TWEEDE BLAD. 4e jaargang. ZATERDAG 26 NOVEMBER 1910, No. 47 PRINS-POEDEL, Het Bloemendnalsch UeeKbloi De wetsontwerpen betreffende Recht de verzekering tegen ziekten, en Wet. I. Met onze sociale wetgeving schieten we helaas slecht op. Wel praten wij veel in 't parlement, en daar is het ook een parlement voormaav wij praten nog al vaak over andere belangen dan die, tot welker behartiging wij eigenlijk geroepen zijn. Ziekteverzekering, invaliditeits- en ouderdomsverzekering, werkeloosheidverzekering, ze liggen nog altijd in 't verschiet; maar we hebben nu een ministerie dat, dank zij de politieke constellatie, gemakkelijk oud kan worden en dat als het niet wil niet zijn kracht behoeft te zoeken in aangelegenheden van clericalen aard. Daarom er kans, dat het de verzekeringswetten tot stand brengt, en daarvoor zullen wij dankbaar wezen, ook al zijn wij niet voldaan. i nkbaar zijn wij ook voor de indiening der onlangs aan geboden ontwerpen, tot de ziekteverzekering in verband. Voldaan zijn wij nietook niet over het ontwerp ziekte verzekering op zich zelf, en ook niet zeer over het feit dat de ziekteverzekering vóór de ouderdomsverzekering gaat. De out s konden wel, volgens zeker iemand, geen dag en geen nacht wachten, maar dergelijke uitlatingen kan men veilig raar het gebied der zomerwolkjes verwijzenwoorden hebben in de levenspraktijk zoo weinig waarde 1 Alleen met werken kom 1 men er en daarom zullen wij maar hopen dat, nu de reg ring aan de ziekteverzekering den voorrang gegeven heeltwaarschijnlijk omdat ze zooveel gemakkelijker tot stai te brengen is, de staten-generaal de betrokken wets ontwerpen spoedig in behandeling zullen nemen, opdat er rui1 e gemaakt kunne worden voor de invaliditeits- en mdomsverzekering. de beoordeeling van het thans aangeboden ontwerp zuil 'i wij ons uitsluitend op een practisch standpunt stellen en is b.v. niet, met de regeering, verdiepen in de vraag of e overheid bevoegd is om zich door invoering van ver- 11 'e verzekering te mengen in de particuliere belangen der -urgers. Het wetsontwerp tot beperking van den nacht arbeid in broodbakkerijen haalt in dit opzicht vrij wat uier stukje uit! Aan die bevoegdheid twijfelen wij niet; daarom kunnen wij ons toch niet ten volle vereenigen r< i' de gronden, waarop de verplichte ziekteverzekering as het ontwerp rust. behoefte aan voorziening in deze aangelegenheid, hangt volgens het ontwerp samen met de wijziging, die de maat- pelijke voortbrenging ondergaan heeft. De ontwikkeling der productiewijze aldus ongeveer de toelichting is vu den arbeider gepaard gegaan met vermindering van bestaanszekerheid. Alle bedrijven zijn aan schommelingen onderhevig. Verder doorgevoerde verdeeling van arbeid be- t het terrein van den werkman. De verhouding tusschen werkgever en arbeider is veranderd, enz. enz. Dat alles is vi, omen juist; maar de regeering heeft er, naar onze mi uing ten onrechte, aanleiding in gevonden, om den kring Vi'.ü hen, tot wie de verzekering zich zal uitstrekken, tamelijk eng te trekken. Slechts zij die geacht kunnen worden de nadelen van bovengemelde omstandigheden en verhoudingen te ondervinden, komen in aanmerking. Op dit punt komen wij echter nader terug. Alvorens tot het eigenlijke onderwerp over te gaan, zet de geering uiteen wat wij wel onderschrijven kunnen dut: i verband behoort te bestaan tusschen de verschillende ta:. a van arbeidersverzekering en dit o.a. hierin zal moeten uitkomen, dat bij de uitvoering der