onmogelijke verhalen, voor wie verder ziet en dieper denkt,
krijgen ze een andere beteekenis.
Dit is vooral het geval met De Meermin. Het verhaal
an und für sich het verschijnen van een voorwereldlijke
(zoo men wil) zeemeermin te midden eener 19e eeuwsche
héél moderne engelsche familie te Folkestone, uit wier
midden zij ten slotte een veelbelovenden, geëngageerden
nog wel, jongen man steelt en met zich mede voert in de
diepte de roman zelf is een stuk stoute fantasie, en ik
kan me voorstellen, dat er lezers zijn, vooral onder de
ernstigen, die van zulk soort fictie niet gediend zijn. Het
verhaal evenwel is bijzaakhet is niet veel meer dan een
vorm, waar een kostelijke inhoud is ingekleed. Want de
gedachten in dit boek getuigen van zulk een prachtige
menschenkennis, dat ze den lezer telkens treffen als heel
waar en goed gezien, heel nieuw vaak en juist gezegd. Zoo
ook In de Dagen der Komeet, dat zoo mogelijk nóg fantas
tischer is dan het voorgaande, maar alweer zulk een rijkdom
aanbiedt van diep doordachte opmerkingen, dat het daarom
alleen het lezen overwaard is. Van Ruimte en Tijd en Won
derlijke Vertellingen zijn bundels korte verhalen, waarvan de
meeste zich op hetzelfde gebied van fantasie bewegen als
de twee voornoemde romans. Er zjjn er evenwel ook onder
die «gewoon" zijn, waarschijnlijk" om ze zoo maar te noemen.
Dit zijn b.v. Het Hart van Miss Winchelsea en Mr. Ledbetters
Vacantie, beide maar vooral het eerste zoo frisch, zoo geestig,
dat ze waarlijk den meest veeleischenden lezer een oogenblik
wel zouden boeien. Deze twee zijn uit Wonderlijke Vertel
lingen, waaronder één bijzonder belangwekkend is, n.l. Het
Gestolen Lichaam, een uit een theosofisch oogpunt zeer wel
te verklaren gebeurtenis uit het leven van drie jongelui
te Londen, terwijl Het Verhaal van den Onervaren Geest
weer iels voor spiritisten is om van te smullen. De Onzicht
bare, het laatste van deze vijf werken, leek mij het minste,
en grenst wel het meest aan wat wij gevoeglijk spoorweg-
lectuur zouden kunnen noemen. Het onmogelijke en dwaze
ligt er een beetje te dik op, en bederft daardoor wel wat
van den indruk der ook hier voorkomende schoone gedachten.
De vertaling is van alle vijf werken zeer verdienstelijk
voor zoover daarover te oordeelen valt, wanneer men den
oorspronkelijken tekst niet er naast heeft liggen ter verge
lijking. Hinderlijke anglicismen komen niet voor, alleen
hier en daar de zeer veel voorkomende fout van vertalers
uit het engelsch, dat zij het woord »wink" in het Hol-
landsch weergeven door «wenk" terwijl het beteekent
«knipoogje". Overigens lezen de boeken prettig en vlot,
en soms doet het hollandsch zelf oorspronkelijk aan.
Voor de uitgave is alle zorg gedragen. De druk is ruim,
het papier flink, de omslag eenvoudig, onopgesmukt. Ik
kan de lezing en den aanschaf van deze boeken
gerust aanbevelen aan wie gaarne eens iets meer dan gewone
sensatieromannetjes leest.
Annie Bhondgeest.
Bijbelgebruik in vroeger tijd.
Overgenomen uit De Remonstrantsche Broederschap
van 1 Juli 1910.)
De bijbel is in de wereld, dus ook in ons vaderland het
meest verspreide boek. Sinds de hervorming dit boek op den
voorgrond plaatste en de uitvinding der boekdrukkunst de
verspreiding mogelijk maakte is zijn zegetocht over de aarde
begonnen en de verspreiding, door de bijbelgenootschappen
thans bezorgd, grenst, als men het cijfer der jaarlijks uit
gegeven exemplaren hoort, aan het ongeloofelijke.
