ONAFHANKELIJK ORGAAN VOOR NEDERLAND. D 5e jaargang. ZATERDAG, 22 APRIL 1911. No. 16. Het Bloemendoolsch (MÉ Prijs per halfjaar f 1.25 bij vooruitbe taling. Prijs per nummer f'0.10 Advertentie» 10 cents per regel bjj h crhaalde plaatsing korting. Mededeelingen van allerlei aard aan de hoofdredactie schriftelijk: Vijverweg 7 te Bloemendaal Allo medodeelingen de administratie, advertentiön enz. betreflende: Ged Oude Gracht 63, Haarlem. Telefoon 141. Het auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeling van het auteursrecht. aaBBBroBSBapBgaBangBa gaga Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. Verbetering van uns vorig li oofd art i k el. Wij ontvingen eenige bewijzen van instemming t strekking en inhoud van ons hoofdartikel n stukje geschiedenis der haarlemsche pers n toezenders zij daarvoor onze dank gebracht, •t gemis aan beschaving, onpartijdigheid en i kennis van de plichten van een ontwikkeld nrantier, sedert jaren in het krantje van het K khtiisplein merkbaar, heeft de ontwikkelde araerij van Haarlem en omstreken steeds meer ti it 1 zers van goed geredigeerde groote dagbladen van liten gemaakt, Niet alleen de N.V. Lourens i 'uster alleen heeft voordeel bij het verval der k lokhuispleinsche krachten. Ken storende drukfout in ons artikel kunnen niet beter herstellen dan door herplaatsing de betrekkelijke zinsneden. Wij betoogden ourant begon te schelden en Spaarnebode- te doen, en vervolgden: Een zucht van cliting zal den heer Peereboom uit de longen varen. Voor dezen is liet thans gewonnen De operatie door de heeren Enschedé onder in heeft slechts bloed toegevoegd aan zijn an In ons vorig nummer stond abusie- ijk: slecht bloed. De verlichte lezer zal fout reeds hebben opgemerkt; met deze kundige verbetering stonden wij er op, de lachten aan te vullen met de overweging irent de geregelde toename van lezers, die groote liberale bladen, gedurende het verval onoprechte „Opregte", hier hebben gevonden. T. l ts over de beginselen van liet heden- daagsch liberalisme. (Met Thorbecke's narede.) „In meeningen, die tot een onmiddellijk „voorafgaand tijdperk behooi-en, de betrekkelijke ..waarheid te ontdekken, haar lief te hebben en „vast te houden, eiseht bijzondere geestkracht „en onafhankelijkheid, die ook alleen bewaren „kunnen voor het dwepen met het nieuwe, uit- „sluitend omdat het nieuw is." a. Pierson. Eene levensbeschouwing. De rede door jhr. mr. van Styrum uit Haarlem i langs gehouden voor de afdeeling Amsterdam in den bond van vrije liberalen, verdient naar ize meening ruime bekendheid. De spreker id zicli alleen tot taak gesteld enkele herinne- ingen aan Thorbecke's staatkundige opvattingen verlevendigen. Volgens Thorbecke's eigen be- nselen wordt gestadige ontwikkeling niet door werkeloosheid, als van zelf onderhouden, maar door gestadige schepping en zal dus eene ont wikkeling van den liberalen geest, eene ontplooiing van de liberale beginselen in zijn geest, zich nog steeds met Thorbecke moeten bezighouden, zoo lang, gelijk vrij algemeen wordt toegegeven, die geest nog niet heeft uitgewerkt, al wordt deze door hen, die dwepen met het nieuwe omdat het nieuw is, voor afgedaan en verouderd ge houden. De heer Van Styrum heeft zich herhaalde malen beroepen op Thorbecke's zoo vaak aan gehaalde „Narede", eigenlijk de voorrede van deel VI der uitgaaf zijner parlementaire rede voeringen. In deze, staatkundige geloofsbelijdenis, in Augustus 1869 door Thorbecke te Ilmenau geschreven, heeft hij na een geschiedkundigen aanloop, uitgesproken het kenmerk van een libe ralen staat en een liberaal bewind en uit de ken- teékenen daarvan afgeleid, welke maatregelen in ons land toen liberaal, welke toen illiberaal moesten lieeten. De kern