuldige vraag
in 't nauw gebracht worden. Maar daarom was hij nog niet
menschenschuw. Mij schijnt het toe, dat hij in dien tijd slechts
gaarne omging met menschen, die op zulk een trap van be
schaving stonden, dat zij niet vorschten naar den weg van
zijn geestelijke ontwikkeling. Ook Seidlitz dacht er zoo over.
Zoo heb ik dan ook, zoolang ik meende, dat Langbehn nog
in leven was, geen nasporingen gedaan, hoezeer de herinnering
aan hem mij er toe dreef. Van zijn aangelegenheden wist ik
tot voor een jaar bitter weinig, ofschoon ik van mijn kant
geen geheimen voor hem had. Zijn vertrouwen schenken lag
nu eenmaal niet in zijn aard.
Zijn omstandigheden waren toen treurig. De tijdperken in
zijn leven, dat hij ruime inkomsten had, schijnen maar kort
geduurd te hebben. Zijn jaarlijksch inkomen schatte hij zelf
op 550 mark. Iets verdiende hij ook door bemiddeling zijner
studievrienden, als schrijver. Eens bracht hij een geschrift
mee, dat in een der westfaalsche kranten werd afgedrukt, ter
wijl andere van zijn schrifturen, handelend over den Noord-
duitschen aard en het doelwit der toekomstige ontwikkeling
van het duitsche volk, in den Hamburgsche Correspondent ver
schenen. Beide stukken zijn later in het boek over Rembrandt
ingevlochten
Slechts noodgedrongen zocht Langbehn de openbaarheid;
deze, meende hij, zou de uitwerking verzwakken van zijn boek,
waarvan hij, zooals later bleek, de schitterenste verwachtingen
koesterde.
Hoeveel eerbied ik ook heb voor zijn gevoel van eigenwaarde,
meen ik toch, dat hij dat gevoel sterk overdreef, waar hij
van het denkbeeld uitging, dat iemand, die zijn vriend zijn
en blijven wilde, zich zijn mindere moest gevoelen, hem zelfs
niet mocht tegenspreken. Deze karaktertrek was oorzaak, dat
zijn betrekkingen met Vorlander afgebroken werden. Van
hem had Langbehn een schriftelijk bewijs gevorderd, waarbij
de schilder Langbehn's superioriteit zou erkennen en zich geheel
buigen voor diens geestelijk overwicht. Kort voor het verschij
nen van het boek over Rembrandt had Langbehn aan Vor
lander verzocht, een teekening te maken naar aanleiding van
het thema; „Als men met den wereldgeest alleen is, dan past
het niet, dat men den neus door de deur steekt, om te zien,
wat hij uitvoert." Vorlander maakte een penteekening, doch
de wereldgeest kwam Langbehn niet geheel „vrij van hartstocht"
voor, maar overigens was de teekening „wel goed" Wien
Langbehn met den wereldgeest bedoelde, is gemakkelijk te
begrijpen.
In 't begin van 1890 verscheen met den bekenden opgang
„Rembrandt als opvoeder." Met. de verschijning en de her-
■haalde oplagen van zijn boek schijnt voor Langbehn een nieuw
tijdperk van vrije beweging aangebroken te zijn. Daarmee
begint ook het onafgebroken voortarbeiden aan zijn boek,
dat in steeds hernieuwden druk verschijnt, en zijn streven,
om het in zoo wijd mogelijken kring ingang te doen vinden.
Er ontstond groote beroering in litteraturische kringen
Weldra begon men ijverig te vorschen naar den schrijver. De
wetenschappelijke critiek beschouwde het boek uit de hoogte
en verklaarde met, leedwezen, dat uit het succes bleek, hoe
diep het geestelijk peil van het Duitsche volk gedaald was.
In brochures werd het boek deels bestreden, deels verdacht
gemaaktSlechts enkelen kwamen met warmte voor Langbehn
op. Maar de verschijning van negen en veertig oplagen en
het altijd weer terugkomen op de gedachten, die het boek
bevat, heeft toch bewezen, dat er een duurzame kern in zit
en dat het door zijn wakkerschudden van de individualiteit
voor immer een gewichtige rol zal spelen in de geschiedenis
van het geestelijk leven in Duitschland.
De hoop van Langbehn's vrienden, dat het succes van zijn
boek den last van zijn schouders zou nemen, bleek ijdel.
Nu begon zijn strijd om onbekend te blijven en daarmede
zijn toenemende afzondering. Wie het eerst Langbehn's naam
aan de wereld verried, is mij onbekend. Na korten tijd reeds
kende men dien; van den man zelf wist men echter niets.
