onmogelijke verhalen, voor wie verder ziet en dieper denkt, krijgen ze een andere beteekenis. Dit is vooral het geval met De Meermin. Het verhaal an und für sich het verschijnen van een voorwereldlijke (zoo men wil) zeemeermin te midden eener 19e eeuwsche héél moderne engelsche familie te Folkestone, uit wier midden zij ten slotte een veelbelovenden, geëngageerden nog wel, jongen man steelt en met zich mede voert in de diepte de roman zelf is een stuk stoute fantasie, en ik kan me voorstellen, dat er lezers zijn, vooral onder de ernstigen, die van zulk soort fictie niet gediend zijn. Het verhaal evenwel is bijzaakhet is niet veel meer dan een vorm, waar een kostelijke inhoud is ingekleed. Want de gedachten in dit boek getuigen van zulk een prachtige menschenkennis, dat ze den lezer telkens treffen als heel waar en goed gezien, heel nieuw vaak en juist gezegd. Zoo ook In de Dagen der Komeet, dat zoo mogelijk nóg fantas tischer is dan het voorgaande, maar alweer zulk een rijkdom aanbiedt van diep doordachte opmerkingen, dat het daarom alleen het lezen overwaard is. Van Ruimte en Tijd en Won derlijke Vertellingen zijn bundels korte verhalen, waarvan de meeste zich op hetzelfde gebied van fantasie bewegen als de twee voornoemde romans. Er zjjn er evenwel ook onder die «gewoon" zijn, waarschijnlijk" om ze zoo maar te noemen. Dit zijn b.v. Het Hart van Miss Winchelsea en Mr. Ledbetters Vacantie, beide maar vooral het eerste zoo frisch, zoo geestig, dat ze waarlijk den meest veeleischenden lezer een oogenblik wel zouden boeien. Deze twee zijn uit Wonderlijke Vertel lingen, waaronder één bijzonder belangwekkend is, n.l. Het Gestolen Lichaam, een uit een theosofisch oogpunt zeer wel te verklaren gebeurtenis uit het leven van drie jongelui te Londen, terwijl Het Verhaal van den Onervaren Geest weer iels voor spiritisten is om van te smullen. De Onzicht bare, het laatste van deze vijf werken, leek mij het minste, en grenst wel het meest aan wat wij gevoeglijk spoorweg- lectuur zouden kunnen noemen. Het onmogelijke en dwaze ligt er een beetje te dik op, en bederft daardoor wel wat van den indruk der ook hier voorkomende schoone gedachten. De vertaling is van alle vijf werken zeer verdienstelijk voor zoover daarover te oordeelen valt, wanneer men den oorspronkelijken tekst niet er naast heeft liggen ter verge lijking. Hinderlijke anglicismen komen niet voor, alleen hier en daar de zeer veel voorkomende fout van vertalers uit het engelsch, dat zij het woord »wink" in het Hol- landsch weergeven door «wenk" terwijl het beteekent «knipoogje". Overigens lezen de boeken prettig en vlot, en soms doet het hollandsch zelf oorspronkelijk aan. Voor de uitgave is alle zorg gedragen. De druk is ruim, het papier flink, de omslag eenvoudig, onopgesmukt. Ik kan de lezing en den aanschaf van deze boeken gerust aanbevelen aan wie gaarne eens iets meer dan gewone sensatieromannetjes leest. Annie Bhondgeest. Bijbelgebruik in vroeger tijd. Overgenomen uit De Remonstrantsche Broederschap van 1 Juli 1910.) De bijbel is in de wereld, dus ook in ons vaderland het meest verspreide boek. Sinds de hervorming dit boek op den voorgrond plaatste en de uitvinding der boekdrukkunst de verspreiding mogelijk maakte is zijn zegetocht over de aarde begonnen en de verspreiding, door de bijbelgenootschappen thans bezorgd, grenst, als men het cijfer der jaarlijks uit gegeven exemplaren hoort, aan het ongeloofelijke. Maar het bijbelgebruik niet