van het door hem geschrevene staat buiten, staat boven elk geschiedkundig gebeuren en behoudt zijn waarde, zoolang in de samenleving van Methode of Natuur nog geen van beiden de andere verslonden heeft, zoolang wij dus nog niet leven onder volkomen clericalisme (hetzij van priesters- of van ambte naren-regeering) noch in volslagen anarchie, leven wij, denken wij in zoover nog in liet teeken van Thorbecke. Wij meenden daarom, naar aanleiding van nir. van Styrum's optreden met Thorbeckïana, dat het voor velen onzer lezers van groot nut kon zijn den kern der Narede, met die beschou wingen van Thorbecke welke zich in het ver band van den tijd onmiddellijk om den kern groepeerden, volledig af te drukken. Wie lezen kan, dat wil zeggen de waarde van elk woord in zijn verband weet te ervaren, zal in dit torso meer staatkundige wijsheid vinden dan in dikke deelen met parlementaire redevoeringen van staatslieden van tegenwoordig, wier overvloed van woorden meer bestemd schijnt om het prac- tiscli en behendig trekken aan verschillende touwen met geleerde verhandelingen te bege leiden, dan om ter overtuiging van vriend en vijand door ontplooiing van eigen beginselen de onontkoombaarheid hunner toepassing, als voor de praktijk van het oogenblik aangewezen, te bewijzen. Thorbecke zegt in den aanvang dier zelfde na rede te dien aanzien zoo helder het volgende: „Staatsman is niet, die redevoeringen lioudt, maar die proeven van staatsbeleid gaf; hij wordt uit zijn doen gekend. Hij regeert minder door zijn mond, hoe groot de werking daarvan zy, dan door zijn karakter en het vertrouwen, dat hij, handelende, inboezemt"Hoe minder kunst, hoe beter Wat van den minüter te zeggen die nietlicht te geven, maar te verblinden zoekt, wat van een effect dat rhetorische of tooneel- waarde hebben kan, geen parlementaire? (Verg. de tooneelwaarde van Kuvper's ministerschap. Red.) „Hij is de eenvoudige waarheid aan de vertegenwoordiging en aan het publiek schuldig. Geen vleien van de algemeene opinie of den geest van den dag. Geen betoog, geen ver klaring, van wier waarheid hij niet overtuigd is. Den indruk, dien hij sprekende maakt, zal niemand onverschillig noemen; maar spreekt hij enkel voor het oogenblik? De proef op de som is, of zijne redenen later nog van echt metaal, treffend en beslissend blijken te zijn". Twee bladzijden verder vangt het gedeelte der narede, dat wij woordelijk overnemen aan, met de aanduiding van het kenmerk van den liberalen staat en van een liberaal bewind, in deze woorden: dat zij de ontwikkeling van zelfstandigi kracht bevorderen, zelfstandige kracht in provincie, gemeente, vereeniging, individu. Bevorderen, dat heet, de algemeene voorwaarden scheppen waar mede die' ontwikkeling mogelijk wordt. „Wil dit zeggen", zoo gaat Thorbecke voort, „dat de Staat voor alles te zorgen, alle kwalen en gebreken der maatschappij te genezen hebbe? Willen wij op een omweg terugkeeren tot den toestand, waarin ieder gezellig werk leven, wijding en zegel aan de regeering des Staats scheen te moeten ontleenen? Integen deel. Eene eerste wet is onthoudingonthouding van hetgeen zijne roeping als regtsvereeniging te buiten gaat. Het zijn in wezen, bestemming en middelen andere levensmagten dan de Staatsmagt, welke de kerk, het onderwijs, weten schap, kunst, maatschappelijk te vormen en te besturen hebbenmagten in wier sfeer burger lijk overheidsgebod of dwang niet te pas komt. Met deze en zoovele andere sociale belangen, regeling van stoff'elijken arbeid en goederen* er- keer, in aanraking, van alle kanten gedrongen door vragers, niet zoozeer om vrijheid, die den wil om zich zeiven te helpen onderstelt, als om bijstand van het gezag, ondervindt de Staat, dat onthouding soms