ONAFHANKELIJK ORGAAN
VOOR NEDERLAND.
5e jaargang.
ZATERDAG, 14 JANUARI 1911.
No. 2.
Het BloemenMsch (iMIM
Prijs per
halfjaar f 1.25
jj bij vooruitbe
taling.
Prijs per
I nummer fO.lö
Advertentiën
10 cents per
regel
bij herhaalde
plaatsing
korting.
n ededeelingen van allerlei aard aan de hoofdredactie schriftelijk:
Vijverweg 7 te Bloemendaal
II
Alle mededeelingen de administratie, advertentiën enz. betreffende:
Ged Oude Gracht 63, Haarlem. Telefoon 141.
H t auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeling van het auteursrecht.
a immer behoort een bijvoegsel.
(Ingezonden.)
ieachte Redactie,
polemiek zal ik niet verder voort-
Het oordeel, dat u velde over
,,in pennenstrijd met dr. Hoffman, zou
I liier juist zijn. Toch zou ik, ook naar
leiding van uw brief, graag mijn biecht
i uitbreiden.
19 eeuwen is het geleden. De maat-
appij was juist als nu. De gemeen-
ip dreigde uiteen te vallen. De men-
n gevoelden, dat zij snel bergaf
igen. Angstige gezichten zochten te
i geefs naar een struik om zich aan
-t te klampen. Daar was geen leidend
iucipe, geen ziel meer. Dit, paradijs,
t wij aarde noemen was een hel ge-
orden." Zoo schreef ik in 1892 en
den dag wordt het meer waar, doch
ikkig er komt ook reactie. Wijst
r deze reactie de goede koers, of
n al deze pogingen op nieuwe dis-
de moeten uitlooperi? Ik vrees het
iste en dat irriteert mij in niet geringe
te. Als ik dé horoscoop van onze
itschappij trek, zoo bekruipt mij de
■s, dat zij uit gebrek aan kracht te
ide zal gaan, dat het gele ras aan-
rzen is om het blanke te vervangen
leidsman bij onzen vooruitgang en nu
ik, dat er geweldige krachten leven
en prof. Bolland is zeer zeker één
rvan maar dat er geen nuttig
uiteet uit voortkomt. Dat onder deze om-
ïdigheden het zwijgen mij moeilijk
1 it zult u begrijpen.
Dat theologen van diverse richting,
de voordrachten van prof. B., met
hoorden, liet aan mij overlaten te
poneeren is mij onbegrijpelijk. Ge-
olen zij dan niet, dat hun zwijgen bij
len en juist van de best ontwikkel-
- de overtuiging kweekt, dat er
un prof. B.'s conclusies van een cliris-
jk standpunt niets steekhoudend is in
brengen? Of zijn zij tevreden indien
,'i kerken gevuld worden met Jan
Jleman plus een enkele „wien niet alles
■geven is"?
Het Christendom maakt een krisis
or. Zal het er in ondergaan of zal het
i gelouterd uit te voorschijn treden?
Voor mij is dit laatste boven allen twijfel
urheven, doch hoe duur zullen de goden
h wederom voor dit geschenk laten
etalen
Het vorige jaar is verschenen „Der
rchristliche Erdkreis und Sein Mythos"
van S. Lublinski. (Prijs 6 Mark). Omtrent
liet ontstaan van het Christendom is
schrijver een geestverwant van prof. B.
en de wijze waarop hij zijn meening
toelicht is meer dan meesterlijk. Wie de
moeite wil nemen dit boek te bestudeeren
smaakt een groot genot en tegelijkertijd
wordt zijn geest verrijkt met een ont
zaggelijke kennis omtrent het antieke
leven eenerzijds en met het ontstaan van
geestelijke stroomingen in het algemeen
anderzijds. Het bewijst overtuigend, dat
wat ik 19 jaar geleden eigenlijk vol
komen intuitief neerschreef de zuivere
waarheid was.
Ten bewijze, dat de schrijver met al
zijn begaafdheid en al zijn kennis, toch
al de mogelijkheden, die liet Christendom
geschapen heeft, niet heeft gezien, volge
hier het einde van het eerste deel.
Nur ist us heute nicht mëhr möglich, eine
Kultursynthese auf solcher Grundlage zu bauèn,
uur kann das Christentum heute zwar noch ein-
zelnen Menschen gehören, jedoeh langst nicht
mehr eine die Völker formende, universale Be-
deutung behaupten. Gègenwartig ist das poli-
tisch-weltliche Leben der Nationen und der
Mensehheit nicht vor einem Abschlusz angè-
langt, sondern steht vielmehr vor einem neuen
Anfang. Die Teehnik, die Industrie, der Handel
sind vuii starkstem Eroberungsdrang erfüllt und
der Ausbau des schon Errungenen wird noch
eine unabsehbare Zeit in Anspruch nehmen.