Maar het bijbelgebruik niet alleen, doch ook de bijbel
beschouwing was een drietal eeuwen geleden, toen nog
niet de stem van het historische en letterkundig onderzoek
zich had laten hooren, geheel anders als nu. Men was ge
woon alles, wat daarin stond, als volkomen betrouwbaar,
als zuiver historisch bericht te aanvaarden en waar de een
of ander stuitte op tegenspraak of onheilige bedoeling, daar
wist men dit door harmonistiek of allegorische verklaring
toch aannemelijk te maken.
Bijbelkennis was algemeen, zelfs van die boeken, die voor
ons veel van hunne waarde hebben verloren, omdat zij of
al te nationaal zijn óf geheel en al betrekking hebben op
den tijd, waarin zij werden geschreven. Toen dacht men
niet, bij die lectuur, aan tijds- of plaatsbepalingwat niet
aanstonds begrepen werd, werd overdrachtelijk verklaard en
op de omstandigheden, waarin men zelf leefde, toegepast.
Daaraan deden de predikanten krachtig mede, zij gebruikten
de bijbelwoorden te pas en te onpas. Dit werd mij weer
duidelijk toen ik enkele geschriften doorlas, in den aanvang
der 17de eeuw, tijdens de remonstrantsche twistingen in
ons vaderland, geschreven. Een enkele proeve daarvan deel
ik mede. Het is uit het geschrift van een Contra-Remon-
I
strant. Ik schrijf het hier af, niet zoozeer om te laten zien
hoe men over de remonstrantsche partij vaak ongunstig
oordeelde, maar alleen om een voorbeeld te geven van het
zonderlinge en veelvuldige bijbelgebruik dier dagen.
Het stuk heeft tot titel:
Querela Patriae:
Dat is
Clachte des Vaderlandts.
„Ick moch wel liuylen als een Jonckvrou, die eenen Sack
aentreckt om haren Bruydegom. Joël I vers 8. Ende als een
Weduwe weenen des nachts, die de tranen over hare lcinne-
backen loopen. Klaagliederen I vers 2. Want myn herte is
bedroeft in mynen lyve, ende myn ooghen zijn verduystert,
door bet aenschouwen van den jammerlycken staet myner
steden en de kinderen daar inne.
Ick dachte, mij soude rust aencomen door myn twaelf-
jarigh-vreden-bestandt, maer ick verneme niets anders, dan
groote onruste, ende in plaetse van soete verquickinghe te
ontfangben, worde ick met bitterheyt ghesadicht ende met
alssem ghedrencket. Klaagl. III vers 15. Myns hertens vreuchde
neemt een eynde, ende mijne aenghevangene Reye wort in
wee-klage verandert. Klaagl. V vers 15. Och Heere siet doch,
boe banghe dat my is, dat het my daer van in den lyve wee
doet: myn herte slaet my in mynen lyve: want ick ben
gantsch seer bedroeft: buyten heeft my bet Swaert der Spaen-
scben vijanden dezer veertigh Jaren lanck ghequelt, maer nu
in den huyse begint my de Doot tot eener Weduwen te
maecken. Klaagl. I vers 20. Binnen rnyne muren is oproer.
Ick sife wrevel ende twist in der Stadt. Psalm LY vers 10,
moyte ende arbeyt is daer inne. vers 11. Binnen myne
Palleysen ruysset eenen onstuymen wint der oneenicheyt,
eene groote woleke vol vyers heeft haer verbeven, dat het
allenthelsen rontom blincket Ezechiel I vers 4.
Van waer comt my doch dese groote veranderinghe? Dit
groot onghemack ende ongbeluck wie brenghet my aen? Ick
weet wel, ende moet bekennen voortaen: De misdaet der
Dochter mijns volex is groot. Klaagl. IV vers 5 enz.
Beneffens de sonden myns volex, zynder nog menschen
(nieuw ghesinde Leeraers) die my versincken, dagelycx stryden
sy, ende beangstigen my. Ps. LVI vers 1.
Hoe wel hebben de beylige Leeraers ende Apostelen voor
dese myne tyden (in welcke ick stae) gepropheteert, seggende:
Ende weet dit, dat in de laetste dagen sullen comen sware
tyden: want daer sullen menschen wesen, hen selven lief
hebbende, geltgierich, vermetelick, hovaerdich, lasteraers. 2
Timotheus III vers 2. Hebbende de gedaente der Godsalicheyt,
maer de kracht daer van hebben sy verloochent, vers 5. Sy
zyn dan uyt Jacob opghestaen, die in Jacob een vyver aen-
gbesteecken hebben, dat rontom me henen verteert. Klaagl.