alleen, doch ook de bijbel beschouwing was een drietal eeuwen geleden, toen nog niet de stem van het historische en letterkundig onderzoek zich had laten hooren, geheel anders als nu. Men was ge woon alles, wat daarin stond, als volkomen betrouwbaar, als zuiver historisch bericht te aanvaarden en waar de een of ander stuitte op tegenspraak of onheilige bedoeling, daar wist men dit door harmonistiek of allegorische verklaring toch aannemelijk te maken. Bijbelkennis was algemeen, zelfs van die boeken, die voor ons veel van hunne waarde hebben verloren, omdat zij of al te nationaal zijn óf geheel en al betrekking hebben op den tijd, waarin zij werden geschreven. Toen dacht men niet, bij die lectuur, aan tijds- of plaatsbepalingwat niet aanstonds begrepen werd, werd overdrachtelijk verklaard en op de omstandigheden, waarin men zelf leefde, toegepast. Daaraan deden de predikanten krachtig mede, zij gebruikten de bijbelwoorden te pas en te onpas. Dit werd mij weer duidelijk toen ik enkele geschriften doorlas, in den aanvang der 17de eeuw, tijdens de remonstrantsche twistingen in ons vaderland, geschreven. Een enkele proeve daarvan deel ik mede. Het is uit het geschrift van een Contra-Remon- I strant. Ik schrijf het hier af, niet zoozeer om te laten zien hoe men over de remonstrantsche partij vaak ongunstig oordeelde, maar alleen om een voorbeeld te geven van het zonderlinge en veelvuldige bijbelgebruik dier dagen. Het stuk heeft tot titel: Querela Patriae: Dat is Clachte des Vaderlandts. „Ick moch wel liuylen als een Jonckvrou, die eenen Sack aentreckt om haren Bruydegom. Joël I vers 8. Ende als een Weduwe weenen des nachts, die de tranen over hare lcinne- backen loopen. Klaagliederen I vers 2. Want myn herte is bedroeft in mynen lyve, ende myn ooghen zijn verduystert, door bet aenschouwen van den jammerlycken staet myner steden en de kinderen daar inne. Ick dachte, mij soude rust aencomen door myn twaelf- jarigh-vreden-bestandt, maer ick verneme niets anders, dan groote onruste, ende in plaetse van soete verquickinghe te ontfangben, worde ick met bitterheyt ghesadicht ende met alssem ghedrencket. Klaagl. III vers 15. Myns hertens vreuchde neemt een eynde, ende mijne aenghevangene Reye wort in wee-klage verandert. Klaagl. V vers 15. Och Heere siet doch, boe banghe dat my is, dat het my daer van in den lyve wee doet: myn herte slaet my in mynen lyve: want ick ben gantsch seer bedroeft: buyten heeft my bet Swaert der Spaen- scben vijanden dezer veertigh Jaren lanck ghequelt, maer nu in den huyse begint my de Doot tot eener Weduwen te maecken. Klaagl. I vers 20. Binnen rnyne muren is oproer. Ick sife wrevel ende twist in der Stadt. Psalm LY vers 10, moyte ende arbeyt is daer inne. vers 11. Binnen myne Palleysen ruysset eenen onstuymen wint der oneenicheyt, eene groote woleke vol vyers heeft haer verbeven, dat het allenthelsen rontom blincket Ezechiel I vers 4. Van waer comt my doch dese groote veranderinghe? Dit groot onghemack ende ongbeluck wie brenghet my aen? Ick weet wel, ende moet bekennen voortaen: De misdaet der Dochter mijns volex is groot. Klaagl. IV vers 5 enz. Beneffens de sonden myns volex, zynder nog menschen (nieuw ghesinde Leeraers) die my versincken, dagelycx stryden sy, ende beangstigen my. Ps. LVI vers 1. Hoe wel hebben de beylige Leeraers ende Apostelen voor dese myne tyden (in welcke ick stae) gepropheteert, seggende: Ende weet dit, dat in de laetste dagen sullen comen sware tyden: want daer sullen menschen wesen, hen selven lief hebbende, geltgierich, vermetelick, hovaerdich, lasteraers. 