Aueh das politisclie Leben steht im Sn ft und
wurzelt im Boden, saugt aus dieser Erde seine
Freuden und seine Leiden. Der grösze Gedanke
der Xationalitat als Kultur-organismus, der in der
Spatantike auf kam und einen indirelcten wesent-
lichen Faktor, für den Entstehungsprozesz des
Ghristentums abgab, lebt allerdings heufe noch
und heute starker als je zuvor. Nur sind die
Blicke der Kulturellen in die Zukunft gerichtet,
und selbwt wenn sie sich an die Tradition an-
lehnen, so, bedeutet das nicht Dogmatisierung,
sondern Fortentwicklung dieser Tradition. Alle
solche Momente bedingen es aber, dasz heute
an Stelle des dogmatischen Ethikers der Schöp-
fer das öfl'entliche Leben beherrscht, und in
jedem Sehöpfer lebt etwas Bedenkliches, etwas
Furchtbares vom Standpunkt der Etliik und des
Ideales. Nicht dasz darjim aus unserem Leben
das moralische Ideal ausgeschaltet ware! Aber
an die Stelle des Mvsteriums ist die Tragödie
getreten. Nicht mehr der von den Bösen gemor-
dete, und wiedererstandene Gerechte ist unser
moralisches Thema, sondern der tragische Zwang,
der den Sehöpfer nötigt, als Schwer- und viel-
leicht Totverwundeter über Leichen zu gehen
und dabei mit Stolz auf das Werk zu weisen,
das ihn reehtfertigt Oder, falls es ein lebensun-
fiihiges Miszgebilde wird, verurteilt. Nietzsche,
der dieses im Geheimen langst gelebte Ideal an
ilie Sonne der Erkenntnis hob, wuszte, was er
tat, und warum er gerade gegen das Christentum
den Ansturm wagte. Das Christentum wird darüm
zuriicktreten, aber durohans nicht verschwin-
den, sondern im Hintergrund als beobachtendc
Nemesis walten, der jeder erliegt, der sich über
heilige Schranken erhoben hat, ohne es als ehi
Sehöpfer zu dürfen. Für den echten Schaften
den kann es aber höchstens als Gegenwert Gel-
tung behaupten, indem es ihn zwingt, sein Ideal
zu einer gleicben Spannung der Seele empor-
zusteigern.
Aber alle jene Stimmen, die von einem neuen
Erwachen des religiösen Lebens zu verkiindigen
wissen, deuten die nicht vielleicht auf eine An-
naherung an das Christentum hin und zugleich
adf eine Fortentwicklung? Reineswegs, da das
Irrationale, das wieder in unserer Seele auf--
vvachen will, einen viel umfassenderen Gehalt
einschlieszt, als die Spatantike ahnen konnte.
Aiich manohen von uns kann der To<l zu einem
fuïohtbaren Problem werden. Nicht etwa, weil
wlr Sünder sind und uns vor der Ilölle fürchten,
sondern weil wir den grauenhaften Kontrast
erppflnden zwischen unserer stolzen mensch-
liehen Wirksamkeit und der völligen Hilflosig-
keit gegenüber einer Kraft, die sich uns niemals
eiithiillt. Aucli hier ist die naive Gegenstand-
lichkeit des Altertums für immer vorüber und
nipht irgendwelche Damonen machen uns erstar-
ren, sondern, die Damonie des Urproblems
schlechthin. Aus diesem Abgrund wird mög-
licherweise eine neue Furcht emporsteigen un<l
sigh mit unserer neuen tragischen Ethik zur
Synthese verweben und daraus eine neue Kultur
offer, wenn man so will, eine neue „Kirclie"
hervqrgehen.
Noch sind wir aber weit vom Ziel, (las ist eine
Aufgabe von Generationen. Die wird gewisz
verwirklicht werden, genau so, wie eine grosze
Vergangenheit die ihr gestellte im Grundwesen
ganz iilinliche und in den auszeren Mitteln und
Ziplen ganzlich verschiedéne Aufgabe verwirklicht
hat. AVer sich des groszen Fnterschiedes in der
Aehnlicbteit bewuszt bleibt, wird mit nicht ge-
ringem Nutzon und mit holier Bewunderung in
jepe Spatantike zurückblicken dürfen, die den
nachfolgenden Jahrhunderten die iiberwaltigende
Synthese des 'bristentums gescheukt hat.