II vers 3. Het zyn de kinderen die ick in mynen armen
hebbe opghetoghen, die nu haer booghe spannen teghens myn
welvaren, als een vyant; ende haer rechterhant voeten als
eene wederpartye teghens my. Klaagl. II vers 4.
Ochl moet die, die uyt mynen lyve ghecomen is, hem
teghens my aldus verheffenmoet het die wesen die my uyt
den vrede verdryft, dat ick der goeder daghen moet vergeten?
Klaagl. III vers 17. Wanneer my doch myn Spaenschen vyant
schendede, woude ick het lyden ende wanneer my, die Iesuyten,
myn teghenpartyen overpochten, woude ick my voor hen soo
niet ontsettenGhy dan noch, myn Gesellen, myn pleghers,
ende vrienden die wy vriendelyck met malcanderen waren
tussclien ons, wy wandelden in den huyse Gods met hoopeu.
Psalm LV vers 13, 14, 15. Ghy segge ick: maecker teghens
my aenslaghen? Psalm XXI vers 12.
Segt eens ghy afvallige, waerom verontreynicht ghy aldus
myn Landt, en maecket myn erven ten grouwel? Jeremia
II vers 7. Hoe voert ghy so henen licht veerdigh wech als
water? Genesis XXIX vers 4. Ende verlaet de leere, die ghy
voormaels self hebt gepredikt Uwe gout is schuym gheworden,
uwe ghedrencken zijn met water, jae met vergift, ghemengt.
Met de redelyke ende onvervalschte melcke 1 Petrus II vers
2 placht ghy de Kudde Cbristi te voeden, maer nu zyt ghy
ghelyck geworden den Draecken die hare jonghen de borsten
geven ende soghense met venynighen voetsel. Klaagl. IV vers
3. Hoe durft ghy dan segghen: ick en ben niet onreyn, ick
en hanghe de valsche leere niet aen? Siet aen hoe ghy het
dryft in Steden ende Dorpen, ende bedenckt hoe ghy het
uytgericht hebt. Ghy loopt om als een Kemelinne inder hit
ten, ende als een wilt inde woestyne: wie het weten wil, die
en derf niet uyt loopen. Jeremia II vers 23, 24.
O wee hen, dat sy van Godt wyeken: sy moeten verstoort
worden: want sy zijn van Gods waarheyt afvallich geworden.
Hosea VII vers 13. Ende sy loopen als een dolle Koe, Hosea
VI vers 16, die de ghesonde, groene welbegraesde weyden
schouwen. Sy en willen niet leeren: want sy verwerpen Gods
woort. Hosea IV vers 6. Hierom is hare schande groot, als
een Zee: wie canse heelen? Klaagl. II vers 13.
Daer toe isset, dat sy teghens myne trouwe getuyghen ende
waere Leeraers voortcomen als wrevelighe ghetuyghen, die
hen optyghen, dies sy niet schuldigh en syn. Psalm XXXV
vers 12 enz.
Ende waermede heeft, noch onlancx in 's-Gravenhaghe, een
ander van uwe Consorten, ghesocht myn waere Leeraers, ende
voorstanders te belaen.jae verlaen? Naemelyck, met verraderye,
alsof sy myn Landt wilden verraden, ende in handen mynder
Spaensche vyanden overleveren; soo dit ghelyck Jeremias de
Propheet Godts moeste van Jerin, de Sone Selemia, dit ver-
wydt hooren: Ghy en wilt tot den Chaldeën vallen: Jeremia
XXXVII vers 12. Daer nochtans Jeremias met goeden Baede
socht het Landt ende den Coninck te helpen, om inde macht
haerder vyanden niet te vervallen. Alsoo gaet het mede huy-
dendaeghs, die voor my ende myns volckx welvaerentheydt
moest yveren, teghen dien schiet men meest de stroomen de
lasteringhen, om die te verdoen. Dat kond ghy mede wel,
ghy Menschen kindt, 't welk daer int herteken myns Landts
gheseten zyt, ende doorwandelt de Hoven van den grooten,
4e jaargang.
