ONAFHANKELIJK ORGAAN VOOR NEDERLAND. 4e jaargang. ZATERDAG, 19 NOVEMBER 1910 No. 46 ibitmaker. PRINS-POEDEL, pen Lehar's romantische Leak gaan hooren, beter Aldus schrijft Olasky. i de ruwe duitsche voor- n heb) van Monna Vunna, van de Rotterdammers, recensie uit het Nieuws lam gegeven opvoering ers geen ondienst te doen. Dinsdagavond jl., na acht tn Eysden eene openbaring bben kunnen vermoeden, en voor een zoo goed als vertooning van ditzelfde ime zal geweest zijn voor .al, de zoo gevulde schouw- Eerder lijkt het mij een paar jaar geleden heb ge- ngzamerhand een grooter ede vertooning is geboren den zijn, die den schouw- i vermaak na volbrachte et nu èn voor den heer altisten veel aangenamer mag ik hier wel de ver- olie zaal bij een werk als sden aanleiding moge zijn aandacht te wijden aan ngeren datum, van zulke stukken op den ils de arnusementstukken, tstekend zoowel door spel stellen deze werken veel ies of Duitsche blijspelen; een genot zijn, aan en. heeft aan die hoogere i rol moet ik echter voor- gt Melsert is mij als Prin- es-momenten. het lyrische ische in de rol kwam niet galmenhet innerlijke hier; hij werd freseur, op- ver het spel van den heer enimmers het is de eerste maar een mensch n een troost voor hem zijn, oed was, ud; uitmuntend de Marco :oed geteekend de Trivulzio gen van mevrouw Tartaud vond ik die vertolking al ;r dan die van mevr. Maeter- de vertolking nóg mooier neer doorleefd. Mevr. Tar- •ma als Monna Vanna ge- he kunstenares nu ook eens ie rol zal kunnen zien, deze wintig jaren jonger is dan de artisten na het laatste scène voldeed weer aan de heid te Haarlem, een 30-tal leerlingen klasse van de School voor d te Haarlem onder leiding ieBserum De Mesquita en tan Leiden. Des morgens van Oudheden bezichtigd, en onthaald op eene voor- n in Nederland, terwijl de Boeser, hen nog vele bij- kunstwerk-n mededeelde, igraphisch Museum bezocht, de conservator dr. De Visser lere tentoonstelling hadden ige japansche kunstwerken conservator breedvoerig i aangenamen en leerzat en szoeken werd de algeme ne vorderd, omdat hetgeen zij it bij de voordrachten,-die Het Bloemend Prijs per halfjaar f 1.25 bij vooruitbe taling. Prijs per nummer fO.lü Advertentiëu 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. Mededeelingen van allerlei aard aan de hoofdredactie schriftelijk -:- -:- Vijverweg 7 te Bloemendaal -:- -:- II Alle mededeelingen de administratie, advertentiën enz. betreffende -:- Ged Oude Gracht 63, Haarlem. Telefoon 141. Het auteursreclit, van den inhoud van dit, blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeling van liet auteursrecht. Bij dit nummer behoort een bijvoegsel. Allen die zich met ingang van 1 Januari 11)11 op ons blad abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers kosteloos. De Agenda is verplaatst naar bladzijde 2. HET KWARTET I. Afstand bewaren. Aan A. W. g. van Riemsdijk, Klokhuisplein. Beste vrind. 'k wil u, of heter gezegd ik wil mijn lezers, die daarom hebben gevraagd, voor hün bevrediging over u onderhouden ei iu moet ik dus den aanhef van mijn brief aan u recht- v rdigen. Daar ge mijn vriend niet zijt, noem ik u vrind, v, zoo gemoedelijk klinkt maar wat meer uit de hoogte. Men zegt, ook aan den karreman, bezig bij 't vuilnisvat vrind, bezie vrind, wil je een sigaar? Het woord beste is daar dan deels andersbedoeld immers, niet slechts als medelijdend, v, ook hier de strekking van dit woordje is, maar ook, ai een soort goedheid in dien man vooronderstellende wi. rom ook zou die man niet goed zijn, hij heeft in zijn leven niemand van beteekenis ooit kwaad gedaan, en hij vi iieut ten minste op een eerlijke manier zijn brood. En dit nu is ten uwen aanzien, beste, het geval hier niet. Gij niet goed, dat weet ge