grooter kunst dan handelen is. Ook zou hij, op eenmaal zich binnen zijne grenzen terugtrekkende, leemten in de zamenlevi'ng doen ontstaan, die een algemeenen stilstand of achter uitgang zouden veroorzaken. Intussehen is het een eisch van liberale regeering, dat de Staat hetgeen niet tot het gebied van het regt behoort meer en meer aan anderen overlateen dien eisch hebben wij zooveel mogelijk betracht. Het was de toeleg, aan de beweging van nijverheid en handel de meest vrije baan te openen, en haar enkel op eigen energie te laten vertrouwenvoor werken van algemeen nut den arbeid en de kapita len van particulieren op te roepen; aan de kerkge nootschappen een stand te verzekeren, waarbij hun de volle onafhankelijkheid van privaatregtelijke vereenigingen gewaarborgd, en alzoo hetgeen men scheiding van Kerk en Staat noemt in zijn ware beteekenis, zuiverder en ronder dan tot dus ver in eenig europeesch Land, voldongen wordt; de zorg voor onderwijs, boven alle het middel om zelfstandig leven te wekken, hoofdzakelijk te bepalen tot het vermeerderen der gelegenheden om het op lager en hooger trap te erlangengeen voogdij over de leer, noch schooldwang; bij vrij heid van ieder om, nevens de openbare', anders geregelde instellingen te vestigen, met onder wijzers, wier bekwaamheid volgens het gemeene regt bewezen zijeen waarborg, eveneens voor de uitoefening van andere gewigtige beroepen of diensten gevorderd; wetenschap en kunst van de officiële bescherming te verlossenen over het algemeen, aan de maatschappelijke werkzaam heid wat hare taak is toekennende, vermenig vuldiging van scheppend vermogen te bevorderen. In welke maatregelen van wetgeving en be stuur zich dat karakter eener liberale regeering zal kunnen openbaren, hangt op elk tijdstip van velerlei omstandigheden af. Een zelfde maatregel, b. v. uitbreiding van het stemregt, kan in den eenen toestand liberaal, in den anderen doodend voor de vrijheid zijn. Zoo soms eene negatieve rol, opruiming van versperringen, overblijfselen eener verouderde orde, voldoende is, een andere tijd gebiedt nieuwe beginselen, regels, instellingen te vestigen. Maar de geest en wil eener Regeering moet onder alle omstandigheden blijken. Dat in allen gevalle, terwijl de zoogenaamde conserva tieve politiek een zinkend leven tracht te be houden of terug te roepen, vernieuwing, hervor ming, wasdom niet dan uit een liberale bron voortkomt, getuigt ook de geschiedenis van onzen tijd, niet enkel iu ons Land. Is echter dé tijd van wasdom ook voor de constitutionele, dat is de Liberale Monarchie met Volksvertegenwoordiging, niet reeds verstreken? Beantwoordt zij nog aan de tegenwoordige eischen van volks- en individuele vrijheid? De constitutionele. Monarchie is aan misbruik en bederf onderhevig, voor zooveel zij niet in alle omstandigheden een volkomen waarborg aanbiedt voor het regte gebruik van de regeer- magt of van de vrijheid. Aan de Kroon behoort de benoeming der Mi nisters. Doch een Koning kiest, zonder op den cisch van den toestand of de Landszaak te letten, zonder te bedenken dat de Ministers met de Vertegenwoordiging te handelen hebben en daar zedelijke magt moeten zijn, uitsluitend naar indi vidueel welbehagen. De Vertegenwoordiging is meesteres, de voor dragten van begrooting en andere wetten af te keuren. Doch zij verwerpt, niet van wege zware grieven tegen het ministerieel beleid, die voort gezette zamenwerking onmogelijk maken, maar om in nieuwe Ministers onderdanen te erlangen. In beide gevallen stoort men, zoo handelende, door uitoefening van een formeel onbetwistbaar regt den regelmatigen gang der constitutionele regering. Men stelt dan zelfzucht in de plaats van het algemeen belang, op welks grond alleen