ende zyt onder haer, als een wortel uyt den quaden Boogaert1
die daer galle en alssem draeght. Deüteronomium XXIX vers I
18. Ghy maeckt vele droncken met uwen vervalschten wyn: I
want uwen wyn-stock is van den wyn-stock uyt Sodom.eiidé
van den akker Gomorrha, uwe wyndruyven syn galle, sy heb-1
ben bitter Besyen, uwe wyn is Draecken vergifl, ende woe-1
dender Adderen galle. Deuteronomium XXX vers 32. Nochtans I
gheeft ghy die te drinckc n den Heeren mynder Itaedhuysen.f
Ende ghy Princelycke Vorst, edel bloêt van Nassou, ghyl
myn ghetrouwe Heldt, die voor my te velde ghelegen hebtl
met uwen Heyre die ghy des nachts de koude, des daechsdel
hitte hebt moeten draghen, terwyle myn Volck en hare steden!
haer in ruste ende stilheyt vermaeckten; Die ghy (naestGodJ
myn oorloghen ghestuert, ende gheluckelyck tot mynder bate!
ghevoert, ende myne vyanden, die my allenhalven omringden!
inden name des Heeren verhouwen hebl, Psalm CXVII versl
2. Ghy victorieuse vorst, wiens roem wyt uyt gaet in allel
LandenNeemt myn sake aen tegen myne bestryders, eol
myne lauds verstoorders, quydt u in uwen Eede, die ghy mvl
ghedaan hebt, doe ghy my swoert, te willen helpen mainteneercnl
de ware Gereformeerde Religie, voor 't welcke u Heer Vader,I
myn ghetrouwe Dienaer, goet ende bloet verloren heeft.
Ende ghy myne Raden, myne Voedsterheeren laet niet toef
dat de wilde swynen den Wynstock souden verwoesten, endtl
wilde dieren die verderven. Psalm LXXX vers 10. Kont gbyl
lieden niet sien, datter onder u zyn, die de opbouwinghe aanl
den Tempel des Heeren soecken te verhinderen, hebbende!
hare Raedt-gevers die soo door brieven, als door schriften,!
des Tempels bouw trachten te rugghe te houden? Ezra ivl
vers 5. Siet het ende speurt het, want het is aen den dach!
Handthavet den waren Godsdienst, ende, siet toe, dat ghyl
lieden hier niet traegh in en zyt Ezra IV vers 22 Op iail
daer uyt gheen schade en gheschiede Godes Kercke, mynenl
Volcke, nochte mijnen Lande. Laet de Priesters des Heeren!
dienaers te samen comen. Joël II vers 17. Roept de Conciliën!
te gader, ende en hoort niet de stemme der ghene die, dooil
de verleydenghe des loous Balaams, Judas vers llu tot wall
anders raden: de Kercke kan best van de Kercke geholj cl
worden. Want de geesten der propheten zijn den Propheter!
onderworpen 1 Corinthe XIV vers 32."
De aandachtige lezer ziet hoe dit geheele stuk eigenlijll
niet veel anders is dan een aaneensch tkeling van bijle
plaatsen, waarvan sommige geheel uit het verband gerukt!
zijn en eenvoudig gebezigd ten dienste van den gedachtenT
gang des schrijvers.
Alzoo geschiedde het ook in tal van preeken. zoowel
der Remonstrantsche als der Contra-Remonstrantsche pa tij
al is bij de Remonstranten al heel vroeg de ziensw.jal
van Professor Coccejus uit Leiden doorgedrongen dat elk-1
bijbelplaats naar de beteekenis barer woorden niet alleer, I
maar ook naar haren samenhang moest worden verklaard
Wij wenschen in onzen tijd een dergelijke kennis ei
een dergelijk gebruik van den bijbel niet terugde wasri
van dit boek hebben wij in anderen zin leeren begrijpen
in zijne edelste beelden en spreuken kan het ons no; I
dienen tot voeding van ons godsdienstig leven.
Daarvoor biedt dit boek rijke stof. Het blijve in dit I
zin zijne waarde behouden voor de kinderen van onzen tijd,
J. A. B.
Nieuwtjes, vragen
en antwoorden.
Deze week zult ge de lantaarn a
uw rijwiel ten 8 ure aansteken.