2 Timotheus III vers 2. Hebbende de gedaente der Godsalicheyt, maer de kracht daer van hebben sy verloochent, vers 5. Sy zyn dan uyt Jacob opghestaen, die in Jacob een vyver aen- gbesteecken hebben, dat rontom me henen verteert. Klaagl. II vers 3. Het zyn de kinderen die ick in mynen armen hebbe opghetoghen, die nu haer booghe spannen teghens myn welvaren, als een vyant; ende haer rechterhant voeten als eene wederpartye teghens my. Klaagl. II vers 4. Ochl moet die, die uyt mynen lyve ghecomen is, hem teghens my aldus verheffenmoet het die wesen die my uyt den vrede verdryft, dat ick der goeder daghen moet vergeten? Klaagl. III vers 17. Wanneer my doch myn Spaenschen vyant schendede, woude ick het lyden ende wanneer my, die Iesuyten, myn teghenpartyen overpochten, woude ick my voor hen soo niet ontsettenGhy dan noch, myn Gesellen, myn pleghers, ende vrienden die wy vriendelyck met malcanderen waren tussclien ons, wy wandelden in den huyse Gods met hoopeu. Psalm LV vers 13, 14, 15. Ghy segge ick: maecker teghens my aenslaghen? Psalm XXI vers 12. Segt eens ghy afvallige, waerom verontreynicht ghy aldus myn Landt, en maecket myn erven ten grouwel? Jeremia II vers 7. Hoe voert ghy so henen licht veerdigh wech als water? Genesis XXIX vers 4. Ende verlaet de leere, die ghy voormaels self hebt gepredikt Uwe gout is schuym gheworden, uwe ghedrencken zijn met water, jae met vergift, ghemengt. Met de redelyke ende onvervalschte melcke 1 Petrus II vers 2 placht ghy de Kudde Cbristi te voeden, maer nu zyt ghy ghelyck geworden den Draecken die hare jonghen de borsten geven ende soghense met venynighen voetsel. Klaagl. IV vers 3. Hoe durft ghy dan segghen: ick en ben niet onreyn, ick en hanghe de valsche leere niet aen? Siet aen hoe ghy het dryft in Steden ende Dorpen, ende bedenckt hoe ghy het uytgericht hebt. Ghy loopt om als een Kemelinne inder hit ten, ende als een wilt inde woestyne: wie het weten wil, die en derf niet uyt loopen. Jeremia II vers 23, 24. O wee hen, dat sy van Godt wyeken: sy moeten verstoort worden: want sy zijn van Gods waarheyt afvallich geworden. Hosea VII vers 13. Ende sy loopen als een dolle Koe, Hosea VI vers 16, die de ghesonde, groene welbegraesde weyden schouwen. Sy en willen niet leeren: want sy verwerpen Gods woort. Hosea IV vers 6. Hierom is hare schande groot, als een Zee: wie canse heelen? Klaagl. II vers 13. Daer toe isset, dat sy teghens myne trouwe getuyghen ende waere Leeraers voortcomen als wrevelighe ghetuyghen, die hen optyghen, dies sy niet schuldigh en syn. Psalm XXXV vers 12 enz. Ende waermede heeft, noch onlancx in 's-Gravenhaghe, een ander van uwe Consorten, ghesocht myn waere Leeraers, ende voorstanders te belaen.jae verlaen? Naemelyck, met verraderye, alsof sy myn Landt wilden verraden, ende in handen mynder Spaensche vyanden overleveren; soo dit ghelyck Jeremias de Propheet Godts moeste van Jerin, de Sone Selemia, dit ver- wydt hooren: Ghy en wilt tot den Chaldeën vallen: Jeremia XXXVII vers 12. Daer nochtans Jeremias met goeden Baede socht het Landt ende den Coninck te helpen, om inde macht haerder vyanden niet te vervallen. Alsoo gaet het mede huy- dendaeghs, die voor my ende myns volckx welvaerentheydt moest yveren, teghen dien schiet men meest de stroomen de lasteringhen, om die te verdoen. Dat kond ghy mede wel, ghy Menschen kindt, 't welk daer