onderscheidene ver zekeringswetten de medewerking wordt gevraagd van dezelfde, nit de kringen der belanghebbenden samengestelde en met zekere zelfstandigheid bekleede organen. In dit opzicht gaan wij zichtbaar den germaanschen kant Uit. Bij het ontwerp bakkerswet is sprake van bakkersraden eo thans worden, by de eerste der ingediende wetsontwerpen, raden van arbeid ingesteld, benevens verzekeringsraden. De raden van arbeid zijn lichamen, bestemd om de ziekenkassen e 1 heeren. Met het oog op de plannen voor de toekomst, verdiende het aanbeveling, om de instelling der raden, en van de daarboven te plaatsen verzekeringsraden, bij een afzonderlijk ontwerp te behandelen. Dit ontwerp omvat de algemeens regeling der samenstelling en inrichting, de wijze van vergaderen en de bevoegdheden van genoemde raden. Hun bijzondere taak ten opzichte der ziekteverzekering, is bij het ontwerp ziektewet geregeld. Voor zooveel die verzekering betreft, wordt de instelling voorgesteld van lichamen boven de raden van arbeid, welke den gemelden naam van verze keringsraden dragen. In deze lichamen zullen, naast de vertegenwoordigers van patroons en arbeiders, deskundige per sonen zitting nemen, in s'aat om aan de organisatie der verzekering de noodige leiding te geven. De laatstbedoelde leden zijn door de Kroon aangestelde, bezol digde amtenaren. De ï-aden van arbeid, samengesteld uit een gelijk aantal werkgevers-leden en arbeiders-leden, onder voorzitterschap van een door de Kroon benoemden amtenaar, zullen behalve beheerders dei- ziekenkassen, organen zijn bij de uitvoe ring van andere takken van verzekering. Maar ook buiten het gebied der arbei dersverzekering zal de wetgever van hunne diensten gebruik kunnen maken en hun bevoegdheden verleenen. De regeering acht een publiekrechtelijk orgaan noodig, waaraan de overheid de vervulling van bepaalde functies kan opdragen want in hare aanraking met bet leven van den arbeid kan de regeering zich thans alleen verlaten op besturen, wier samenstelling plaats heeft zonder dat rekening gehouden kan worden met een hun op te dragen sociale taak, óf op hare eigene ambtenaren die, tenzij men hun aantal tot in het oneindige vermeerdere, haar niet in staat kunnen stellen eenerzijds met voldoende kennis van zaken en lenigheid van bepalingen op te treden, en anderzijds een behoorlijke naleving der gemaakte bepalingen te verzekeren. Komt er geen organisatie van den arbeid aldus de ge- dachtengang der regeering - dan zal dat eenerzijds leiden tot het maken van gebrekkige bepalingen, anderzijds tot klachten over belemmerende ambtenaars-bemoeiing en onvol doende controle. En wat nu speciaal de verzekeringsraden betreft, zij zullen in zake ziekteverzekering op de arbeidsraden toezicht houden, ongeveer als gedeputeerde staten op de gemeentebesturen en hun bezoldigde leden zullen deskundigen zijn op het ge bied van 't verzekeringswezen, en verder voornamelijk rechts geleerden en geneeskundigen. Observator. Wordt vervolgd). Op de hersenen komt bet aan. De tijdgeest, die ter wille van het behalen van stoffelijk voordeel den drang naar wijsbegeertekunst en religie heeft opgeborgen, gelijkt op den vader wiens ideaal het is van zijne zoons gelukkige, in den zin van dikke en vette slager's- iongens te maken. Halfweg. Uit onze Als we dit schrijven, is in de suiker- omgeving. fabriek te Halfweg de arbeid in vollen gang. Van de suikerfabricage zullen we niet spreken, maar over de geschiedenis van 't gebouw en