Iets over koffie. Het is onbekend, wanneer het ge
bruik der koffie als drank is aangevangen. In Abessinië m >e I
naar men meent, het gebruik der koffie reeds in de oudheid
zijn voorgekomen en vandaar is het overgegaan naar Arabii
Uit Arabië werd het gebruik naar elders verbreid, zoodat i;
den aanvang der 16e eeuw men koffie dronk in Kaïro, vanwat I
de gewoonte overging naar Syrië. Fanatieke Mohammedar.e j
ijverden zeer tegen het koffiegebruik en in 1534 overviele:
geestdrijvende derwischen zelfs de koffiehuizen te Kaïro. I io
Rauwolf, die de koffie in Aleppo had leeren kennen wer z
het eerst in Europa bekend, waar het gebruik ervan ic 4
17e eeuw algemeen werd. Ook in Nederland was de koffi it I
het midden der 17e eeuw al bekend. Bontekoe schreef er ve:
in 1679 en beval het gebruik er van zeer aan als een „ma
zakkertje". In andere landen vond het koffiegebruik aanvat I
kelijk veel tegenstand bij de intellectueelen, zooals in Franl-rij
Mme de Sevigné. In Engeland is het koffiegebruik nog lx Je I
ten dage opmerkelijk gering. Tijdschrift voor Econ. Geogra h
Een tweetal knipsels uit De Amsterdammer, weelcbla.
voor Nederland.
Dat prof. De Groot het niet op de studenten begrepe, I
heeft, is bekend. Maar ook zijn oordeel over de meisjes is uit I
malscb. „De student schettert in treinen," zoo vinden wij it I
's Hoogleeraar's brochure Groenloopen, „fixeert er meisje t I
andere ploerten."
Ten onrechte heeft men getwijfeld aan de zuiverheid i
de leer van de katholieke geiten, waarvan men onlangs in de I
bladen las. Wij en ook de steller van de volgende ad vei l
tentie nemen de mogelijkheid aan van zekere geloofsoveil
tuiging, zelfs bij het pluimvee. „Ter overname aangeboden I
zoo lezen wij, „een zaak, zeer geschikt voor hen van gerefo: f
meerde beginselen."
Waar domheid al niet toe leiden kan. Blijken!
een bericht uit St. Petersburg aan de Times zijn bij Ekaltf
rinoslaw van 18 mijnwerkers die een lijkdienst bijwoonderl
15 aan cholera bezweken. Als voorbehoedmiddel tegen if|
ziekte hadden de stakkers afkooksel van mest gedronken.
„Hier woont dus uw meester? vroeg hij den
bulhond.
Lief kind, ik heb geen meester en ik wil
er geen hebben. Twee of drie jaren geleden
ben ik hier toevallig binnengekomen, en men
beeft mij met rust gelatenreeds den tweeden
nacht van mijn verblijf heb ik deze goedheid
vergolden, door eenige nieuwsgierigen, die den
muur waren overgesprongen om te zien of de
salade goed opkwam, in de beenen te bijten.
Sedert dien tijd word ik als vriend des huizes
behandeld. Des nachts loop ik in dezen moes
tuin rond; des daags loop ik door de stad of
slaap ik op mijn mesthoop; niemand bekom
mert zich om mij, ik bekommer mij om nie
mand. Op mijn jaren verlangt men niets meer.
Gij hebt dus niet altijd datzelfde leven
geleid? vroeg Hiacint.
Wel zeker niet, kindik ben jong geweest,
en evenals allen van mijn geslacht, heb ik de
menschen liefgehad; maar sedert lang hebben
die ellendelingen mij van mijne dwaasheid
genezen.
Hebben zij u geslagen, wilden zij u dood
maken
Als het dat alleen ware geweest, sprak
Arlekijn, zou ik hen nog liefhebben. Voor stok
slagen is een hond niet bang; de mensch is
boos van aard, ik zou er in berust hebben.
Maar wat ik hem niet kan vergeven is, dat
hij een ondankbare, een verrader is. Luister
naar mijne geschiedenis en doe er uw voor
deel mede.