zelf terdege en om nu slecht md te worden zijt gij te weinig van beteekenis. En t toch is behalve naar den klank van medelijden beste" tegen u de beste aanhef, daar deze aanhef zich het beste leent tot ironie. De juiste aanhef wareach, niet betere vrtid; maar wanneer ik voor mijne lezers aan u over u een brief schrijf, is het daarin niet alleen om juistheden te doen, maar hebben zij het recht van mij te eischen, dat ik mjj, met hen, ook over u vermaak. ik moet dan, beste vrind, beginnen met ontkennen, wat gij/elf zoo graag zoudt willen, dat ik met u in een pennen- sti ljd gewikkeld ben. Gij kunt niet schrijven. Andere dingen doen dan schrijven zooals denken, redeneeren, muziek maken, sc dlderen of uwe medemenschen goed doen Gij beweert zé 's niet dat gij dit kunt en een en ander is u ook teeenenmale vreemd, zoodat er voor mij van u niets te leeren valt. En mij vrijwillig in een strijd begeven met eeD man van wien ik niets kan leeren, valt mij werkelijk niet in. Trouwens het, waarin ook, mèt u gewikkeld zijn, staat mij niet aan. Ik zou mij öf uit die inwikkeiing, en mei geweld, bevrijden en van u bleef dan niets over, Fat in zoover geen verlies was, maar mij last zoude be joegen, öf ik bleef zelf werkeloos en met gebonden handen oij u en dat zou voor mij ge>'aariijk zijn. Want niet slechts dat gij klein zijt en gemakkelijk een bij u passend moorde- naaispriempje in een plooitje van de windsels klaar zoudt kimnen houden, maar ge zijt ook geestelijk klein genoeg om dit te doen en van de gelegenheid, dat hand' en voeten mij gebonden waren, teprofiieeren, een nederlandsch woord vpor zulk een handeling kan ik niet vinden. "Wat is er eigenlijk toch tusschen ons gebeurd? Gij hebt uit het mat-schijnende lantaarntje van uw brein op het nu eenmaal tusschen ons bestaande, voor u ondoordringbaar scherm den volke voorgetooverd onhebbe lijke spotbeeldjes van mij. Waarom? Omdat ik, toen gij op gingt treden als de man van 't Klokhuisplein, ge vraagd heb, wie gij waart en wat wij allen aan u zouden hebben. Uw platte grol om toen mijn voornaam te ver binden aan den naam der ongelukkige, door Kuyper tot de stijving der verkiezingskas gebruikt, met uw betich ting, dat ik »de bekende zaak" zou zijn begonnen uit een zinnelooze zucht tot levenmaken, heeft u vijanden be zorgd, zelfs in uw naaste omgeving. Wie sprak ook weer van misbruik maken Misbruik maken was dit, wel niet van uw talent, waarvan ik het bestaan ontken, maar van uw pen, uit ploertigheid. Ik heb u, kort, daarop gediend. De aarde wordt, wanneer daarop veel lieden van uw slag spau- seeren, voor een fatsoenlijk man, benauwd en zalig schijnt daarbij de vrijheid van den vliegenier, die boven 't stemmetje van uw bekrompen klokhuisziel en 't giftige geschetter van de roomschepers den wijden hemel binnendrijft en zuiver ademt. Toen ik het woord beriemsdijken verzon, zeer bruik baar voor het optreden in uwen geest, 't optreden van den kleine en jaloersche in het algemeen en in 't bijzonder tegen iemand van een grootere postuur, plaatste ik het in een kort berichtje over de eerste vliegerij alhier. Üe tegenstelling is volkomen. Nog zweef ik rustig boven uw journalistiek gescheld en staat gij daar beneden, lach wekkend in uw koude drukte, te gebaren naar omhoog, waar ik uw woorden niet eens hoor, maar zeker dat ik met een enkele wil-vaste daling van mijn vliegtuig u den kop kon scheiden van den romp. Dat wil ik niet. Maar 'k zeide 't i-eeds, alleen niet, wijl ik nopens" u geen last wil heb ben. Uw bestaan of niet-bestaan is mij een onverschillig ding. Blijkbaar is mijn verzonnen woord goed ingeslagen; ge hebt, als waart ge werkelijk reeds baas van uwe krant en daai'door baas in Haarlem, u gezet toen tot een preek. Een preek? Een nieuwe