die regten toegekend zijn. Men vervalt dan in het misverstand, publieke regten uit te leggen en toe te passen als waren het privaatregten als kwame het, gelijk bij de laatste doorgaans, in de politiek enkel op de vraag aanwat is mijn regt? en niet vooral op het gebruik dat men van zijn regt maakt. In de constitutioneele Monarchie is de Kroon eene zelfstandige magt, en is de Volksvertegen woordiging eene zelfstandige magt; maar zelf standig gelijk in een ligchaam de leden. Verwart men zelfstandigheid met volstrekte onafhanke lijkheid, doet elke magt, alsof zij alleen en de eenige ware, haren wil gelden, dan wordt het organiek verband en geheel verbroken. Het is een Koninklijk regt, de Kamers te ont binden, opdat in buitengewone gevallen eene nieuwe verkiezing tusschentijds mogelijk zij. Moet nu dat regt dienen niet om een grooten maatregel aan eene nieuwe proef te onderwerpen, maar als middel van dwang om aan een ver oordeeld Ministerie, tot persoonlijk behoud, eene volgzame meerderheid te verschaffen, dan wordt het hoogste beroep op het volk de ergste ver krachting der constitutionele vrijheid. De Minister kan niet dan in overeenstemming niet het Parlement besturen, en hij is verant woordelijk aan het Parlement. Wordt dit zoo begrepen, dat hij dienaar der meerderheid is, blijft liet niet vaststaan, dat het Gouvernement dienaar is van de Landswet en het Landsbelang, geroepen tot uitoefening van de regten en pligten der Kroon naar eigen begrip en overtuiging, niet naar de begrippen of den wil van anderen, Vorst zoo min als partij, dan gaat een der hoofdorganen en waarborgen der constitutionele Monarchie, en de ministeriële verantwoordelijkheid zelve te niet. Beperkt men door vooropstelling van een per soonlijken wil van. den Vorst, de ministeriële verantwoordelijkheid, dan legt men eene brug voor autocratie, en tast men het wezen van den constitutionelen Staat aan, dat op volle, onver deelde aansprakelijkheid van het Bewind berust. Ondanks deze gevaren en afwijkingen, die wij I ij ondervinding leerden kennen, heeft de prak tijk mij in het geloof aan de constitutionele Monarchie bevestigd. Moest ik hare hoofdtrekken aanduiden, ik zou noemen Zelfstandigheid der inonarchische regering met onbeperkte parlementaire verantwoordelijkheid der Ministers; Vrijgekozen Volksvertegenwoordiging, zelfstan dig, naar eigen inzigt en oordeel besluitende, zonder eenigen band met de kiezers, de algemeene wetgeving gezamenlijk met het monarchiseh ge zag uitoefenende, maar zonder deelneming aan de uitvoerende magt, wier werking zij, door middel der ministeriële verantwoordelijkheid, controleert Selfgovernment van provinciën en gemeenten, leden van het geheel en als zoodanig onderge schikt, doch tot autonomische ligehamen gefor meerd met eigen Vertegenwoordiging naar het beeld en onder de hoede van dat geheel. Men gevoelt, dat ik spreek van onze moderne constitutionele Monarchie op het vasteland. Het geen krachtens particulier engelsch gewoonteregt in Grootbritanje bestaat, een Parlement met on bepaalde bevoegdheid, vermenging van wetgeven de en uitvoerende magt, het Ministerie vertegen woordiger van het Lagerhuis en eene partij, elders na te bootsen en als wetgevende gedachte tot voorbeeld te nemen, ware een erg misverstand. Op de aangeduide grondslagen gebouwd, schijnt mij de constitutionele Monarchie de meest of rijkst georganiseerde aller tot dus ver bekende Staatsvormendie de grootste mate van vrijheid verdraagtzonder haar wezenlijk karakter te ver liezen, voor velerlei verscheidenheid van ont wikkeling van maatschappij, politieken geest en regering zoowel, als gestadigen vooruitgang, vat baar het gelukkigste zamenstel om de harmonie van algemeene en bijzondere