als 't nog kan van 't dorp zelf. O, 't heette Zwanenburg zegt een, nog ziet men aan den voorgevel zwanekoppen een ander spreekt weer van het huis der Hart, een derde van gemeenelandshuis, een vierde maar, laten we zooveel mogelijk bij 't begin beginnen. Alle drie hebben gelijk en de vierde ook. De oorsprongstijd is onbekend. Wel wordt op een oude noord-hollandsche kaart „Het huis der Hart" genoemd. Naar men wil, omdat daar in zeer ouden tijd een hert was gevangen, of wel de plaats daar 't Hart heette. Ook meldt een oude kroniek »'t Huis der Hart" en »'t blokhuis in de nabijheid, in 1577 door geldersche Friezen ge nomen en verbrand". Misschien ontving 't den naam Zwanen burg 1660 bij een vertimmering van wege de zwanen boven iedere stijl ter zijde van den ingang aangebracht. Dit is zeker, als de oorsprongstijd niet juist bekend, dat 't eertijds een goed, vast slot was, gebouwd door een der adellijke heeren Van Persijn en wel aan de grenzen van Waterland. Dat slot kwam daar zeer tegen den zin der landslui, want door dat kasteel Een auto-taxi op de overstroomde Quai de Bercy te Parijs. [De Auto). meende de heer Van Persijn hen te breidelen. .Hij kwam dan ook in oorlog met de ingezetenen, die hem niet als heer wilden erkennen. Toen waren ook de Graven van Hol land door de Waterlanders nog niet erkend als heeren. Zij bleven hun onafhankelijkheid tegenover den Graaf van Holland bewaren tot Floris V. Uit vrijheidszucht hadden de Water landers met de Kleine Friezen en de Kennemers besloten den ouden adel uit te roeien en alle kasteelen, die gebouwd waren om hen in bedwang te houden, neer te werpen. Ze verfoeiden innig den dwang der edelen en slaagden in zoover, dat niet alleen het slot Zwanenburg te Halfweg maar ook andere sloten en burchten werden vernield. Toen de woede van den vrijheidsoorlog was geëindigd, kwamen de Waterlanders met den heer Van Persijn tot een verdrag, maar niet dan door bemiddeling van verscheidene aanzienlijke lieden en op ster ken aandrang van Floris V. Dit verdrag hield in, dat zij nooit ten oorlog konden worden geroepen dan »uit vrije bewilliging", dat het huis Zwanenburg niet meer zou wor den opgebouwd, noch van hout, noch van steen en zij geen vergoeding verschuldigd waren voor de aangerichte schade. Tot onderpand voor de belofte van niet-herbouw van 't huis Zwanenburg door de Van Persijns gaf Waterland tweemaal per jaar 35 ponden min 5 schellingen. De Waterlanders wisten hun vrijheid te handhaven en de derde Jan van Persijn noemt zich dan ook ridder van Waterland en niet heer. Hoewel de ridders Van Persijn de rechtspraak over Waterland hadden en deze later bij koop aan de graven van Holland kwam, is niet alleen 't kasteel Zwanenburg niet meer her bouwd, trouwens ook geen enkel ander slot verrees in Water land, behalve dat te Purmerend. Dit had evenwel een andere oorzaak. De Persijns waren van een oud en aanzienlijk geslacht. Men meent, dat 't in 990 uit Griekenland met Luitgard, gemalin van Arnoud, graaf van Holland, hierheen gekomen is. In 1168 was ridder Dirk Persijn met andere hollandsche edelen getuige van het verdrag tusschen Floris III, graaf van Holland en Philips van Vlaanderen. Hendrik Persijn werd in 1572 als geheimschrijver van den raad aangesteld ter mede-besturing der zaken van staat en oorlog, zoo te land als te water. Jan Persijn voerde in 1268 het bevel binnen Haarlem, toen deze stad door de Kennemers werd belegerd. In een donkeren nacht trok hij met een gedeelte