En zoover als het met de waarheid overeen te brengen was,
maakte hij zich van de zaak af. Door middel van den Leip-
ziger boekhandel of poste restante hield hij briefwisseling
met zijn vereerders, aan wie hij evenwel noch zijn naam,
noch zijn woonplaats bekend maakte. Voor zijn oude vrienden
verdween hij nu geheel Hij bleef in zijn woning, maar hield
er zich 's nachts niet op. Zijn hospita mocht geen brieven
voor hem aannemen en moest zeggen, dat hij verhuisd was.
Alle verkeer met menschen, die hij vroeger kende, hield op.
Eenmaal nog slechts in 1890 zien we hem weer, en wel aan
het ziekbed van Nietsche.
Langbehn kende Nietsche's werken, liet er zich evenwel
niet door beïnvloeden, daar hij geen volgeling van Nietsche
wilde zijn en er niet voor gehouden wilde wordenDaarna
begint de onopgehelderde tijd van zijn reizen. Al meer wint
de meening veld, dat die reizen een soort bedëvaarten zijn
geweest. Men vond zijn spoor op de Spaansch-Fransche grens
(Lourdes?) en te Jeruzalem. Zijn neiging tot het mystieke
openbaarde zich ongetwijfeld immer meer in zijn denkwijze.
De volgende passage vind ik in een zijner brieven: „Rust is
de eerste zedelijke plicht. De mensch moet zich altijd en
overal in innige gemeenschap voelen met den wereldgeest,
den geest die 't heelal vervult." En deze wereldgeest heeft
uit hem gesproken. Hij zonderde zich af van de wereld, die
hij als werktuig van dien geest had gediend. Deze gedachteu-
ie in ontucht en dronken,
'de vrouwen die, doordat
hun kinderen deden voort,
oede. Door ieder verlaten
»ewezen, moesten zij ver-
kinderen aan verwarr
elen, die nacht op nacht
na een ellendige rust den
zonder tehuis, zonder
,en voor de zonden hunner
arme verwaarloosde kin-
is het voor de samenleving
de toekomst van al deze
e nachten op straat door-
ie-bureaux, gaven ons de
dgen in Amsterdam niet,
post gevat konden wij on-
en trachten onderdak i an
wij wilden werk en bri od
ze niet geholpen werden,
n. Wij wilden de hand toe-
i oud-gevangene, aan ren
ne vrouwen en kinde en
bereik kwam zou en
uren.
len nood gevoelende zet en
en arbeid in eene gehuurde
iet „tehuis" voor vrou' en
iht bedden bezet waar an
mijn vrouw en twee h lp-
hadden in dat tehuis pb.ati
alingen. Eiken dag kwamen
is; door verschillende >er-
n van verwaarloozing -an
or eiken dag uitgebrei Ier.
is tehuis voor mannen ge-1
nerbouttuinen 15, waar wij
len, hem tevens in de ge-
aats door zijn eigen werk
en. Van de zijde der >ers
medewerking ondervinden
m kijk op de heerschende
nzen arbeid te steune
ehuizen open gezet, gi ven
die aanklopten, ieder, nan,
godsdienst ook, werd ge-
loodzakelijkheid in te zien
n den zomer van 1904 was
vriendelijk een vergadering
van de vereeniging door
stuur gekozen. Kort da una
koninklijke goedkeuring en
„Hulp voor Onbehuiscien".
de eischen voldeden, blijkt
zes maanden van 1904 -
verstrekt aan onbehv-isde
ruim 60000 maaltijden ge-
1 werden de statuten :nde
geval moest de vader iets bijdragen tot onderhoud van zijn
kinderen.
Uit een boekje in 1905 door ons uitgegeven haal ik het vol
gende aan.
Onze inrichting is dan ook voor een zeer groot aantal kleine
zwervers, of zwerfsters een ware toevlucht geworden.
Wij helpen altijd onverwijld het zwervende kind, komende
njet den vader, de moeder of alleen. Is er treuriger toestand
denkbaar dan een zwervend kind, geen tehuis hebbende door
welke omstandigheid ook in geen geval zijn eigen schuld
misschien wel de Bchuld zijner ouders? Maar het kind, het
I onschuldige wicht kwam ongevraagd op deze wereld: en het is
d t kind, dat ons aller liefde noodig heeft; want een volk,
dat de kinderen zijner armen armen al of niet door eigen
schuld in onreinheid en bandeloosheid laat wegzinken of tot
i.lcrlei ondeugden laat vervallen, ondermijnt zijn eigen leven.