int herteken myns Landts gheseten zyt, ende doorwandelt de Hoven van den grooten, 4e jaargang. ende zyt onder haer, als een wortel uyt den quaden Boogaert1 die daer galle en alssem draeght. Deüteronomium XXIX vers I 18. Ghy maeckt vele droncken met uwen vervalschten wyn: I want uwen wyn-stock is van den wyn-stock uyt Sodom.eiidé van den akker Gomorrha, uwe wyndruyven syn galle, sy heb-1 ben bitter Besyen, uwe wyn is Draecken vergifl, ende woe-1 dender Adderen galle. Deuteronomium XXX vers 32. Nochtans I gheeft ghy die te drinckc n den Heeren mynder Itaedhuysen.f Ende ghy Princelycke Vorst, edel bloêt van Nassou, ghyl myn ghetrouwe Heldt, die voor my te velde ghelegen hebtl met uwen Heyre die ghy des nachts de koude, des daechsdel hitte hebt moeten draghen, terwyle myn Volck en hare steden! haer in ruste ende stilheyt vermaeckten; Die ghy (naestGodJ myn oorloghen ghestuert, ende gheluckelyck tot mynder bate! ghevoert, ende myne vyanden, die my allenhalven omringden! inden name des Heeren verhouwen hebl, Psalm CXVII versl 2. Ghy victorieuse vorst, wiens roem wyt uyt gaet in allel LandenNeemt myn sake aen tegen myne bestryders, eol myne lauds verstoorders, quydt u in uwen Eede, die ghy mvl ghedaan hebt, doe ghy my swoert, te willen helpen mainteneercnl de ware Gereformeerde Religie, voor 't welcke u Heer Vader,I myn ghetrouwe Dienaer, goet ende bloet verloren heeft. Ende ghy myne Raden, myne Voedsterheeren laet niet toef dat de wilde swynen den Wynstock souden verwoesten, endtl wilde dieren die verderven. Psalm LXXX vers 10. Kont gbyl lieden niet sien, datter onder u zyn, die de opbouwinghe aanl den Tempel des Heeren soecken te verhinderen, hebbende! hare Raedt-gevers die soo door brieven, als door schriften,! des Tempels bouw trachten te rugghe te houden? Ezra ivl vers 5. Siet het ende speurt het, want het is aen den dach! Handthavet den waren Godsdienst, ende, siet toe, dat ghyl lieden hier niet traegh in en zyt Ezra IV vers 22 Op iail daer uyt gheen schade en gheschiede Godes Kercke, mynenl Volcke, nochte mijnen Lande. Laet de Priesters des Heeren! dienaers te samen comen. Joël II vers 17. Roept de Conciliën! te gader, ende en hoort niet de stemme der ghene die, dooil de verleydenghe des loous Balaams, Judas vers llu tot wall anders raden: de Kercke kan best van de Kercke geholj cl worden. Want de geesten der propheten zijn den Propheter! onderworpen 1 Corinthe XIV vers 32." De aandachtige lezer ziet hoe dit geheele stuk eigenlijll niet veel anders is dan een aaneensch tkeling van bijle plaatsen, waarvan sommige geheel uit het verband gerukt! zijn en eenvoudig gebezigd ten dienste van den gedachtenT gang des schrijvers. Alzoo geschiedde het ook in tal van preeken. zoowel der Remonstrantsche als der Contra-Remonstrantsche pa tij al is bij de Remonstranten al heel vroeg de ziensw.jal van Professor Coccejus uit Leiden doorgedrongen dat elk-1 bijbelplaats naar de beteekenis barer woorden niet alleer, I maar ook naar haren samenhang moest worden verklaard Wij wenschen in onzen tijd een dergelijke kennis ei een dergelijk gebruik van den bijbel niet terugde wasri van dit boek hebben wij in anderen zin leeren begrijpen in zijne edelste beelden en spreuken kan het ons no; I dienen tot voeding van ons godsdienstig leven. Daarvoor biedt dit boek rijke stof. Het blijve in dit I zin zijne waarde behouden voor de kinderen van onzen tijd, J. A. B. Nieuwtjes, vragen en antwoorden. Deze week zult ge de lantaarn