grol. Of meent gij snaakje, dat do inhoud mijner circulaire die in Haarlem werd verspreid niet juist zou zijn en dat gij dit niet weten zoudt? Wat heb ik openlijk gesteld; Dat onder uwe leiding de Oprechte is vernield. Dat gij in uwe krant niet zeggen durft, dat wat gij meent, als gij iets meent. Dat geldzucht en niets anders u en uwe geldzucht de anderen daarvan weerhoudt. Dat gij, om de meest roomsche winkeliers van Haarlem als uw adverteerende geldschieters te behouden, doet, als of gij katholiciseert. Dat daarom nimmer, welke vrijheidlievende ge dachte ook, door u of uwe medewerkers neder wordt ge schreven. Dat gij, om uwe lezers onder de meest talrijke gemeente, die der onbeschaafden, te behouden, grollen en frat sen drukken iaat waarvan het blad, waarin eens Busken Huet, Douwes Dekker, De Waller's, Haje en Esser schreven, bloost. Dat gij aldus de held der keukenmeiden zijt, zooals gij met uw Mea Culpa en de rest, de held zijt van nerveuse naaistertjes en rederij kerige tooneelisten. Waar is uw brein? Ik weet het niet, maar waar hetzij, 't is leeg. En zie nu mijne goedigheidik neem nog aan, dat gij 't halfslachtige van uwe houding zelf betreurt. Gij durft niet denken, want dan denkt gij liberaal en dat ver bieden de omstandighedengij moet toch schrijven, en dus schrijft ge zonder vooraf te bedenken wat gij zegtgij han delt zonder zin, is 't niet erbarmelijk? 't is zoo, maar wien de schuld Aan mij Heb ik u uitgenoodigd het schrijversschap bij de directie van die amsterdamsche bank vaarwel te zeg gen Of heb ik u verboden om een vak te leeren of u ergens nuttig te bewegen Mijn hemel, waarom moet gij mij tot speelbal kiezen van uw nukken? Denkt gij als wre ker op te treden van den journalistenstand, waartoe ik, üw confrater niet, niet boor, al heb ik wel zijn werk ter hand genomen, daar in Haarlem of den omtrek niet één liberaal dorst schrijven zoo hij dacht, omdat hier onder uw benauwde pers de gansche vrijheid van den geest in de verdrukking kwam Maar beste, een contract met Enschede maakt u nog niet tot iemand van gezag. Gij mist behalve kennis van de maatschappij de menschenkennis die den goe den dagbladschrijver eigen zijn, zielkundig noch maatschappe lijk kunt gij wuavdeeren, gij hoort van dezen wat en genen, maar door het lot verwend, hebt gij nog nooit den bitteren alsem dien het leven schenkt gedronken, alleen in bitterheid leert men het leven lijden, alleen uit strijd en leed ombloeit de geest die werkelijk onderscheidt. Wat zoudt gij onderken nen? of uwe redacteuren, vroeger uws gelijken, door u met het een of andei-e contract te knechten zijn of niet. Of een tooneelstuk grof genoeg is van effectbejag en huivering om tranen op te Wekken in een moeder die eeii dochter of een vader, die een zoon in werkelijkheid reeds naar den ondergaug heeft begeleid, of niet. Wotdt letterzetter of corrector aan uw eigen blad, of wordt bediende bij een van de Enschede's, slaaf' u een ODgeluk in het belang van uw gemeente Bloemendaal, sta dag aan dag gereed om ieder die zich tot u wendt in welke akeligheid het zij té helpen, werk wat gij wilt, maar werk, werk u omhoog, niet drij vend op de kurk van uwen vaaersnaam ot op het op zich zelf' niets zeggend predicaat van jonker, en als ge dan in al uw nietigheid 't vertrouwen hebt gewonnen van een enkelen man, de wezenlijke liefde van een enkele vrouw, de eerbied van een kind, wanneer ge u dan sterk gevoelt omdat ge 't goede wilt, dan zult ge wellicht eenmaal ook uw land een dienst bewijzen kunnen van bevrijding. Gij hebt nog wel wat jaren voor het een en ander noodig, mis schien kunt gij dan in een beteren tijd. wanneer wij niet zoo zeer meer onder Rome bukken, uw land een dienst bewijzen van verheffing. Of denkt gij, groote poen, dat