De kinderen verdie
nen altijd hulp, wie
of wat de ouders ook
mogen zijn De kin
deren hebben recht op
ons medelijden, want
wij moeten hun de
gelegenheid geven om
te toonen wat zij wil
len, en die kans moet
zijn in een reine om
geving, niet op straat
zwervend van den
eenou dag in den an
deren.
Wij helpen het kind
der ongehuwde moeder,
den verstooteling der
samenleving;wij nemen
echter dit kind niet
alleen, maar altijd met
de moeder, opdat deze
voor haar zuigeling
kunne werken. Ver
dienen deze arme ver
schoppelingen niet on
zen steun en liefde?
Ons antwoord is: ja,
Kleine W. 2;j verdienen die ten
volle in elk geval
geling, het zich van niets bewuste leven; dit kind kan
_<t-n voor de moeder worden, als het blijft leven het kan
e den voor een tweeden misstap. Te vens leert de moeder
v .aar kind werken en zorgen.
helpen de kinderen van den dronkaard, die, na moeders
t leven voor zijne kleinen tot eene hel heeft gemaakt
die zijn kroost laat
slapen in een ledige
woning, op een zolder
kamertje waar geen
huisraad meer is: die
alles vernielt, en waar
hij zelf nog dagelijks
komt, om zijn roes uit
flHHBHRI te slapen, of zijne kin
deren te mishandelen
Wij helpen kinderen
over wier lot zich nie
mand ontfermt.
Zij worden onze kin
deren, voor wie wij le
ven en die wij lief
hebben.
In 1905 vermeerderde
het aantal kinderen dat
door ons geholpen werd,
dagelijks. Het aantal
verpleegdagen in dat
jaar beliep 53070.
De inwerkingtreding
van de kinderwetten
maakte onzen arbeid
weer uitgebreider, want
nu werden ook door
Voogdijraden de ver
waarloosde kinderen
to ons gebracht, waarvan de ouders tijdelijk, hangende het
g hng, uit de ouderlijke macht werden ontzet.
i)ie samenwerking bracht heerlijke resultaten.
Tot zoover het inleidend woord. Dan volgen een aantal
droeve verhalen van jammerlijke ellende en verwaarloozing,
van verlaten jonge moeders en weggeloopen huisvaders, van
allerlei tafereelen van misdadige armoede, van verleiding
Na drie maanden.
aden.
lid te worden van de
steunen.
■ef niet achterwege, en var
ng. Het werd ons dus moge
a. In het jaar 1904 werde»
a gratis verstrekt aan 19';
485 vrouwen en"*
nderen.
Onze ruimte was
ij konden niet altijd
aar wij zoo gaarne
gelukkig bracht hetnieuf
ar ons verbetering aan ®j
nde Buiten-Gasthuis *e,i
onze vereeniging aft*
;aan en in Maart 1905 mel
e restauratie van het g*
ouw een aanvang gencc';
Waren toen enkele stad-
anooten, die een warm bj"
ebben voor de armen, t'(1
50 vriendelijk geweest o®
te helpen, dan 1(i5
r van de vertimmering,z0('
Is die is geschied, niet» g*
omen.
Wij waren nu in s®
esteld onze taak nog
uimer op te vatten;
Heen was het ons nu fflog®"
het zwervende en veI'
'aarloosde kind te help®
jaar ook strekten wij
and uit naar het kind
reigde verwaarloosd te f5''
en. Kinderen waarvan
loeder tijdelijk naar e
iekenhuis moest en waar
ader of geen werk had
oodoende 'niet voor de k'
eren kon zorgen, of
ijn werk verhinderd
ulks te doen. In het li
Een
lief tafereeltje.
enz., van o zoo veel treurigs, hetwelk in eene goed
georganiseerde maatschappij toch niet behoorde voor te komen.
Op dit oogenblik worden er dagelijks aan de inrichting
150 a 160 mannen en 40 a 50 vrouwen verpleegd benevens
ruim 260 kinderen.
Korte 1 evensschets vanLangbehn.
Wetenschappen. (Ontleend aan Die Zukunft.)