a uw rijwiel ten 8 ure aansteken. Iets over koffie. Het is onbekend, wanneer het ge bruik der koffie als drank is aangevangen. In Abessinië m >e I naar men meent, het gebruik der koffie reeds in de oudheid zijn voorgekomen en vandaar is het overgegaan naar Arabii Uit Arabië werd het gebruik naar elders verbreid, zoodat i; den aanvang der 16e eeuw men koffie dronk in Kaïro, vanwat I de gewoonte overging naar Syrië. Fanatieke Mohammedar.e j ijverden zeer tegen het koffiegebruik en in 1534 overviele: geestdrijvende derwischen zelfs de koffiehuizen te Kaïro. I io Rauwolf, die de koffie in Aleppo had leeren kennen wer z het eerst in Europa bekend, waar het gebruik ervan ic 4 17e eeuw algemeen werd. Ook in Nederland was de koffi it I het midden der 17e eeuw al bekend. Bontekoe schreef er ve: in 1679 en beval het gebruik er van zeer aan als een „ma zakkertje". In andere landen vond het koffiegebruik aanvat I kelijk veel tegenstand bij de intellectueelen, zooals in Franl-rij Mme de Sevigné. In Engeland is het koffiegebruik nog lx Je I ten dage opmerkelijk gering. Tijdschrift voor Econ. Geogra h Een tweetal knipsels uit De Amsterdammer, weelcbla. voor Nederland. Dat prof. De Groot het niet op de studenten begrepe, I heeft, is bekend. Maar ook zijn oordeel over de meisjes is uit I malscb. „De student schettert in treinen," zoo vinden wij it I 's Hoogleeraar's brochure Groenloopen, „fixeert er meisje t I andere ploerten." Ten onrechte heeft men getwijfeld aan de zuiverheid i de leer van de katholieke geiten, waarvan men onlangs in de I bladen las. Wij en ook de steller van de volgende ad vei l tentie nemen de mogelijkheid aan van zekere geloofsoveil tuiging, zelfs bij het pluimvee. „Ter overname aangeboden I zoo lezen wij, „een zaak, zeer geschikt voor hen van gerefo: f meerde beginselen." Waar domheid al niet toe leiden kan. Blijken! een bericht uit St. Petersburg aan de Times zijn bij Ekaltf rinoslaw van 18 mijnwerkers die een lijkdienst bijwoonderl 15 aan cholera bezweken. Als voorbehoedmiddel tegen if| ziekte hadden de stakkers afkooksel van mest gedronken. „Hier woont dus uw meester? vroeg hij den bulhond. Lief kind, ik heb geen meester en ik wil er geen hebben. Twee of drie jaren geleden ben ik hier toevallig binnengekomen, en men beeft mij met rust gelatenreeds den tweeden nacht van mijn verblijf heb ik deze goedheid vergolden, door eenige nieuwsgierigen, die den muur waren overgesprongen om te zien of de salade goed opkwam, in de beenen te bijten. Sedert dien tijd word ik als vriend des huizes behandeld. Des nachts loop ik in dezen moes tuin rond; des daags loop ik door de stad of slaap ik op mijn mesthoop; niemand bekom mert zich om mij, ik bekommer mij om nie mand. Op mijn jaren verlangt men niets meer. Gij hebt dus niet altijd datzelfde leven geleid? vroeg Hiacint. Wel zeker niet, kindik ben jong geweest, en evenals allen van mijn geslacht, heb ik de menschen liefgehad; maar sedert lang hebben die ellendelingen mij van mijne dwaasheid genezen. Hebben zij u geslagen, wilden zij u dood maken Als het dat alleen ware geweest, sprak Arlekijn, zou ik hen nog liefhebben. Voor stok slagen is een hond niet bang; de mensch is boos van aard, ik zou er in berust hebben. Maar wat ik hem niet kan vergeven is, dat hij een ondankbare, een verrader is. Luister naar mijne geschiedenis en doe er uw voor deel mede. „Mijn vroegste herinnering is van een mooi jong meisje dat mij opvoedde. Ik zie haar nog hoe zij