der bezetting de stad uit, veroverde een aantal wagens en stak verscheidene dorpen in Kennemerland in brand. De Kennemers braken nu 't beleg op. Uit erkentelijkheid kreeg hij van den bisschop van Utrecht met bewilliging van graaf Floris V de heerlijkheid Amsterdam. Al verrees er geen slot of kasteel meer op de plaats van 't vernielde slot, wel kwam er een groot, aanzienlijk huis. Dat werd later 't gemeenelandshuis van 't waterschap Rijnland. Een oude geschiedschrijver noemt het» een vorstelijk hoog vierkant gebouw FEUILLETON. 21 naar het Fransch van EDOUAR1) LABOULAYE. Gij bemint hem dus niet, freule? Arme Jonquille, lachte Tamaris, gij zijt niet van uw tijd. De liefde is goed vooi geringe lieden; een vrouw van mijn rang is boven deze jammer lijke dwaasheid verheven... Hoe slecht blanket ge mijvervolgde zij op wreveligen toondaar' nog een streekje onder het oog. Goed zoo. Nog een beetje wit op mijn hals. Neem uw' penseel Jaar zie ik een adertje dat zijn blauw heeft ver loren. Hoe vindt ge mij Bekoorlijk, freule. Maar ik begrijp niet hoe gij die zoo schoon zijt, eene kroon kunt weigeren. - Wie zegt u dat ik weiger? - Wel, freule, ik dacht dat men om met iemand rouwen, hem ook lief moest hebben. - Waar haalt gij dergelijke dwaasheden van n? Als men alleen trouwde wien men lief dan zou de wereld vol oude vrijsters zijn. De ige voorwaarde om in het huwelijk te kunnen len is dat men niemand lief beeft. Ik heb mrekt geen zin in dat ijdele kind, dat is waar, ar ieder ander zou mij even onverschillig Wat men in het huwelijk zoekt is niet de tgenoot, maar zijn stand in de maatschappij, heb er niets tegen koningin te worden en oof dat ik mij in die rol wel thuis zal gevoelen t hof zal ik in een verblijf van feesten en ver ken herscheppen; op verfijnde weelde gesteld,, -ik den handel aanmoedigen en de kunsten beschermen. Ik zal den toon geven; men zal alleen door mijne oogen zien. Doch ik zal het daarbij niet laten, ik ken mijne eigen waarde, en als de vorst mij waarlijk bemint zal ik regeeren. En uw vader, freule? Mijn vader zal doen wat ik wilhij is reeds gewoon mij te gehoorzamen, ik zal wel zorgen dat hij dit niet afleert, en wee dengene die mij durft mishagen! Zet eene lamp achter mij, opdat ik mij kan bekijken. Inderdaad het komt mij voor dat gij u zelve overtroffen hebt. De vorst zal moeite hebben zich goed te houden. Van avond, goede Jonquille, zult gij de koningin der Tulpen begroeten. Is mijn kleed in orde? Er moet nog maar een kant om het lijf gezet worden; dat is in een oogenblik gedaan". Terwijl de meesteres en de kamenier aldus praatten, ontstond er een tweede gesprek in het boudoir. Mirza die zich op de canapé verveelde, was onder de meubels gaan snuffelen en had er den armen poedel ontdekt. Mirza was van te goeden huize dan dat zij een poedel in haar bijzijn had geduld; zij begon dus tusschen hare tanden te knorren. Eer zij tot blaffen overging vloog Hiacint haar naar de keel om haar tot eiken prijs het stilzwijgen op leggen; maar het is niet gemakkelijk iemand te verwurgen als men dat niet gewoon is. Het windhondje ont snapte aan haren vijand en sprong kermend en jankend tegen Jonquille op. Jonquille vergat alles om hare lieveling in hare armen te nemen. „Freule! riep zij, Mirza is gewond, zij bloedt. Help help! Mijne japon, ongelukkige, mijne japon I riep Tamaris. Daar is uwe japon, zei Jonquille; ik doe er geen steek meer aanGij hebt geen mede lijden met een arm dier". En terwijl zij kant