belangen te vinden. Geen ander Staatswezen bezit zooveel elasticiteit, noch in die mate de middelen om, bij strijd of stoornis, regering en vrijheid in hare juiste wer king te herstellen. Geen Staat, waarin de aristo cratie van bet verstand zoovele kansen heeft op hare plaats te komen. Aan de constitutionele Monarchie zou ik dus een langer leven durven voorspellen, dan zij doen, in wier oog ze reeds bezig is zich in eene andere, meer bestendige, definitieve gestalte der burger maatschappij op te lossen. De ongelegenheiden de valsche proefnemingen, waarin hare praktijk niet zeldzaam verviel, de onregelmatige afwisseling van ebbe en vloed, waaraan zij onderhevig was, de natuurlijke wanke ling van een nog niet volwassen gestel, hebben haar krediet geschaad, en de republiek, een ligt op te vatten, verleidelijk, populair denkbeeld, als doel en nabij doen aanmerken. De republiek vleit de menigte, die in den Slaat niet meer ziet dan rechten en belangen van individuszij schijnt liet laatste woord onzer politieke opvoeding; de vorm, waarin zonder verder zoeken en strijden, zonder veel kunst van organiseren of regeren, ieder, gelijk elk volk, meester van zijn lot zal zijn, en allen op eenmaal alles in hun bereik zullen hebben. In de constitutionele Monarchie moet men den regten tijd afwachten en geduld oefenenzij moet op getrouwheid van liet denkend deel van het publiek en steeds op hoofden kunnen rekenen, in staat haar te beschermen en naar de behoefte te volmaken. Wie wil verzekeren, dat deze gebreken en eischen de toekomst eener instelling niet zullen verstoren, die bij liare opkomst een duurzaam tijdvak van welvaart, vrijheid en beschaving aan de volken scheen te beloven? Evenwel meen ik in haar nog te veel groeikracht te ontwaren, dan dat ik, zelfs bij toenemende verschijnselen van zwakheid of dyskrasie, aan herstel zou;mogen wanhopengenegen, de laatste, eer aan ontwik kelingsziekte, dan aan ontbinding toe te schrijven. In de schatting van hen, wier eerst en eenig beginsel is, dat de volkswil onbepaald regere,is de constitutionele Monarchie eene kunstige be perking, die voor den drang der republikeinsehe vorderingen weldra wijken moet. Inderdaad staat deze theorie van den onbe- perkten volkswil niet minder scherp, dan van den anderen kant autocratie, tegen het stelsel der constitutionele Monarchie over. Is het alleen de vraag, wat het volk of de meerderheid wil, dan vervalt de vraag naar het geen regt, waar, goed en uitvoerbaar is. Met het feit eener verklaring van den wil des volks is alles beslist. Geen zelfstandige Vertegenwoordi ging. Kiest het volk afgevaardigden, hunne rol is, zich door de kiezers te laten besturen. Het volk mag niet, zoo oordeelt men volkomen te regt, werktuig in de hand der Regeering zijn; maar Regeering en Vertegenwoordiging worden enkel werktuigen in de handen des volks. De constitutionele Monarchie kent éénen ab- soluten wil niet; zij bestaat in een verband van elkander wederkeerig beperkende organen, aan gelegd om met vrijheid zamen te werken tot eene wetgeving en een bestuur, die aan de eischen van een juist, regtvaardig, nationaal verstand beantwoorden. Geregeld, beraden initiatief en overleg van wetten of andere maatregelen, uit voering en verantwoordelijkheid zijn in den con stitutioneel monarchistisclïen Staat beter, dan in eenigen anderen, verzekerd. Maar is hij niet aan politieken vooruitgang van de volksmagt, de bron van hetgeen de Staat worden en scheppen kan, in den weg Is hij met gestadige uitbreiding van het kiesregt, naar gelang van toenemende ver spreiding van kennis en verhoogden burgerzin, in strijd In het minst niethoe meer algemeene deelneming eener verlichte natie aan de regering, des te sterker Monarchie