mij in haar armen nam, mij kuste, haar brood in eene kom melk kruimelde om bet mij te laten eten. Ik had haar dan ook innig lief. Wanneer ik het lieve kind in de verte zag aankomen begon ik te kwispelstaarten en rond te springen; ik was zoo blijde haar te kunnen vermaken. Haar vermaak was mijn leven. Na drie maanden van wederkeerige lief kozingen, bemerkte mijne bekoorlijke meesteres op zekeren morgen dat ik grooter werd; nog dienzelfden dag verkocht zij mij aan de slagers vrouw uit de buurt, en kwam er een schoot hondje in mijne plaats. „Mijne nieuwe eigenares was eene jonge weduwe, aan wie haar man eene slachterij had nagelaten. Zij moest hard werken en had mij gekozen om haar in den arbeid behulpzaam te zijn. Eiken morgen spande zij mij voor een karretje en liepen wij de stad door om de bestellingen op te nemen en het vleesch te bezorgen. Het was geen lichte taak, maar zij mishaagde mij niet en ik hief deftig den kop omhoog terwijl ik mijne vracht sleepte. Ik had mij aan de arme vrouw gehecht; ik was fier op het denkbeeld dat hare zaken zich dagelijks door mij uitbreidden, want dat voelde ik aan de zwaarte van het karretje. De eenige fout mijner meesteres was dat zij een beetje hard handig was en mijn ijver met zweepslagen be loonde. Ik schikte mij daar echter in; men is zoo dwaas als men lief heeft! Maar toen de dame op zekeren morgen hare rekeningen op maakte, ontdekte zij dat zij rijk genoeg was om een paard en een man te nemen die in haar plaats de boodschappen zouden doen. Men had mij niet meer noodig, mijn rol was af gespeeld. Ik had in den dienst mijner meesteres mijne krachten uitgeput, en toch zette zij mij zelve het huis uit; ik kwam jankend terug- geloopen; zij ontving mij met een stok en takelde mij zoo deerlijk toe, dat de buren mij met steenen wierpen om mij te leeren dat in eene ordelijke stad niemand het recht heeft te huilen wanneer bij wordt doodgeslagen. „De ondervinding had mij wijzer moeten makenmaar ik was een gek, ik kon niet zonder genegenheid leven. Na verloop van eenige dagen bracht ik het brood rond voor een bakkersvrouw, die mij weinig voedsel en veel slaag gaf; maar zij had een kind dat met mij speelde: dat was genoeg om mijn leed te doen vergeten. Ik zal zoo wat twee jaren in dienst bij mijne nieuwe meesteres zijn geweest, toen een rijtuig aan ons wagentje bleef haken en het omverwierp. Ik brak daarbij een poot en kwam hinkende naar huis terug. Ik bleef er niet lang meer. Mijne genezing kon veel tijd en geld kosten, de bakkersvrouw was eene zuinige vrouw die haar geld en haar medelijden voor zich zelve hield; dienzelfden avond streelde zij mij met de eene hand, terwijl zij met de andere smakelijke balletjes in mijn etensbak wierp. Toevallig kwam er eene kip voorbij en pikte er er van; dadelijk gingen hare veeren overeind staan, zij sloot de oogen en viel dood neder. Dat gaf mij stof tot nadenken, en dienzelfden nacht verliet ik deze ondankbare woning, met het vaste besluit van nooit meer iemand lief te hebben. Mijne eerste meesteres had mij ver kocht, de tweede had mij half dood geranseld, de derde wilde mij vergeven, die les was mij voldoende; ik heb de menschen vaarwel gezegd en denk om niets anders dan om ze te ont vluchten en te verachten. Gij zijt ongelukkig geweest, sprak Hiacint, het ongeluk maakt onrechtvaardig. Alle vrouwen zijn niet zulke monsters als die welke u zoo schandelijk hebben behandeld. Daarin vergist gij u, mijn kind, antwoordde de oude