ik voor mijn pleizièr, mijn nachtrust of gemak Kuyper heb aangetast? Ik ben in alle voicen door de slik gesleurd, een kast op mijn kantoor stinkt van de kranten met beleedigingen van de roomsche pers, een troep roomsche bloemisten schreeuwde mij als tijgers op den openbaren weg hun haat in het gezicht, de eerbied voor mijn naam is even groot als die bij schooiers voor mijn leven en gezondheid. De post bracht vroeger en brengt nu de vieste anonimica, ook meest van roomsche zijde, produkten in den geest van uw couranten-vuil; 'k ben door iemand wel vooraf gewaarschuwd, ik heb mijn leven er voor ingezet maar heb het ook geweten. Wat weet gij van het leven en van 't gevaar om waar te zijn Gij doet aan politiek veel meer dan ik, uw politiek, de politiek van allen die voor zichtig zijn, het is berekening, het is het sluw ontwijken van 't gevaar omdat men aan het leven en 't gemak het meeste hecht. Kom biecht eens op Waarom slaat gij nu eex-st u op de borst en kucht en roept op een toon van gezag »hier ben ik; A. W. G van Riemsdijk, Klokhuisplein Wat waart ge vroeger niet een aardig kereltje, toen g' uit die ruzie met de Enschede's eerlijk en driftig u verwijderde en op u zelf bleef staan toen waard ge klein maar echt, uw groot doen dezer dagen rust slechts op de acte uwer vennootschap, die naar ik aan de Rechtbank hoorde, nog niet eens is ingeschreven, wellicht nog niet eens bestaat. Voorbarige! Wat zal uw houding zijn, wanneer degenen die uw schimp verachten, uw gemis aan zelfbeheersching met FEUILLETON. naar het Fransch van EDOUARD LABOULAYE. Al die beweging doet slechts de armoede of armoedigheden van uwe redevoeringen des te oneer uitkomen. Zorg dat gij gedachten hebt, want de woorden zullen van zelve wel komen; en de eenvoudigste zullen de beste zijn. De waar- j beid gelijkt op een standbeeld: hoe minder ge sluierd, hoe schooner zij is Haar met sieraden te bedekken, is haar als boeleerster bejegenen, j haar onteeren. Aristoteles heeft ons dit alles reeds sinds lang gezegd, hernam Facetus op een onbeschaam de toon; het is onze schuld niet, als de taal verouderd is. De door den tijd in onbruik ge raakte woorden zijn niet anders dan versieten medailles. Maar dat is nog geen reden om ze door valsche munt te vervangen. Men moet de menschen van smaak beha- Ren, hernam Facetus met stemverheffing; het geletterd publiek is van de allerdaagscbe vor men verzadigd en beeft alleen oor voor het hieschkeurige. Bemoei u wat minder met de geletterden, mijnheer Facetus; wij bevinden ons niet in China en maken geen bouts nrnês. De wereld gaat vooruit; elke dag brengt nieuwe waarhe den aan en vermeerdert het getal van ben die <'e wetenschap zoeken. Waartoe deze verfijning tegenover zulk een groot auditorium? Laten wij eenvoudig zijn als uwe oude modellen; de kunst verandert niet en ten alle tijde hebben waar heid, schoonheid en eenvoud gelijken tred ge- honden. Het zijn drie gratiën, onder een ande ren naam; vergeef mij zoo ik haar Griekschen titel vergeet. sVaarwel mijnheer Facetus, ik geef dezen schoonen patrijshond ten geschenke aan de schooi, die onder uw leiding staat; maak er een repetitor van in taal en letteren; men zal hem niet zonder voordeel aanhooren." Woedend stoof meester Facetus heen, hij had geen ongelijk. Men had met hem de spot ge dreven, en zijne redevoering was in 't water gevallen. Tot overmaat van spijt, was nog den zelfden avond de patiijBhond op zijn post en wandelde statig de school door. Van dat oogen- blik af dagteekent. naar men verzekert, de ge schiedenis van de Universiteit der Vliegeneters de benaming van chiens de cour. NEGENTIENDE HOOFDSTUK Das ewig-weibliche. Het ministerie van graaf Bemoeial besloeg een der vleugels van het kasteel; men kon er