Cornelius Gurlitt, die vroeger al een en
ander publiceerde omtrent zijn betrekking tot Julius Lang
behn, den schrijver van „Rembrandt als opvoeder", komt ons
nu nadere interessante mededeelingen over hem doen
„Lang heeft het geduurd," zoo schrijft hij, „voordat ik mij
aan een levensbeschrijving waagde van den merkwaardigen
man, wiens wensch het was onbekend te blijven. Doch van
verschillende zijden werd ik er toe aangezochtik zou er toch
voor zorgen, dat de litteratuurgeschiedenis niet verstoken
bleef van bijzonderheden omtrent een der merkwaardigste
typen der Duitsche litteratuur; de wereld had er een recht
op, den schrijver te leeren kennen van een werk, dat een zoo
belangrijken invloed verwierf op het geestesleven in Duitsch-
Kland Eerst toen ik zeker wist, dat LaDgbehn overleden was
en ik hem met mijn mededeelingen niet meer zou hinderen,
heb ik aan dat verzoek gehoor gegeven.
August Julius Langbehn werd in 1851 te Hader=beben ge
boren. Na zijn eerste school- en studiejaren, nam hij, toen
de Fransch-Duitsche oorlog uitbrak, dienst in 't leger, en
zette na zijn terugkeer zijn studie voort te Kiel. Natuur- en
gang doet denken aan de groote mystici der Middeleeuwen
en zal hem ongetwijfeld tot het Katholicisme hebben gevoerd.
Er valt niet aan te twijfelen, of hij is ook naar den vorm tot
het Katholieke geloof toegetredenAnders zou de pastoor van
Fürstenfeldbrück niet toegestaan hebben, dat Langbehn op
het Katholieke kerkhof te Püch begraven werd.
In Juni 1900 woonde Langbehn te Würzbürg in uiterlijk
goeden doen. Hij bewoonde twee keurig ingerichte vertrek
ken en hield een derde gereed voor een vriend, die nochtans
nimmer gekomen is. Zijn vreemde handelwijze maakte hem
overal tot een voorwerp van angst of spot. In Lohr aan den
Main, waar hij zomers verbleef, vertoonde hij zich op straat
in half oostersche kleederdracht, met een opgestoken paraplu,
om door de voorbijgangers niet gezien te wordeu. Voor elk
madonnabeeld knielde hij biddend neer; van zijn rozekrans
was hij onafscheidelijk. Zijn hospita werd het zoo bang te
moede, dat ze hem niet langer in huis wilde houden. Nu
werd de schuwe man steeds voortgejaagd. Van Coblenz naar
München, naar Rosenheim. Wel beweert men, dat Langbehn
in dezen tijd nog briefwisseling onderhield met voortreffelijke
mannen en niet alleen met voorname katholieke geestelijken,
maar ook met Theodoor Mommsen Jammer dat diens brie
ven pas na vijftig jaar mogen geopend worden. In Rosen
heim is Langbehn den 3den Mei 1907 plotseling gestorven
Op het kerkhof te Puch staat een oude holle linde, die, zoo
als 't volksgeloof wil, eertijds tot verblijf strekte aan de heilige
Edigna. Onder dien boom wilde Langbehn begraven worden.
Op het graf staat een eenvoudig ijzeren kruis en het opschrift
J. A. L.
geb. 1851. f 1907.
Waartoe dient dit opschrift? Honderden zijn in Duitsche
aarde begraven, zonder dat een teeken hun naam in herinne
ring brengt. Wilde, Langbehn tot hen behooren?
„Als ge eens wist, wie ik ben," zei hij zoo dikwijls. Nog in
den dood is het raadsel volgehouden. Ondanks zijn ziekelijke
neiging tot afzondering, schijnt hij het stille verlangen gekoes
terd te hebben, eens ontdekt te worden
i> i-i m i Van Zaterdag 12 Februari tot
Burgerlijke Stand. v 5 1Q
en met V rjdag 18 Februari.
Geboren: d. van W. Schultz en A. H. Peereboom
d. van A. L. van Hein en A. M. J. van Eersel z. van
H. Aartsen en G. Bregman z. van J. C de Vries en G.
A. Berendse d. van C. J. van Loon en E. Huijpen.
Getrouwd: H. H. Janssen en M. A. Meijer F. J.
Wesseling en L. van Dee.
Overleden: C. G Zwemmer 22 j.
Overleden in het Gesticht M e e r e n b e r g" A.
M. Heergartt 26 j.
Nationale Bloementoonstel-
Uit andore ge- 1 i n g i n 1 9 10.
meenten. jubeljaar der bloemenstad.
Het vijftigjarig bestaan der Algemeene
Vereeniging van Bloembollencultuur wordt in de gemeente
Haarlem als een bijzonder plaatselijk jubileum beschouwd, of
schoon deze vereeniging, weliswaar van ouds te Haarlem ge
vestigd, toch vertakt is over drie provinciën en hare werkzaam
heid uitstrekt van West-Friesland tot de Zeeuwsche eilanden.