Arlekijn. Onder dat akelige gebroed valt er niet te kiezen. Mannen of vrouwen, klein of groot, allen zijn verraderlijk en boos aardig. „Ten eerste is er geen enkel onder deze twee voetige dieren dat zich niet over zich zelve schaamt en niet door alle mogelijke middeltI de leelijkheid van zijn lichaam tracht te veif bergen. Wij honden, die krachtig, buigzaanl fraai en welgevormd zijn. ij vertoonen or. voor aller oogen zooals d .atuur ons gei pen heeft. Van zijne geboorte af is de merest I mismaakt, machteloos, naakt. Hij heeft eenl geleende huid en vreemde hulp noodig. W>| zou er van hem worden als hij zich niet tel koste van ons kleedde en verwarmde? D dame die men op de wandeling bewondert I die gij misschien naloopt, hebt gij er wel een I over nagedacht op welken prijs ons hare schooi I beid te staan komt? Hebt gij nagerekend hutI veel diereu de mensch ombrengt, opdat 'I niets aan het tooisel van dat egoïstische wijt, I zou ontbreken? Pluimen, bont, mof, ban I schoenen, laarsjes, alles is door een moord pi kocht; alles, tot zelfs die pommaden, waanue.ll zij 's morgens en 's avonds hare pootjes rl haar snoetje insmeert. Met ons hartebloed hou I zij hare huid frisch. O! als de beesten elkaiul I konden verstaan zouden zij sinds lang diI wreede, trouwelooze ras hebben uitgeroeid,dl| enkel van verraad en slachting leeft. De wolven doen dat ook, merkte Hiacintofl Gij hebt gelijk, mijn zoon, sprak ArlekijiJ en als de menschen alleen de andere diere beoorloogden, zou ik misschien zoo zwak »j I hen te verontschuldigen. Ik zou denken dl zij verscheurend van aard zijn en hun woes11 natuurdrift geen weerstand kunnen biederI Maar het is hun niet genoeg ons het leven t| ontnemen, zij zijn niet tevreden dan wanner! zij elkaar onderling dood slaan. De wol»f| eten elkander niet op; bet grootste vermal van den mensch is zijns gelijken te overn»! pelen en te vermoorden. (Wordt vervolgd).I Mededeel Het auteursrer Bij dit nummc Zondag 21 Augus en Daal." Voo rijen en aquarell 'on dag 21 August lunch-concert; concert; 8 uur: 'aterdag 20, Zond SociëteitV ere Frères. ondag 21 August kosteloos, agelijks geopent 's avonds. Drink Idem: Badinrichti Idem: Zwem- en SPOB Dagelijks geop Zaterdag, 8J uur. Zoudag, 8J uur. Co Maandag. Opening Dinsdag, 8 uur. Co Woensdagmiddag, rijden en bal-ch: Donderdag, 8J uur Vrijdag en Zaterd Eiken middag e Alle avonden op Zaterdag 20 Aug Dollarprinses. Op Zondag 21 Augusi I n Amsterdam «Nu zijt ge Fri de oogen een noord Lodewijk tot den vermaard als mr. bij Frankrijk was i De ouderlooze ki tijd herinnerd en t< Holland tot het fi o.a. op Den gehe minder, geloof ik, de bij de inlijving u Wat wij, weezen, i in zoogenaamd »k( van koning Lodew hadden zij niet mee kelijk bedrag. Het was, toen der inlijving beke die kermis voor on ook Haarlem de in De fransche ovei gang van het eenn Vele welgestelde g andere oorzaken v: sten beperkt. Mer dat van uit een verhuizen naar d geld kostten, werden meer op tafelit lepels en vorken re De meeste bron droogden op. Er was één bei der oude huizen, niet meer te ver! in stand bleven, c en deftig huis aa verkocht, eenzelfde opbracht. In het laatst b genaamde nieuwe laatst der zeventie uit éene hand g vormige woningen fabrieken van zij wevers gewoond, n weefgetouw er ziel Veegens zulk het, dat zij geheel niets anders vond grasveldSedert zijne asch verrezen woningen zag ver Kenaupark uit m boschachtigen aclite

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 6