binnenshuis komen door de feestgaanderij die reeds voor het bal van dien avond in gereed heid was gebracht Hiacint koos dezen weg. Zoodoende zag men hem niet naderen, kon bij Tamaris verrassen en zich aan de voeten der schoone freule werpen, niet als koning die be veelt, maar als de minnaar die smeekt. Nauwelijks was hij de zaal binnengetreden of de vorst hoorde de stem en den voetstap van Tamaris. Zij kwam nader: nog een oogenbiik en hij lag voor haar geknield. O gij die bemind hebt, gij die nog bemint, jonge of oude echtgenooten, hebt gij het oogen biik vergeten waarop gij met kloppend hart aan uw zielsvriendin het geheim zoudt mede- deelen dat zij reeds lang geraden had? Hebt gij de huivering vergeten die door uw aderen voer, den brandenden gloed die uw voorhoofd verschroeide? Neen, de herinnering wordt nooit uitgewist; al de vermaken des levens kunnen niet opwegen tegen die zalige onrust en ver warring. De jonge koning was tot dit beslissende oogen biik gekomen. Bleek, gejaagd luisterde hij. Reeds hoorde, hij het ruischen van het kleedde hand van Tameris raakte de kruk der deur aan. Plot seling. o wreede bespotting van het noodlot! viel Hiacint op den grond neder: de vorst was niets meer dan een poedel! Wanhopig nam hij de vlucht en daarbij eene deur open vond, ging hij zijn schande onder de meubelen van een verlaten vertrek verbergen. Doch het noodlot bleef hem vervolgen. Ter nauwernood van zijn schrik bekomen, zag hij Tamaris binnentreden, gevolgd door Jonquille die haar lievelingshondje op den arm droeg Het was het boudoir zijner beminde dat de rampzalige Hiacint tot wijkplaats had gekozen. Jonquille legde hare dierbare Mirza, die knorde, op een canapé en knielde er voor neder om haar te streelen. „Wat zijt ge op dat beest verzot! zei Tama ris. Laat nu dien hond begaan en kap mij. Och freule, zuchte Jonquille, gij weet niet wat het zegt lief te hebben Neen, ik houd van geen dieren. Wie niet van dieren houdt, heeft de men schen ook niet lief, zeide Jonquille. Na deze schoone spreuk maakte zij de haren los van hare meesteres. „Doe eens uw uiterste best, Jonquille, sprak de freule. Ik wil van avond op het bal alle dames met mijn toilet de oogen uitsteken. Dat is volstrekt niet noodig om ze van wangunst te doen bersten, hernam Jonquille. Gij vleit mij? Neen freule, het is voor niemand meer een geheim dat gij weldra onze koningin zult zijn Wie zegt dat? vroeg Tamaris, met minach tend gebaar. Iedereen, freule. De liefde van den vorst springt een ieder in het oog. Die arme jonkman zijne adjudanten vertellen dat ze alles van hem konden gedaan krijgen als zij maar van u spraken. Wat mij verwondert is dat hij nog niet hier is. Let op mijn kapsel, sprak de freule, terwijl zij in den spiegel keek; mij dunkt dat daar aan de rechterzij een bloera niet op haar plaats zit. Weet gij wel, freule, hernam de kamenier, dat een vrouw er trotsch op moet zijn zulk een levendigen hartstocht in te boezemen? Ik zeg niet van neen, antwoordde Tamaris achteloos. - Zie freule, sprak de teergevoelige Jonquille, als ge zoo spreekt kookt mij het bloed in de aderen. Bestaat er een schooner jonkman dan de vorst? Wat is de schoonheid bij mannen zei Tamaris. Dat dient alleen om hen nog inge- beelder te maken. Hij is, zegt men, geestig als een engel Zeg liever als een dnivel, hervatte Tamaris. Reeds heeft hij mijn vader en al onze vrienden beleedigd. Al te veel verstand is gevaarlijk bij koningen en echtgenooten. Denk er aan dat hij reeds op zestienjarigen leeftijd een zegevierend veldheer is. Ja, hij meent dat hij voor de heerschappij geschapen is. De toovergodinnen hebben hem, naar men zegt, de gave der kracht geschonken alles moet voor hem buigen. Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 1