en Staat. Het is mijne meening niet kwaad van de Ver- eenigde Staten van Noordamerica te spreken, wier republikeinsehe instellingen uit hunne ge schiedenis, gelijk de constitutionele Monarchie uit de onze, voortgevloeid zijn. Ik denk aan ons Land en de volken van het oude werelddeel in het algemeen. Toepassing op deze, tot dusver kennen,van de americaansche democratie zou mij eene niet minder avontuurlijke proefneming schijnen, als die van de constitutionele Mo narchie op Noordamerica. Ik waag ook niet, op het geen de moderne republiek voor menschelijk en burgerlijke ontwikkeling worden kan, in gedachte vooruit te loopen. Voor als nog echter bekleedt, mijns inziens, op de ladder van Staatsontwikke- ling de constitutionele Monarchie een hoogeren rang. In allen gevalle kunnen wijnederlanders, onder ■een monarchiseh constitutioneel Bewind, even min naar het autocratisch, als naar het demago gisch kompas afgeleid, het vrijste volk der wereld wezen. Of de hedendaagsche zamentrelcking der kleine in weinige groote Staten aan de heerschap pij van het constitutionele stelsel bevorderlijk zijn zal, is tot hiertoe meer dan twijfelachtig. Zij keert, voor de zamenleving der volkeren, den regel om, die voor inwendige Staatsinrigting en beleid wat men decentralisatie noemt, initiatief, autonomie, eigen beweging van de deelen, op hooger en lager trap, overeenkomstig hunne onderscheiden bestemming, als beginsel van voor uitgang vordert. Geroepen om relatief krachtiger en grooter, dan de groote Staat, te zijn, waren kleine Staten der onde en nieuwe wereld voor gangers in burgerlijke vrijheid, nijverheid, ver keer en verlichting. In onzen tijd zijn en waren zij de bouwmeesters en bewaarders van de con stitutioneele orde. In de groote Rijken van het vaste land zal, vooreerst althans, monarchische en militaire magt eene te breede plaats innemen, dan dat wezelijke zelfregeering de hare kunne vinden. Reden te meer om, wat ons betreft, de volle werking van een stelsel te verzekeren, dat niet alleen individueel vrijheid, maar de formatie van een krachtig geheel ten doel heeftkrachtig niet enkel noch voornamelijk door overheidsge zag, maar door organieke verbinding van zijne, ieder in zijn kring zelfstandige leden, en door den opregten wil der burgerij om dat geheel te dienen en tot het algemeene welzijn bij te dragen. Werpt men mij tegen, dat ik mij, in mijne geloofsbelijdenis, door een ideaal laat vervoeren, ik zal antwoorden, dat de werkelijkheid steeds, zooveel mogelijk, naar ideaal moet worden ge richt. Niemand heeft het in de handdoch waar heen stuurt hij, die het niet in het oog heeft?" Tot zoover Thorbecke. Of onze staat zooals die in 1848, hoofdzakelijk naar het schijnt als het werk van één man, is tol standgekomen als ingewikkeld samenstel van elkander steunende en drijvende onderdeelen en krachten bestand zal zijn tegen de hen vijandige machten van clericalen van rechts en links, zal blijken uit de ondernomen grondwetsherziening en wat daarmede verband -houdtde actie voor algemeen kiesrecht, die dit spreekt van zelf bij de vurige voorstanders niet anders beoogt dan eene nieuwe grondwetsherziening van veel ingrij pender aard. Het constitutioneel koningschap is niet impopulair, voor niemand hinderlijk en heeft in den loop der 60 laatste jaren zoo vaak goede diensten bewezen, dat aan een republiekeinselien regeeringsvorm in ernst wel door niemand zal wor den gedacht, ons volk voorts is, al ware het geheel verroomscht, voor den absolutistischen regeerings vorm niet geschikthoe is verder de staatkundige toestand? De staten-generaal, in het bijzonder de tweede kamer, hebben veel van hun gezag

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1911 | | pagina 3