„Mijn vroegste herinnering is van een mooi
jong meisje dat mij opvoedde. Ik zie haar nog
hoe zij mij in haar armen nam, mij kuste, haar
brood in eene kom melk kruimelde om bet
mij te laten eten. Ik had haar dan ook innig
lief. Wanneer ik het lieve kind in de verte
zag aankomen begon ik te kwispelstaarten en
rond te springen; ik was zoo blijde haar te
kunnen vermaken. Haar vermaak was mijn
leven. Na drie maanden van wederkeerige lief
kozingen, bemerkte mijne bekoorlijke meesteres
op zekeren morgen dat ik grooter werd; nog
dienzelfden dag verkocht zij mij aan de slagers
vrouw uit de buurt, en kwam er een schoot
hondje in mijne plaats.
„Mijne nieuwe eigenares was eene jonge
weduwe, aan wie haar man eene slachterij had
nagelaten. Zij moest hard werken en had mij
gekozen om haar in den arbeid behulpzaam te
zijn. Eiken morgen spande zij mij voor een
karretje en liepen wij de stad door om de
bestellingen op te nemen en het vleesch te
bezorgen. Het was geen lichte taak, maar zij
mishaagde mij niet en ik hief deftig den kop
omhoog terwijl ik mijne vracht sleepte. Ik had
mij aan de arme vrouw gehecht; ik was fier
op het denkbeeld dat hare zaken zich dagelijks
door mij uitbreidden, want dat voelde ik aan
de zwaarte van het karretje. De eenige fout
mijner meesteres was dat zij een beetje hard
handig was en mijn ijver met zweepslagen be
loonde. Ik schikte mij daar echter in; men is
zoo dwaas als men lief heeft! Maar toen de
dame op zekeren morgen hare rekeningen op
maakte, ontdekte zij dat zij rijk genoeg was
om een paard en een man te nemen die in
haar plaats de boodschappen zouden doen. Men
had mij niet meer noodig, mijn rol was af
gespeeld. Ik had in den dienst mijner meesteres
mijne krachten uitgeput, en toch zette zij mij
zelve het huis uit; ik kwam jankend terug-
geloopen; zij ontving mij met een stok en
takelde mij zoo deerlijk toe, dat de buren mij
met steenen wierpen om mij te leeren dat in
eene ordelijke stad niemand het recht heeft te
huilen wanneer bij wordt doodgeslagen.
„De ondervinding had mij wijzer moeten
makenmaar ik was een gek, ik kon niet
zonder genegenheid leven. Na verloop van eenige
dagen bracht ik het brood rond voor een
bakkersvrouw, die mij weinig voedsel en veel
slaag gaf; maar zij had een kind dat met mij
speelde: dat was genoeg om mijn leed te doen
vergeten. Ik zal zoo wat twee jaren in dienst
bij mijne nieuwe meesteres zijn geweest, toen
een rijtuig aan ons wagentje bleef haken en
het omverwierp. Ik brak daarbij een poot en
kwam hinkende naar huis terug. Ik bleef er
niet lang meer. Mijne genezing kon veel tijd en
geld kosten, de bakkersvrouw was eene zuinige
vrouw die haar geld en haar medelijden voor
zich zelve hield; dienzelfden avond streelde zij
mij met de eene hand, terwijl zij met de andere
smakelijke balletjes in mijn etensbak wierp.
Toevallig kwam er eene kip voorbij en pikte er
er van; dadelijk gingen hare veeren overeind
staan, zij sloot de oogen en viel dood neder.
Dat gaf mij stof tot nadenken, en dienzelfden
nacht verliet ik deze ondankbare woning, met
het vaste besluit van nooit meer iemand lief
te hebben. Mijne eerste meesteres had mij ver
kocht, de tweede had mij half dood geranseld,
de derde wilde mij vergeven, die les was mij
voldoende; ik heb de menschen vaarwel gezegd
en denk om niets anders dan om ze te ont
vluchten en te verachten.
Gij zijt ongelukkig geweest, sprak Hiacint,
het ongeluk maakt onrechtvaardig. Alle vrouwen
zijn niet zulke monsters als die welke u zoo
schandelijk hebben behandeld.
Daarin vergist gij u, mijn kind, antwoordde
de oude Arlekijn. Onder dat akelige gebroed
valt er niet te kiezen. Mannen of vrouwen,
klein of groot, allen zijn verraderlijk en boos
aardig.