Ik zal dit citaat niet geheel gaan be
spreken. Slechts op één punt wil ik
wijzen. Het Christendom schept de moge
lijkheid liet aristocratische principe
aankweeken van persoonlijkheid en indi-
vidueele kracht te doen samengaan
met demophilie of zelfs met democratie.
Een voorbeeld. Als de socialisten mij ver-
jten, dat ik dia een academische oplei
ding genoten heb, van de gemeenschap
eenige duizenden guldens cadeau gekre
gen heb, zoo erken ik dit feit volmondig,
docli ik rechtvaardig het aannemen van
dit cadeau voor mijn ethisch bewustzijn
door bereidwillig al wat die academische
opleiding mij geschonken 1 ïeeft, ten dien
ste van de gemeenschap te stellen, voor
zoover die daar gebruik van wil maken.
Dat er velen zijn die zulk een ethisch
inzicht missen, die eenvoudig zeggen,
„dat komt mijn stand toe" ofwel, „heb
ben is hebben en krijgen de kunst" is
helaas waar. In krotten ivoont hun geest.
Hun gemoed is half verstijfd van kou"
schreef ik in hetzelfde stuk waaraan ik
boven een citaat ontleende.
In de laatste Klaroen komt voor een
lang citaat van ds. de Jong, vvaarvan de
quintessence is: „De kerk heeft op maat
schappelijk terrein te prediken het be
ginsel van het socialisme". Ook al weer
iemand, die bewondering afdwingt, maar
tegengesproken moet worden, omdat hij
een valsche voorstelling van het Chris
tendom heeft. Alle vooruitgang is diffe
rentiatie en verre is het er vanaf, dat
het Christendom zulks zou tegen werken.
Wie zijn talent begraaft, onverschillig
Avat dat talent ook is wordt door Christus
niet geprezen. De oude orthodoxie heeft
het zoo goed gezegd, alle talenten, alle
rijkdom, alle macht, het is een tijdelijk
geschenk en het moet gebruikt worden
tot het volbrengen van Gods Avil. „Das
Ideal der Urchristen war ja die Demut,
die absolut fromme Hingabe" Lublinski,
2de deel, p. 94. De Christen is slaaf en
kuddedier en dat is zijn trots.
Komen wij ten slotte terug tot Bol
land. Ie Begrijpt deze het Christendom?
en 2e Ben ik in waardeering tegenover
hem te kort geschoten?
Wat het eerste punt aangaat, ik had
een stille hoop, dat Z.H.G., die reeds
zoo menigeen en gewoonlijk menschen
van veel grooter kennis dan mijn per
soontje „van een koude kermis thuis
liet komen", zich verwaardigd zou hebben
ook mijne nietigheid eens gevoelig af te
straffen. Over tvelke wapens had ik dan
tot tegemveer kunnen beschikken? Ie.
een zeer oppervlakkige kennis over allerlei
en nog wat; 2<'. een vrij sterk analytisch
kunnen, doch helaas absoluut geen syn
thetisch. Toch heb ik gegronde hoop, dat
het figuur, dat ik geslagen zou hebben
niet al te miserabel geweest zou zijn.
wijl aan mijn zijde gestaan zou hebben
de geest van het Christendom en wel
van een Christendom van „Gesinnung
und That", gelijk Harden het uitdrukt.
Deze geest nu is niet te overwinnen,
sterker dart deze is er op-aarde niet te-
vinden.
Nu prof. B. niet zelf gesproken heeft,
kan ik mijn pijlen alleen richten tegen
de door u gegeven citaten.
„Het ware wordt in den godsdienst
gevoeld en in de AA'ijsheid begrepen."
Dat is niet juist. Het ware wordt in den
waren godsdienst gevoeld en in de wijs
heid ten deele begrepen. Wij kennen ten
deele en dan nog is dit begrijpen slechts
een tusschenstadium, het moet tot ge\roel
worden, men kan zeggen geautoniati-
seerd. Toen wij indertijd disputeerden
over de Nieuwe Gids schreef ik u: „Zij
verspillen te veel energie met den door
gang van het licht te bestudeeren. Zij
beloeren hun emoties als de kat een muis
en zij baren met smart."
Geldt dit voor den kunstenaar, nog
veel meer is zulks het geval bij den
philosoof. Daar is het gevaar, dat extase
bij het aanschouwen van een „Avoorden-
spel" het eenige resultaat is en nogmaals
onze chaotische maatschappij heeft ander
i) „Het instinct met zijn blijden moed, maakt plaats
voor angstvallig benepen overleg" (Prof. Steinmetz. Gids
Oct. '10.)