De gemeente Haarlem heeft op meer dan één wijze ondubbel
zinnig blijk gegeven van hare ingenomenheid met het feest der
bloemhollenkweekers. Niet alleen stond zij gedurende een vol
jaar het terrein voor de tentoonstelling af, met de daarop staande
muziektent en gedoogde zij de onttrekking aan het openbaar
verkeer van eenige hoofdwegen door den Haarlemmerhout,
maar bovendien stichtte de gemeente een fontein voor het
Paviljoen, die bijzonder goed in den aanleg der tentoonstelling
past. Ook stelde zij een waarborgsubsidie tot een maximum van
f 5000.beschikbaar en verleende zij der tentoonstelling tege
moetkomingen in den vorm van kostelooze electrische verlich
ting, enz.
De provincie Noord- en Zuid-Holland toonden evenzeer, de
economische belangen aan de tentoonstelling verbonden, vol
komen in te zien, door het schenken van waarborgsubsidiën
van f 5000.en f 4000.terwijl de regeering een subsidie
van 2000.toezegde in een eventueel te kort.
Maar ook van belanghebbende en belangstellende zijden is
men de tentoonstelling zeer genegen. Reeds zeer spoedig was
een waarborgkapitaal van 20.000.bijeen, waarover slechts
zal worden beschikt bij onverhoopten tegenslag. De opzet der
geheele tentoonstelling, die zonder eenig winstbejag en met ge
heel welwillende medewerking der commissiën van uitvoering
wordt ondernomen, is, dat zij hare eigen kosten dekt.
Van die kosten moge hier genoemd worden een bedrag van
18.000.hetwelk aan eereprijzen en medailles, volgens het
programma der tentoonstelling, is uitgeloofd; waar tegenover
staat een aanzienlijk bedrag, reeds door overheidspersonen,
gemeentebesturen, vereenigingen en anderen voor dit doel be
schikbaar gesteld.
De hoogste eereprijzen, welker bestemming nog moet worden
vastgesteld, zijn de medailles van het Koninklijk Huis; in de
eerste plaats de gouden medaille van Hare Majesteit de Konin
gin, maar ook de gouden en twee zilveren medailles van Hare
Majesteit de Koningin-Moeder en de twee zilveren medailles
van Z. K. H. den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklen
burg, den hoogen Beschermheer der Tentoonstelling.
Reeds is gemeld, dat Z. K. H. de Prins de opening der ten
toonstelling met zijne tegenwoordigheid zal vereeren; thans is
ook bij het hoofdbestuur der Algemeene Vereeniging voor
Bloembollencultuur het bericht ontvangen, dat H. M. de Ko
ningin-Moeder voornemens is de tentoonstelling te bezoeken
In de school vaoor kunstnijverheid te Haarlem, zullen Vrijdag
25 Februari en 4 Maart, door den heer J. W. Le Nobel, glas
schilder te Amsterdam, twee lezingen gehouden worden over glas
schilderkunst.
Belangstellenden kunnen, tot een beperkt aantal, toestemming
verkrijgen deze lezingen bij te wonen, mits zij zich vooraf bij
den directeur der school daartoe aanmelden.
Zonder vertint- Mijnheer de Redacteur!
woordelijkheid Beleefd verzoek
ik U om eenige
der Redactie.
plaatsruimte in uw blad, naar aanlei
ding van het bericht, voorkomende in het Bloemendaulsch Week
blad van 12 Februari, waarin de schuld der aanrijding,
volgens ooggetuigen, aan mij geweten wordt.
Waar die ooggetuigen zich bevonden hebben is mij een
raadsel, en zijn of menschen, die zonder kennis van zaken,
of met eenige nevenbedoeling U ingelicht hebben.
Nu door het onderzoek van B. en W. gebleken is, dat
de schuld der aanrijding niet aan mij, maar aan een andere oor
zaak te wijten is, kan verdere uitlegging achterwege blijven.
Te wenschen ware het echter, dat zulke onbetrouwbare
berichtgevers dat werk aan bekwamer lui overlieten.
Met beleefden dank voor de plaatsing.
Hoogachtend,
UEd. dw dn.
K. BllËDEMEIJEIt.
We hebben bovenstaande ter lezing aan bovenbedoelden
medewerker doorgezonden, die het blijkbaar niet de moeite
waard vond er op te antwoorden.
(Red)
Geen afkomst hoe gering, treckt dapper helden neer,
Hun volght na vrome daet, ontsterfelljke eer.
Roemer Visser.