„Ten eerste is er geen enkel onder deze twee
voetige dieren dat zich niet over zich zelve
schaamt en niet door alle mogelijke middeltI
de leelijkheid van zijn lichaam tracht te veif
bergen. Wij honden, die krachtig, buigzaanl
fraai en welgevormd zijn. ij vertoonen or.
voor aller oogen zooals d .atuur ons gei
pen heeft. Van zijne geboorte af is de merest I
mismaakt, machteloos, naakt. Hij heeft eenl
geleende huid en vreemde hulp noodig. W>|
zou er van hem worden als hij zich niet tel
koste van ons kleedde en verwarmde? D
dame die men op de wandeling bewondert I
die gij misschien naloopt, hebt gij er wel een I
over nagedacht op welken prijs ons hare schooi I
beid te staan komt? Hebt gij nagerekend hutI
veel diereu de mensch ombrengt, opdat 'I
niets aan het tooisel van dat egoïstische wijt, I
zou ontbreken? Pluimen, bont, mof, ban I
schoenen, laarsjes, alles is door een moord pi
kocht; alles, tot zelfs die pommaden, waanue.ll
zij 's morgens en 's avonds hare pootjes rl
haar snoetje insmeert. Met ons hartebloed hou I
zij hare huid frisch. O! als de beesten elkaiul I
konden verstaan zouden zij sinds lang diI
wreede, trouwelooze ras hebben uitgeroeid,dl|
enkel van verraad en slachting leeft.
De wolven doen dat ook, merkte Hiacintofl
Gij hebt gelijk, mijn zoon, sprak ArlekijiJ
en als de menschen alleen de andere diere
beoorloogden, zou ik misschien zoo zwak »j I
hen te verontschuldigen. Ik zou denken dl
zij verscheurend van aard zijn en hun woes11
natuurdrift geen weerstand kunnen biederI
Maar het is hun niet genoeg ons het leven t|
ontnemen, zij zijn niet tevreden dan wanner!
zij elkaar onderling dood slaan. De wol»f|
eten elkander niet op; bet grootste vermal
van den mensch is zijns gelijken te overn»!
pelen en te vermoorden.
(Wordt vervolgd).I
Mededeel
Het auteursrer
Bij dit nummc
Zondag 21 Augus
en Daal." Voo
rijen en aquarell
'on dag 21 August
lunch-concert;
concert; 8 uur:
'aterdag 20, Zond
SociëteitV ere
Frères.
ondag 21 August
kosteloos,
agelijks geopent
's avonds. Drink
Idem: Badinrichti
Idem: Zwem- en
SPOB
Dagelijks geop
Zaterdag, 8J uur.
Zoudag, 8J uur. Co
Maandag. Opening
Dinsdag, 8 uur. Co
Woensdagmiddag,
rijden en bal-ch:
Donderdag, 8J uur
Vrijdag en Zaterd
Eiken middag e
Alle avonden op
Zaterdag 20 Aug
Dollarprinses. Op
Zondag 21 Augusi
I n Amsterdam
«Nu zijt ge Fri
de oogen een noord
Lodewijk tot den
vermaard als mr.
bij Frankrijk was i
De ouderlooze ki
tijd herinnerd en t<
Holland tot het fi
o.a. op Den gehe
minder, geloof ik,
de bij de inlijving u
Wat wij, weezen, i
in zoogenaamd »k(
van koning Lodew
hadden zij niet mee
kelijk bedrag.
Het was, toen
der inlijving beke
die kermis voor on
ook Haarlem de in
De fransche ovei
gang van het eenn
Vele welgestelde g
andere oorzaken v:
sten beperkt. Mer
dat van uit een
verhuizen naar d
geld kostten, werden
meer op tafelit
lepels en vorken re
De meeste bron
droogden op.
Er was één bei
der oude huizen,
niet meer te ver!
in stand bleven, c
en deftig huis aa
verkocht, eenzelfde
opbracht.
In het laatst b
genaamde nieuwe
laatst der zeventie
uit éene hand g
vormige woningen
fabrieken van zij
wevers gewoond, n
weefgetouw er ziel
Veegens zulk
het, dat zij geheel
niets anders vond
grasveldSedert
zijne asch verrezen
woningen zag ver
Kenaupark uit m
boschachtigen aclite