FEUILLETON.
De roomsch-katholieke kerk.
(Ingezonden.)
VI.
Hr .Inham) Heinrich Arosz ist vielleicht naoli
Lessing der gröszte Burger in der deutsclien Litte-
ratur. Jedensalls war er ein groszer Mann und er
verdient, dasz ich nicht allzu karglichen AATortes
ihn bespreehe.
Die Biographie des Mannes ist fast die aller
dentschen Schriftsteller der alten Scliule. Er wurde
geboren im Jahre 1751 im Meeklenburgischen, von
armen Eltern. studierte Theologie, vernachlassigte
sie, als er die Poesie und die Grieehen kennen
lernte, beschaftigte sich ernsthaft mit diesen heiden,
gab Unterricht, um nicht zu verhungern, wurde
■Schulmeister zu Otterndorf im Lande Hadeln, iiber-
setzte die Alten und lebte arm, frugal und arbeit-
sam bis in sein fünf'undsiebenzigstes Jahr. Er batte
'■inen ausgezeichneten Namen unter den Dichtern
der alten Schule; aber die neuen romantischen
Poeten zupften bestandig an seinem Lorbeer, und
spüttelten viel über den altmodischen, ehrlichen
Vosz, der in treulierziger, manebmal sogar platt-
deutseher Sprache das kleinbiirgerliche Leben an
der Niederelbe besungen, der keine mittelalterlichen
Ritter und Madonnen, sondern einen schlichten
protestantischen Pfarrer unil seine tugendhafte Fa
milie zu Helden seiner Diebtungen wahlte, und
der so kerngesund und übrgerlich und natürlich
war, wiihrend sie, die neuen Troubadoure, so som-
nambülisch kriinklieh, so ritterlieh vornelim und
so genial unnatürlich waren. Dem Friedricb Sclile-
gel, dem berausebten Siinger der liederlich roman
tischen Lucinde, wie fatal muszte er ihm sein,
dieser niichterne A'osz mit 9einer „keuscben Louise"
unci seinem „alten ehrwürdigen Pfarrer von Grünau
Herr August AVilhelm Schlegel. der es mit der
Liederlichkeit und dem Katholicismus nie ehrlich
gemeint bat wie sein Bruder, der konnte schon
mit dem alten A'osz viel besser harmoniëren, und
es bestand zwischen beiden eigentlicb nur eine
Uebersetzer-Rivalitat, die iibrigens für die deutsehe
Sprache von groszem Nntzen war. Vosz batte
schon vor Entstehung der neuen Schule den Homer
iibersetzt, .jetzt, übersetzte er mit unerbörtem Fleisz
ancb die übrigen heidniseben Dichter des Alter
tums, wiihrend Herr August AVilhelm Schlegel die
christlichen Dichter der romantisch katholischen
Zeit übersetzte. Beider Arbeiten wurden bestimmt
durch die verstecht polemische Absicht; Arosz wollte
die klassiscbe Poesie und Denkweise durch seine
('ebersetzungen befördernwahrend Herr August
Wilhelm Schlegel die christlieh-romantischen Dich
ter in guten l'ebersetzungen dem Publicum zur
Nachahmung und Bildung zuganglich machen
wollte. Ja, der Autagonismus zeigte sich sogar in
den Sprachformen beider üebersetzer.Wiihrend Herr
Schlegel immer süszlicher und zimperlicher seine
Worte gliittete, wurde Vosz in seinen Uebersetzun-
gen immer berber und derber, die spiiteren sind
durch die hineingefeilten Eauheiten fast unaus-
sprechbar; so dasz, wenn man auf dem blank po
lierten, sehliipfrigen Mahogonie-Parkett der Schle-
gelscben Averse leicht ausglitschte, so stolperte man
ebenso leicht über die versificierten Marmorblücke
des alten Vosz. Endlieb aus Rivalitat wollte letz-
terer aucli den Shakspeare iibersetzen, welchen
Herr Schlegel in seiner ersten Periode so vortreff-
lich ins Deutsche übertragenaber das bekam dem
alten ATosz sehr schlecht und seinem Verleger noch
schlimmer; die Uebersetzung miszlang ganz und gar.