en satijn op den grond wierp, kuste zij al snikkende het windhondje. Op dat oogenblik trad de graaf binnenhij kwam zijne dochter afhalen. In zijn met goud geborduurd costuum, met den degen op zijde, den hoed onder den arm, de borst met linten en ordeteekenen bedekt, zag hij er zeer feestelijk uitmaar zijn blik was meer bekommerd dan naar gewoonte. Zijn gelaat helderde eerst op toen hij Tamaris zag. „Wat zijt gij schoon mijn kind, sprak hij, terwijl hij haar op het voorhoofd kuste; maar hoe komt het dat gij met gereed zijt? Haast u! Ik heb zeer slechte tijdingenonze vijanden omringen den vorst; men verblindt hem door groote woorden. Als hij zich vanavond niet verklaart, zijn wij verloren. Mijn laatste hoop is op u gevestigd. Helaas, mijn vader, sprak Tamaris, ik kan niet naar het bal gaan; zie eens wat Jonquille met mijn kleed gedaan heeft. Wat is dat voor dwaasheid sprak de graaf. Hebt ge uw verstand verloren, Jonquille? Neen, mijnheer, ik ben zeer goed bij mijn verstand, antwoordde de nog altijd snikkende kamervrouw; maar ik wil niet langer in een huis vertoeven waar men niet veilig is. Zie eens wat er met Mirza gebeurd is. Men heeft haar gebeten, sprak de graaf. Gebeten! riep Jonquille handenwringend uit, misschien wel door een dollen hondOch, arme Mirza, wij zijn verloren! Zoo iets zou niet gebeuren, vader, hervatte Tamaris droogjes, indien gij den vorst een bevel schrift had laten teekenen om alle losloopende honden dood te slaan; maar uw macht ging zoo ver niet. Gij hebt zoo weinig in te brengen Als gij eens met den vorst gehuwd zijt, mijne dochter, zal alles wel veranderen. Ik alleen heb hem tegen zijn zin den oorlog doen ver klaren; met uwe hulp zal het daarbij niet blijven: ik sta u borg dat hij in alles uw zin zal doen. Kom goede Jonquille, bedaar wat en kleed mijne dochter, wij hebben geen tijd te verliezen". Maar Jonquille bleef schreien en om hare kamenier tot bedaren te brengen, achtte de trotsche Tamaris, die zich reeds een toekomstige koningin waande, het niet benéden zich neer te knielen en Mirza te streelen. „Raak haar niet aan, freule, zei Jonquille, als ze eens dol was Maar zal ik dan nooit te weten komen waar en hoe het beest gewond is geraakt? riep Bemoeial uit. Hier in de kamer, mijnheer de graaf, zei Jonquille, daar, onder die canapé. O hemel! ik hoor iets bewegen. Help! Stil, zei de graaf, laten wij aan dit zotte voorval geen ruchtbaarheid geven, Het geheele hof zou ons anders van avond bespotten". Hij trok zijn degen en stak er medé onder alle meubelen der kamer. Aldus vervolgd, week Hiacint van stoel tot stoel, maar eindelijk in een hoek gedreven en reeds gewond, gevoelde hij dat hij verloren was. Hij verliet nu plot seling zijn schuilplaats en kroop tot aan de voeten van Tamaris. Hij vroeg haar geen genade en toch wist hij dat zij alleen hem redden kon. „Foei, welk een afschuwelijk beest, riep de freule; steek het dood, vader, steek het dood. Een der vrienden van den vorst? zeide Bemoeial. O kon ik met denzelfden stoot den beschermer en den beschermeling treffen. Sterf ellendeling!'* Hiacint voelde het kille staal door zijn vleesch dringen; hij sprong op een stoel dien hij met bloed besproeide, en daar hij een venster in zijne nabijheid zag vloog hij er tegen op, brak het glas in duizend stukken en kwam met den kop voorover op straat terecht waar hij on beweeglijk bleef liggen. De graaf stak zeer bedaard zijn degen weer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 5