AA'o Herr Schlegel vielleicht zu weicli übersetzt,
wo seine Verse manebmal wie geschlagene Sahne
sind, wobei man nicht weisz. wenn man sie zu
Munde fiibrt, oh man sie essen oder trinken soil,
da ist Vosz hart wie Stein, und man musz fürch
ten, sich die Kinnlade zu zerbreehen, wenn man
seine A'erse aussprieht. Aber was eben den Vosz
so gewaltig auszeichnete, das ist (lie Kraft, womit
er gegen alle Sehwierigkeiten kampfteund er
kiimpfte nicht blosz mit der deutsclien Sprache,
sondern aucb mit jenem jesuitisch-aristokriitisehen
Ungetüm, das damals aus dem Walddunkel der
deutsclien Litteratur sein miszgestaltetes Haupt
hervorreckteund Vosz sehlug ihm eine tiichtige
Wunde.
Herr Wolfgang Menzel, ein deutscher Schrift
steller, welcber als einer der bittersten Gegner von
Arosz bekannt ist, nennt ihn einen niedersiicbsischen
Bauern. Trotz der schmiihenden Absicht ist doeh
diese Benennung sehr treffend. In der That, Vosz
ist ein niedersiichsischer Bauer, so wie Luther es
war; es fehlte ihm alles Chevalereske, alle Cour
toisie, alle Graziösitater gehorte ganz zu jenem
derbkraftigen, starkmiinnliohen Volksstamme, dem
das Christentum mit Fener und Scliwert gepredigt
werden muszte, der sich erst nacli drei verlorenen
Schlacbten dieser Religion unterwarf, der aber
immer noch in seinen Sitten und Weisen viel nor-
discb heidnische Starrheit behalten, und in seinen
materiellen und geistigen Kampten so tapfer und
hartnackig sich zeigt wie seine alten Götter. Ja.
wenn ich mir den Johann Heinrich \rosz in seiner
Polemik und in seinem ganzen Wesen betrachte,
so ist mir, als sahe ieh den alten einangigen Odin
selbst, der seine Asenburg verlassen, um Schul
meister zu werden zu Otterndorf im Lande Hadeln,
und der da den blonden Holsteiuern die lateinischen
Deklinationen und den christlichen Kateehismus
einstudiert, und der in seinen Nebenstunden die
griechischen Dichter ins Deutsche übersetzt und
von Thor den Hammer borgt, um die Verse damit
zurecht zu klopfen, und der endlich, des mühsamen
Gesehaftes überdrüssig, den armen Fritz Stolberg
mit dem Hammer auf den Kopf schliigt.
Das war eine famose Gesehichte. Friedrich, Graf
von Stolberg, war ein Dichter der alten Schule
und auszerordentlich beriihmt in Dentschland, viel
leicht minder durch seine poetischen Talente als
durch den Grafentitel, der damals in der deutschen
Litteratur viel mehr galt als jetzt. Aber Fritz
Stolberg war ein liberaler Mann von edlem Herzen,
und er war ein Freund jener bürgerlichen Jüng-
linge, die in Göttingen eine poëtische Schule stif-
teten. Ich empfehle den französischen Litteraten,
die Vorrede zu den Gedichten von Hölty zu lesen,
worin Johann Heinrich \Tosz das idillisehe Zusam-
menlehen des Dichterbundes gesehildert, wozu er
und Fritz Stolberg gehörten. Diese beiden waren
endlich allein iibrig geblieben von jener jugend-
lichen Dichtersehar. Als nun Fritz Stolberg mit
Eklat zur katholischen Kirche überging, und Ver-
nunft und Freiheits-liebe abschwor, und ein Beför-
derer des Obskurantismus wurde, und durch sein
vornehmes Beispiel gar viele Schwachlinge nach-
lockte, da trat Johann Heinrich Vosz, der alte
siebzigjiihrige Mann, dem ebenso alte Jugendfreunde
öffentlich entgegen und schrieb das Büehlein„Wie
ward Fritz Stolberg ein Unfreier?" Er analysierte
darin dessen ganzes Leben, und zeigte, wie die
aristokratische Natur in dem verbrüderten Grafen
immer lanernd verborgen lag; wie sie nach den
Ereignissen der französischen Revolution immer
sichtbarer hervortrat; wie Stolberg sich der soge-
nannten Adelskette, die den französischen Freiheits-
principien entgegenwirken wollte, heimlieh an-
schlosz; wie diese Adligen sich mit den Jesuiten ver
handen; wie man durch die AViederherstellung des
Katholicismus auch die Adelsinteressen zu fördern
glaubtewie überhaupt die Restauration des christ-
katholischen feudalistischen Mittelalters und der
Untergang der protestantischen Denkfreiheit und
des politischen Bürgertums betrieben wurden.
Wordt vervolgd).
